ECLI:NL:RBZWB:2021:1681

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
02-082966-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • A. van Kralingen
  • J. Vliegenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 9 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 juni 2018 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de A4 bij Hoogerheide, gemeente Woensdrecht. Door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft de verdachte een dodelijk ongeval veroorzaakt waarbij een passagier, de heer [slachtoffer 1], is overleden en een andere bestuurder, mevrouw [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte reed met een te hoge snelheid en heeft zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen voor een file die was ontstaan door een eerder ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat leidde tot de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-082966-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 april 2021
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1980,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. G.P. van Eijk, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard-Beugeling, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] is overleden en aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht (primair), dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd (subsidiair), dan wel dat hij onvoldoende afstand heeft bewaard (meer subsidiair).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, bij gebreke aan disculperende omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. Verdachte heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en heeft zijn voertuig niet (tijdig) tot stilstand gebracht voor de naderende file. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De heer [slachtoffer 1] is door dit verkeersongeval overleden en mevrouw [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de getuigenverklaringen, het onderzoek van de politie naar het ongeval en het voertuig, de stukken met betrekking tot het overlijden van de heer [slachtoffer 1] , de medische gegevens van mevrouw [slachtoffer 2] en de foto’s van het ongeval.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat verdachte voor het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de toegestane snelheid - of wellicht langzamer - reed, zag dat er een file ontstond en de auto probeerde af te remmen, maar dat hij geconfronteerd werd met niet werkende remmen. Er is niet komen vast te staan dat de verklaring van verdachte - dat er geen remdruk was en de rem niet functioneerde - niet zou kloppen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat slechts het weigeren van de remmen ervoor heeft gezorgd dat verdachte zijn auto niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen. Er is sprake van absolute overmacht, omdat het voor verdachte volstrekt onmogelijk was om het strafbare feit niet te plegen. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat verdachte weliswaar zijn snelheid niet dusdanig heeft kunnen regelen dat hij zijn voertuig op tijd tot stilstand heeft kunnen brengen, maar dat ook daarbij geldt dat sprake is van absolute overmacht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 30 juni 2018 op de A4 bij Hoogerheide een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, dat door het rijgedrag van verdachte is veroorzaakt. Ten gevolge van een ander verkeersongeval dat kort daarvoor had plaatsgevonden werd het verkeer ter plaatse van twee rijstroken naar één rijstrook geleid, waardoor op beide rijstroken een aanzienlijke file met stilstaand verkeer en, in de staart van de file, langzaam rijdend verkeer was ontstaan. Uit verklaringen van getuigen, die vóór verdachte reden, blijkt dat zij stapvoets met de file meereden dan wel stilstonden. Zij zagen de auto waarin verdachte reed met hoge snelheid tussen de twee rijstroken door rijden. Verdachte heeft daarbij meerdere voertuigen geraakt. Nadat verdachte vervolgens tegen een vrachtauto botste, kwam hij tegen een Renault aan waarna de auto waarin verdachte reed kantelde. Ten gevolge van het ongeval is de heer [slachtoffer 1] , die naast verdachte in de auto zat, overleden. Mevrouw [slachtoffer 2] , bestuurder van de Renault, heeft door het ongeval lichamelijk letsel opgelopen, te weten een kneuzing van haar nek en borst.
Uit onderzoek is gebleken dat verdachte vijf seconden voorafgaand aan de botsing met de vrachtauto met een indicatieve snelheid van 97,57 kilometer per uur reed, waarbij er geen snelheidsbeïnvloedende handelingen werden verricht. Het rempedaal werd op drie en een halve seconden en drie seconden voor deze botsing bediend, waardoor een snelheidsafname plaatsvond. Daarna zijn er geen registraties meer waaruit kan worden opgemaakt dat het rempedaal werd bediend. Tijdens of vlak voor de botsing reed verdachte nog met een indicatieve snelheid van 82,81 kilometer per uur.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat er verderop een file ontstond en dat hij op de rem heeft getrapt, maar dat dit geen effect had. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, gelet op het onderzoek naar de werking van de remmen, niet aannemelijk. Uit dit onderzoek volgt immers dat het remsysteem intact was en werkte. Daarnaast komt deze verklaring niet overeen met het onderzoek waaruit is gebleken dat het rempedaal vanaf drie en een halve seconden tot drie seconden voorafgaand aan de botsing werd bediend, waardoor een snelheidsafname plaatsvond.
