ECLI:NL:RBZWB:2021:1782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
C/02/367360 FA RK 19-6934
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • B. Bollen
  • O. Oomes
  • A. van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op nevenvoorzieningen echtscheiding met toepassing van Ethiopisch en Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende nevenvoorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. Th. Kremers, verzocht om diverse nevenvoorzieningen, waaronder alimentatie en een zorgregeling voor de minderjarigen. De man, die in Ethiopië verblijft, was niet aanwezig tijdens de zitting op 23 maart 2021, ondanks een behoorlijke oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen over de zorgregeling. De rechtbank heeft de bestaande zorgregeling, die op 10 april 2020 was vastgesteld, als basis genomen, maar heeft geconstateerd dat de man niet de nodige duidelijkheid heeft verschaft over zijn verblijf in Ethiopië en de gevolgen daarvan voor de kinderen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor de minderjarigen en partneralimentatie toegewezen, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van € 538 per maand per kind en € 4.089 per maand aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de verdeling van het huwelijksvermogen behandeld, waarbij is vastgesteld dat het Ethiopische recht van toepassing is op het vermogen dat voor 6 november 2012 is verworven, en Nederlands recht op het vermogen dat daarna is verworven. De rechtbank heeft de toedeling van diverse activa en passiva aan de partijen geregeld, waaronder de echtelijke woning en kapitaalverzekeringen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters Bollen, Oomes en van der Pols.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Meervoudige kamer
Zaaknummer: C/02/367360 FA RK 19-6934
nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Th. Kremers,
en
[man],
verblijvende te Ethiopië op een onbekend adres,
hierna te noemen de man,
advocaat voorheen: mr. W.R.M. Voorvaart,
thans procederend zonder advocaat.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 19 januari 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van de griffier van de rechtbank aan beide partijen van 4 maart 2021;
- de brieven van mr. Kremers van 12 maart 2021 en 17 maart 2012 (twee maal) met bijlagen;
- het F2-formulier (onttrekking advocaat) van mr. Voorvaart van 22 maart 2021.
1.2. In de vorige beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Ook is daarin beslist dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de woning, gelegen aan de [adres] te Breda, en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van die beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de behandeling van de overige nevenvoorzieningen aangehouden.
1.3. Deze nevenvoorzieningen zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 23 maart 2021. Bij die gelegenheid waren aanwezig de vrouw, bijgestaan door een tolk, en haar advocaat. Tevens was bij de bespreking van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting van 23 maart 2021 verschenen.
1.4. [minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hij heeft daarvan gebruik gemaakt en heeft op 18 maart 2021 met de kinderrechter gesproken.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De volgende verzoeken liggen nog ter beoordeling voor.
Het verzoek van de vrouw tot, samengevat:
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 538,= per maand per kind, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 4.089,= per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, met ingang van de datum van indiening van haar initiële verzoek dan wel de datum van indiening van haar gewijzigde verzoek dan wel de datum van de echtscheiding;
- vaststelling van de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
Het verzoek van de man tot, samengevat:
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- bepaling dat de door hem voor de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld;
- bepaling dat de door hem voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, doch louter voor zover het de gemeenschap in Nederland betreft.
Regeling zorg- en opvoedingstaken
2.2.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek om een zorgregeling te bepalen.
De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
2.3.
Bij beschikking van 10 april 2020 houdende voorlopige voorzieningen is onder meer een zorgregeling bepaald, inhoudende dat [minderjarige 1] en [minderjarige2] iedere woensdag van 13.00 uur tot omstreeks 18.00 uur (na het avondeten) en iedere zaterdag van 8.00 uur tot 17.00 uur (voor het avondeten) bij de man verblijven, waarbij de man hen haalt en brengt. Volgens de vrouw werd deze regeling niet trouw nageleefd door de man. Mede daarom is het Centrum voor Jeugd en Gezin bij partijen en de kinderen betrokken geraakt. Dat de naleving van de zorgregeling vervolgens is verbeterd, is de rechtbank duidelijk geworden uit het gesprek dat zij had met [minderjarige 1] op 18 maart 2021. Tijdens dat gesprek heeft [minderjarige 1] gezegd dat hij het prettig vindt om twee keer per week bij zijn vader te verblijven en dat wat hem betreft de regeling met een extra doordeweekse middag uitgebreid zou kunnen worden.
De man verzoekt de in de voorlopige voorzieningenprocedure bepaalde zorgregeling als definitieve regeling vast te stellen.
2.4.
Kort voor de zitting heeft de man Nederland verlaten. De man verblijft momenteel in Ethiopië. Uit hetgeen de vrouw tijdens de zitting naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank af dat [minderjarige 1] en [minderjarige2] in grote verwarring en geëmotioneerd zijn achtergebleven na het plotselinge vertrek van hun vader naar Ethiopië. De man heeft daarbij verschillende boodschappen afgegeven over de duur van zijn verblijf in Ethiopië. Tegen [minderjarige 1] heeft de man gezegd dat hij tot de zomer in Ethiopië zou verblijven, maar volgens de vrouw is zijn vertrek uit Nederland definitief. Dit leidt de vrouw af uit berichten afkomstig van de man en uit zijn omgeving en uit het feit dat de man zijn (huur)woning voor zijn vertrek volledig heeft leeggeruimd.
