ECLI:NL:RBZWB:2021:1674

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7140
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing UWV over WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de mate van arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder als grafisch technicus werkzaam was, had een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV had deze omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing en stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid hoger was dan door het UWV vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op zorgvuldige wijze het medisch onderzoek heeft uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de medische gegevens van eiser bestudeerd en zijn klachten in overweging genomen. Eiser had aangevoerd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 56,72% had vastgesteld. De rechtbank vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en oordeelde dat de geselecteerde functies voor eiser passend waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering, omdat hij niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt wordt geacht. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 september 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7140 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M. Bathoorn,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2019 heeft het UWV in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) eisers loonaanvullingsuitkering ingevolge de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) omgezet in een WGA-vervolguitkering met ingang van 1 december 2019.
Daartegen heeft eiser op 7 november 2019 een bezwaarschrift ingediend bij het UWV.
Bij besluit van 20 maart 2020 (primair besluit) heeft het UWV het besluit van 30 september 2019 doen vervallen en bepaald dat eiser vanaf 1 december 2019 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering.
In het besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 september 2019 geacht eveneens te zijn gericht tegen het primaire besluit van 20 maart 2020 en vervolgens gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 17 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M.S. van Zaane namens het UWV.

Overwegingen

Eiser is tot 15 november 2015 als grafisch technicus bij [naam werkgever] in dienst geweest. Voor dat werk is hij op 17 november 2013 uitgevallen vanwege linker schouderklachten, waar later nekklachten bijkwamen.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft het UWV eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 15 november 2015 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij besluit van 30 september 2019 heeft het UWV de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiser gewijzigd in een WGA-vervolguitkering met ingang van 1 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het primaire besluit van 20 maart 2020 heeft het UWV het besluit van 30 september 2019 doen vervallen en bepaald dat eiser met ingang van 1 december 2019 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55% omdat eiser voor 52,64% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 september 2019 geacht eveneens te zijn gericht tegen het primaire besluit van 20 maart 2020 en vervolgens gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met ingang van 1 december 2020 (lees: 2019) niet 52,64% maar 56,72% arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 december 2019 heeft vastgesteld op 56,72%
.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser gezien op zijn spreekuur van 31 januari 2020. Hij heeft gerapporteerd dat eiser nu hij weer is moeten gaan werken, forse klachten ervaart in het bewegingsapparaat, nek en rug. Hij moet te zwaar tillen en te langdurig in een verkeerde getordeerde houding zitten. Dit heeft ook een negatief effect op zijn cardiale problematiek met regelmatig ontregelingen. Het grootste probleem is volgens [naam verzekeringsarts] de mentale problematiek. Eiser ervaart concentratie en geheugenproblemen, is prikkelbaar geworden, waarvoor hij al eens onderzoek heeft gehad en waarvoor een aanvullend neuropsychologisch onderzoek loopt.
Op basis van het onderzoek en de ingekomen medische informatie ziet de verzekeringsarts in lichamelijk opzicht geen aanleiding voor meer beperkingen. Bij eerdere beoordeling is voldoende rekening gehouden met zijn lichamelijke mogelijkheden en uit dit onderzoek blijkt de verzekeringsarts geen specifiek neurologisch beeld.
Uit aanvullende informatie van het neuropsychologisch onderzoek blijkt dat er mogelijk sprake is van onderpresteren, maar worden wel restricties aangegeven voor het cognitief functioneren. Bij een voorgaande beoordeling werden beperkingen aangegeven in het persoonlijk sociaal functioneren. Op basis van de aanvullende informatie bestaat er aanleiding aanvullende beperkingen aan te geven. Conform het Schattingsbesluit kan op medische gronden niet worden gesteld dat er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en is aanvullend arbeidskundig onderzoek aangewezen.
