In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als grafisch technicus werkzaam was, had een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV had deze omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op zorgvuldige wijze het medisch onderzoek heeft uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de medische gegevens van eiser bestudeerd en zijn klachten in overweging genomen. Eiser had aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 56,72% had vastgesteld. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de geselecteerde functies voor eiser passend waren.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat hij niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 september 2021.