De rechtbank concludeert op basis van de gebruikte bewijsmiddelen dat verdachte zijn snelheid onvoldoende heeft geminderd vanaf het moment dat hij had kunnen zien - en behoren te zien - dat vóór hem sprake was van stilstaand en langzaam rijdend verkeer. Vanaf dat moment was er nog in ruime mate de tijd om zijn snelheid aan te passen, zoals het overige verkeer ook klaarblijkelijk heeft kunnen doen. Vervolgens heeft verdachte de auto niet meer tot stilstand kunnen brengen. Nu hiervoor geen andere oorzaken zijn aan te wijzen houdt de rechtbank het ervoor dat verdachte zijn aandacht gedurende langere tijd niet op de weg heeft gehouden en daardoor niet heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie ter plaatse.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het verkeersongeval dat daardoor is ontstaan aan zijn schuld te wijten is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair:
op 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood en waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert, op grond van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde misdrijf (overtreding van artikel 6 WVW), aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar, met een proeftijd van twee jaar. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de ernstige gevolgen van het verkeersongeval, het feit dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de psychische gevolgen die het ongeval voor verdachte heeft gehad, het feit dat hij zijn betrokkenheid naar de nabestaande heeft getoond en het feit dat onderhavige zaak pas twee en een half jaar na de datum van het ongeval bij de rechtbank voorkomt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte heeft zijn snelheid onvoldoende geminderd vanaf het moment dat hij de file had kunnen en behoren te zien. Ten gevolge van het verkeersongeval is de heer [slachtoffer 1] overleden. Daarnaast heeft mevrouw [slachtoffer 2] lichamelijk letsel opgelopen. Door zo te handelen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. Het spreekt voor zich dat door het overlijden van [slachtoffer 1] aan de nabestaanden onherstelbaar leed en verdriet is toegebracht. Een strafrechtelijke reactie, in welke vorm dan ook, kan dit niet ongedaan maken.
Uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf het begin heeft aangegeven dat hij graag contact wenst te hebben met de weduwe van [slachtoffer 1] . Hij heeft brieven geschreven - maar nog niet verzonden, in afwachting van de behoefte van de weduwe om die te ontvangen - om haar te laten weten hoe hij zich ten aanzien van het ongeval voelt en over welke onderwerpen hij en [slachtoffer 1] kort voor het ongeval hebben gesproken. Ter zitting heeft verdachte zijn spijt betuigd aan de nabestaanden en aan mevrouw [slachtoffer 2] , hetgeen de rechtbank oprecht overkwam.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank neemt tot uitganspunt de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, zoals onder andere tot uitdrukking komend in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van “aanmerkelijke schuld” geldt als uitgangspunt voor de strafoplegging een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. De rechtbank ziet in deze zaak reden om in het voordeel van verdachte van de eis van de officier van justitie af te wijken. Daarbij spelen de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop van deze zaak een rol. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 180 uren passend en geboden. Een al dan niet voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid acht de rechtbank niet meer nodig gelet op het tijdsverloop en het gegeven dat verdachte sinds het ongeval geen andere verkeersfeiten heeft begaan.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 21.000,- in verband met materiële schade (reiskosten) en € 17.500,- in verband met immateriële schade (in de vorm van affectieschade). De overige benadeelde partijen - te weten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] - vorderen allen een schadevergoeding van € 20.000,- in verband met immateriële schade (in de vorm van affectieschade).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vorderingen niet onderbouwd zijn.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vorderingen niet onderbouwd zijn.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding van € 21.000,- is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vaststaan, nu de schade onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (affectieschade) van € 17.500,- overweegt de rechtbank als volgt. Sinds 1 januari 2019 is de Wet Affectieschade in werking getreden en is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid van het Burgerlijk Wetboek affectieschade te vorderen. Ten tijde van het overlijden van de heer [slachtoffer 1] voorzag het wettelijke stelsel niet in de mogelijkheid affectieschade te vorderen en de wetswijziging kent geen terugwerkende kracht.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vorderingen benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6]
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (affectieschade) van € 20.000,- verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor daaromtrent is overwogen. De benadeelde partijen zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen. Deze vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen.