Eiser claimt toename per 21 november 2019 en de verzekeringsarts stelt dat daar van uit kan worden gegaan.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 maart 2020.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en deelgenomen aan de telefonische hoorzitting op 13 mei 2020. [naam verzekeringsarts B&B] is van mening dat er enige tegenspraak is tussen de overwegingen van de primaire verzekeringsarts en de door hem vastgestelde FML. De FML dient daarom in lijn te worden gebracht met de stelling in de beschouwing van de primaire verzekeringsarts dat de eerdere beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen in stand blijven.
Met de beperkingen door de primaire verzekeringsarts toegekend voor persoonlijk en sociaal functioneren op basis van het neuropsychologisch onderzoek kan de verzekeringsarts b&b zich verenigen.
De claim voor een drastische urenbeperking deelt hij niet met eiser en wijst er daarbij op dat eiser veel meer uren werkzaam is in arbeid, die klaarblijkelijk te zwaar is voor hem, op en maanden na de datum in geding. Daarbij wijst [naam verzekeringsarts B&B] er op dat wordt uitgegaan van passende arbeid bij het beoordelen van duurbelasting.
Nu van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is, komt het beoordelen van duurzaamheid niet aan de orde volgens de verzekeringsarts b&b, zodat het overslaan van een stappenplan zoals eiser de verzekeringsarts verwijt, niet aan de orde is.
De door eiser gedane voorstellen tot uitbreiding van de beperkingen in de verschillende rubrieken van de FML gaan uit van de klachtenbeleving van eiser, maar dat is geen grondslag voor een FML volgens de verzekeringsarts b&b.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de verzekeringsarts b&b aangepast als door hem beschreven, neergelegd in de FML van 26 mei 2020.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat eiser bij besluit van het UWV van 20 september 2018 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is verklaard en dat er sinds die tijd geen verbetering in zijn medische omstandigheden is geweest. Verder wijst eiser er op dat er geen medisch onderzoek ten grondslag ligt aan het nu bestreden besluit. Voorts hebben de verzekeringsartsen geweigerd contact op te nemen met de behandelend sector. Verder is volgens eiser ten onrechte geen urenbeperking opgenomen in de FML en is ten onrechte afgezien van het stappenplan dat volgens de jurisprudentie moet worden doorlopen om te zien of de arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam van karakter is. Nu eiser sinds 2017 alleen achteruitgang kent in zijn cognitieve functies zijn voor hem geen functies te duiden die hij kan verrichten. Eiser heeft uit noodzaak door de verlaging van zijn uitkering werk moeten aanvaarden dat ten koste gaat van zijn gezondheid en dat dan ook heeft geleid tot een toename van zijn hernia en hartklachten. Voorts wijst eiser er nogmaals op dat de verzekeringsartsen ten onrechte afwijken van de beperkingen die volgens zijn behandelaars nodig zijn. Eiser heeft verzocht om een deskundige te benoemen. Eiser stelt primair recht te hebben op een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en subsidiair op een uitkering met een hoger arbeidsongeschiktheidspercentage dan 56,72%.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er is door de verzekeringsarts informatie ingewonnen bij eisers huisarts en eisers neuroloog. Eiser is onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b heeft hem telefonisch gesproken. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder zowel de rug- en herniaklachten als de cognitieve klachten die eiser heeft aangevoerd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het UWV de belastbaarheid van eiser, zoals vastgesteld in de FML van 26 mei 2020, heeft overschat. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat eiser ten tijde in geding meer beperkt was dan het UWV heeft aangenomen, is de rechtbank niet gebleken. In de door eiser overgelegde informatie van neuroloog [naam neuroloog] en specialist ouderengeneeskunde [naam specialist] van 21 augustus 2020 ziet de rechtbank geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank, zoals namens eiser verzocht, geen aanleiding voor het raadplegen van een deskundige. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 26 mei 2020.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: receptionist (Sbc-code 315120), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 30 maart 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 28 mei 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 56,72%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 december 2019 heeft vastgesteld op 56,72%.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt eiser niet in aanmerking voor een IVA-uitkering omdat hij niet duurzaam en volledig arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA wordt geacht
.
Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 1 april 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.