In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. De eiser, die als rangeerchauffeur werkte, had een ZW-uitkering ontvangen na uitval door enkelklachten na een ongeval. Het UWV beëindigde de uitkering per 16 april 2020, wat de eiser aanvocht. De rechtbank heeft de processtukken en rapportages van de betrokken artsen bestudeerd, waaronder die van een arts SMZ Arbo en een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd, omdat de medische onderzoeken en rapportages geen objectieve beperkingen aangaven die de arbeidsongeschiktheid van de eiser zouden rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de artsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan hun conclusies. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.