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 april 2021.
Mrs. Goossens en Vliegenberg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) werd gedood en/of waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van de nek en borst, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de A4, heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te Hoogerheide, gemeente Woensdrecht als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de A4, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, in aanrijding en/of botsing gekomen met één of meer voor en/of naast zich op de weg bevindende motorrijtuigen.
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2018150775 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 125.
1.
Het proces-verbaal misdrijf van verbalisant [verbalisant 1] van 3 maart 2020, pagina 2 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum: 30 juni 2018
Omstreeks: 08.31 uur
Adres: A4
Plaats: Hoogerheide, gemeente Woensdrecht
Soort weg: autosnelweg
Tijdelijke omstandigheden: filevorming t.g.v. ander ongeval
Maximum snelheid: 120 km/u
Ten gevolge van een ander verkeersongeval werd het verkeer ter plaatse van twee naar één rijstrook geleid. Daardoor ontstond op beide rijstroken een aanzienlijke file met stilstaand- en, in de staart van de file, langzaam rijdend verkeer.
Voertuig 1, personenauto
Merk: Ford
Kenteken: [kenteken 1]
Bestuurder: [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte]
Voertuig 5, vrachtauto
Merk: MAN
Kenteken: [kenteken 2]
Bestuurder: [getuige 1]
Voertuig 6, personenauto
Merk: Renault
Kenteken: [kenteken 3]
Bestuurder: [slachtoffer 2]
Bij of kort na dit ongeval is onderstaand persoon overleden: [slachtoffer 1] .
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] van 30 juni 2018, pagina 15, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2018 reed ik in mijn vrachtwagen richting Frankrijk. Ik reed over de snelweg A4 toen ik ter hoogte van de [naam 1] bocht zag dat er een file was ontstaan. Ik remde af en reed stapvoets mee met de file. Ik reed over de rechterbaan aan de kant van de vluchtstrook. Opeens hoorde ik een geluid, het leek of iets mijn vrachtwagen raakte. Ik keek in mijn linker buitenspiegel en zag een kleine witte personenauto tussendoor de twee rijbanen komen. Ik zag dat dit voertuig gewoon door bleef rijden tussendoor het verkeer welke allemaal in de file stonden. Wij reden allemaal langzaam.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 30 juni 2018, pagina 18, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2018 reed ik over de A4. Ik zag dat de voertuigen voor mij aan het afremmen waren en dat er een file was. Ik reed stapvoets en over de linkerrijbaan aan de kant van de vangrail. Ik zag een witte personenauto tussendoor komen rijden. Ik bedoel hiermee dat hij tussen de voertuigen door kwam rijden van de voertuigen die links en rechts op de rijbaan reden. Ik zag en hoorde dat dit voertuig mijn rechter buitenspiegel er af reed. Het voertuig reed gewoond door. Vervolgens zag ik zo'n 20 meter verderop dat dit zelfde voertuig tegen een vrachtwagen klapte. De witte auto leek wat door te stuiteren en kantelde op zijn rechterzijde waar de bijrijder zat.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] van 17 september 2018, pagina 20, inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij of ik gezien heb dat de remlichten aan waren van de auto die de
aanrijding veroorzaakte. Ik kan u daarover zeggen dat ik geen remlichten heb zien oplichten.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 26, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2018 reed ik als bestuurder van de vrachtauto, merk M.A.N., voorzien van het kenteken [kenteken 2] over de A4. Ik zag dat er filevorming was. Ik zag dat er langzaam werd gereden. Ik reed zelf ook langzaam. Ik reed over de rechterrijstrook. Ik reed stapvoets en stond nagenoeg stil. Ik zag dat er voor mij auto's reden op beide rijstroken. Deze stonden ook nagenoeg stil. Ik zag dat een stuk verderop rijstrooksignalering over de weg zichtbaar was en dat men gebruik kon maken van slechts een rijstrook. Ik zag op een gegeven moment dat er een witte personenauto met zeer hoge snelheid mij naderde. Ik zag dat deze auto, zowel over de linker- als rechterrijstrook reed. Ik zag dat deze witte personenauto met hoge snelheid tegen de linker achterzijde van mijn vrachtauto reed. Ik zag dat deze auto daarna op een van zijn zijdes terecht kwam.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] , pagina 28, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2018 reed ik met de auto van mijn moeder over de A4. De auto van mijn moeder is een personenauto van het merk: Renault Clio met het kenteken [kenteken 3] . Ik reed op de linkerrijstrook. Op een gegeven moment zag ik voor mij in de verte matrixborden staan die aangaven dat er naar rechts ingevoegd moest worden. Ik zag een file ontstaan ter hoogte van de Matterburg, ventweg. De auto’s gingen langzamer rijden. Op een gegeven moment stond ik stil. Hier moest iedereen invoegen en er ontstond een kleine file. Naast mij stond een vrachtauto. In mijn achter uitkijkspiegel zag ik een witte auto in volle vaart op mij afkomen, waarbij ik mij nog af vroeg; "Gaat die nou zo snel? Gaat hij nog remmen?" Vervolgens kwam de klap en ging alles heel erg snel. Ik schoot door de klap met mijn auto naar voren. Ik zag toen dat er een auto op zijn zij lag achter mij, op de linkerrijstrook achter de vrachtauto.
7.
Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 11 juli 2018, pagina 62 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De Ford werd op ons verzoek voor nader technisch onderzoek in beslag genomen door de politiefunctionarissen ter plaatse en is overgebracht naar de onderzoeksruimte van de Forensische Opsporing van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, te Vlissingen. Het voertuig is ter beschikking gesteld van de Forensische Opsporing van deze eenheid. De M.A.N. en de Renault werden ter plaatse onderzocht. Bij dit onderzoek werden, voor zover door de schade kon worden vastgesteld, geen gebreken geconstateerd welke van invloed konden zijn geweest, op het ontstaan van de aanrijding.
Bovenstaande toedracht is gebaseerd op:
• het ter plaatse aangetroffen sporenbeeld;
• de door ons vastgestelde schadebeelden.
De bestuurder van de Ford is met de linker voorkant op de rechter achterkant van de Renault gebotst. De bestuurder van Ford is mogelijk tegelijkertijd met de rechter voorkant tegen de linker achterkant van de M.A.N. gebotst. Als gevolg van de botsing van de Ford met de M.A.N. is de Ford op de rechter zijkant, op rijstrook 1, beland.
8.
Het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] september 2019, pagina 89 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Proces-verbaalnummer: PL2000-2018150775-25
Op verzoek van [verbalisant 4] werd door ons op 5 juli 2018 een Forensisch Voertuigonderzoek verricht aan de Ford C Max. Tijdens het voertuigonderzoek werden door ons, voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden geconstateerd die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Wij stelden vast dat het remsysteem geen lekkages had, de remvloeistof in het reservoir op niveau- en helder van kleur was. Het hydraulisch remsysteem was een gesloten circuit, waarbij een mechanische beweging (intrappen van het rempedaal) een zuiger in de hoofdremcilinder in beweging bracht. Door deze beweging wordt de remvloeistof door de leidingen naar de remcilinders geperst, waardoor de remmen worden bediend. Door ons werd het remsysteem gecontroleerd op werking. Wij zagen en voelden dat het systeem onbeschadigd en intact was en dat het remsysteem bij bediening van het rempedaal op druk was en dat alle wielen, na deze te hebben laten draaien, tot stilstand afgeremd werden.
Op 25 juli 2019, ontving ik, [verbalisant 5] , per mail een rapport van Bosch met betrekking tot de opgeslagen data uit de EDR van de Ford. In dit rapport stond dat:
- er twee "events" waren opgeslagen, één deployment (waarbij de veiligheidssystemen zijn geactiveerd) en één non-deployment (waarbij de veiligheidssystemen niet zijn ingezet);
- het eerste "event" een frontale botsing en het tweede "event" een zijdelingse botsing betrof en dat beide events op hetzelfde tijdstip zijn geregistreerd. Dit betekent dat de tussenliggende tijd tussen beide "events” dusdanig kort was geweest waardoor het als één event werd geregistreerd;
- De Ford 5 seconden voor het eerste event reed met een snelheid van 97.57 km/h,
- 4.5 seconden 96.74 km/h;
- 4 seconden 95.72 km/h;
- 3.5 seconden 93.8 km/h;
- 3 seconden 87.58 km/h;
- 2.5 seconden 86.2 km/h;
- 2 seconden 85.4 km/h;
- 1.5 seconden 84.66 km/h;
- 1 seconden 83.74 km/h;
- 0.5 seconden 82.81 km/h;
- de wielsnelheid tijdens de eerste botsing 82,86 km/h betrof en tijdens de tweede botsing 1,86 km/h.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 30 oktober 2019, pagina 106, inhoudende, zakelijk weergegeven:
In het opgemaakte proces-verbaal van bevinding onder nummer PL2000-2018150775-25 werd door mij, [verbalisant 5] , de data geanalyseerd welke was opgeslagen in de EDR van de Airbag RCM, uit de Ford. Door mij werd abusievelijk vergeten te vermelden dat de gebruikte snelheden uit deze EDR niet zijn gevalideerd en dat deze derhalve indicatief zijn. De opgeslagen botssnelheid door de EDR zijn, mede gezien de deformatieschade aan de Ford en de bedrijfsauto, de aangetroffen sporen op het wegdek en de eindposities van de beide voertuigen, passend bij een botssnelheid van 82,86 km/h.
10.
Het proces-verbaal aanvullend forensisch voertuigonderzoek met dossiernummer 2018150775 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, op 18 maart 2020 opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , ongenummerd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 9 maart 2020 kreeg ik van “ [naam 2] ” een rapportage met hierin de gevraagde aanvullende gegevens over wat de Event Date Recorder van de Ford heeft geregistreerd. In deze rapportage werd gesteld dat:
De Ford had 5 seconden voor de botsing met de bedrijfsauto gereden met een snelheid van 97,57 km/h. Het rempedaal van de Ford werd bediend op 3,5 en 3 seconden voor de botsing met de bedrijfsauto, waardoor een snelheidsafname plaats vond. Hierna waren er geen registraties meer, waaruit opgemaakt kan worden dat het rempedaal werd bediend. De Ford had vlak voor of tijdens de botsing met de bedrijfsauto gereden met een snelheid van 82,81 km/h.
11.
Het proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 2] van 26 augustus 2018, pagina 56 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
De overledene bleek (later) te zijn genaamd: [slachtoffer 1] . Op basis van hetgeen door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat de genoemde persoon niet op natuurlijke wijze is overleden door hevig botsend geweld waardoor hij fatale schedel- en hersenletsel had opgelopen.
12.
Het geschrift, te weten een letselbeschrijving van forensisch geneeskundige [naam 3] van 6 september 2018, pagina 61, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 30 juni 2018 was [slachtoffer 2] als slachtoffer betrokken bij een verkeersongeval. Na de botsing klaagde zij over pijn in de nek en tussen de schouderbladen. Er werden röntgenfoto’s gemaakt van de nek en borst waarop geen breuken of scheuren werden gezien. De verwachting is dat het letsel volledig zal genezen. Conclusie: kneuzing van nek en borst.
13.
Het geschrift, te weten een brief van [slachtoffer 2] , ongedateerd, als bijlage bevoegd op pagina 30 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Naarmate het weekend vorderde, kreeg ik toch steeds meer pijn in mijn nek en rug. Hierdoor heb ik besloten toch een afspraak bij de dokter te maken ter controle. Haar advies was komende week geen zwaar werk zoals horeca te doen en absoluut niet auto te rijden zo lang de medicatie diazepam slik. Ook kantoorwerk leek haar niet verstandig gezien je duf wordt van de diazepam en ‘hoe zou ik daar tenslotte kunnen komen aangezien ik zelf geen auto mag rijden!’.