2.5.
De vrouw heeft de rechtbank ter zitting verzocht om te bepalen dat de man gerechtigd is tot contact met de kinderen, waarbij de wijze waarop dat contact wordt ingevuld moet worden bepaald in overleg met de vrouw wanneer de man weer in Nederland zal zijn. Namens de raad is tijdens de zitting naar voren gebracht dat [minderjarige 1] en [minderjarige2] in de gegeven situatie voornamelijk belang hebben bij duidelijkheid over wat zij van hun vader kunnen verwachten.
2.6.
De rechtbank volgt de raad in zijn standpunt dat de kinderen eerst en vooral belang hebben bij duidelijkheid over en van hun vader. Het ligt op de weg van de man om de kinderen duidelijkheid te verschaffen over de duur van zijn verblijf in het buitenland en de rol die hij als vader nu en in de toekomst kan innemen. Daarbij hoort ook duidelijkheid over hoe de contacten in de huidige situatie, waarin hij in Ethiopië verblijft, vorm gegeven kunnen worden. Deze vragen leven ook bij de rechtbank, maar zijn tijdens de zitting onbeantwoord gebleven. Hoewel behoorlijk opgeroepen, was de man tijdens de zitting niet aanwezig. Hij heeft de benodigde duidelijkheid niet gegeven. Bovendien kunnen de heftige emoties van de kinderen over het vertrek van hun vader een belemmering vormen in het (aangaan van) contact met hem, zodat hulpverlening voor de kinderen tijdens en/of voorafgaand aan contact met hun vader wellicht noodzakelijk is. Of een contactregeling in het belang van de kinderen is en hoe die regeling vormgegeven zou moeten worden, kan de rechtbank op dit moment dus niet bepalen. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de man af. Het is aan de ouders om in overleg met de hulpverlening vast te stellen welke vorm van contact in het belang van de kinderen is. Dit geldt zowel voor het contact tussen de kinderen en de man in de huidige situatie, bijvoorbeeld door middel van beeldbellen, als voor het contact tussen hen indien en voor zover de man terugkeert naar Nederland.
Alimentatie
2.7.
Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening ook rechtsmacht om te beslissen op de verzoeken tot vaststelling van kinder- en partneralimentatie.
2.8.
Op die verzoeken is ingevolge artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 Nederlands recht van toepassing, omdat de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
2.9.
Bij het bepalen van de behoefte aan een kinder- en partnerbijdrage en de financiële draagkracht om die te voldoen, hanteert de rechtbank de uitgangspunten zoals deze zijn neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Kinderalimentatie
2.10.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
2.11.
Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige2] in 2020 € 700,= per kind per maand bedraagt.
2.12.
De vrouw heeft over het inkomen en de draagkracht van de man standpunten ingenomen die zij met stukken en draagkrachtberekeningen heeft onderbouwd. Namens de man is in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat hij niet over de draagkracht beschikt om de verzochte kinderbijdrage te voldoen. De man heeft echter nagelaten om zijn standpunt te voorzien van bewijsstukken. Hij heeft bovendien geen enkel inzicht gegeven in zijn actuele financiële situatie. De rechtbank gaat daarom aan deze niet-onderbouwde betwisting van de gestelde draagkracht voorbij. Zij zal het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage van € 538,= per kind per maand als onvoldoende weersproken toewijzen, met de overweging dat zij die bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de man om de kinderalimentatie op nihil te stellen, zal worden afgewezen.
Partneralimentatie
2.13.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
2.14.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw is het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van de samenleving van partijen.
Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat het NBGI ten tijde van de huwelijkse samenleving van partijen € 8.143,= per maand bedroeg. Rekening houdende met de kosten van de kinderen, die in 2019 € 1.365,= per maand bedroegen, berekent de vrouw haar behoefte volgens de hofnorm op € 4.067,= netto per maand. De gestelde behoefte is door de man onweersproken gelaten, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
2.15.
De man heeft de behoeftigheid van de vrouw in zijn verweerschrift betwist. Hij voert daartoe aan dat de vrouw jarenlang heeft gewerkt, ook in combinatie met de zorg voor de kinderen, en dat zij dus in staat is om haar eigen arbeidsinkomen te verdienen. Ter zitting is namens de vrouw uiteengezet dat zij onlangs een eenmanszaak is gestart en dat zij, vanwege de zorg die zij voor de kinderen heeft, in staat is om 15 tot 20 uur per week te werken. De vrouw verricht schoonmaakwerkzaamheden en ondersteunende werkzaamheden in de catering. De maandelijkse omzet die de vrouw met deze werkzaamheden genereert bedraagt circa € 1.000,= per maand. Zij maakt in haar onderneming slechts beperkt kosten en gelet op de omvang van haar inkomen en de fiscale ondernemersvoorzieningen is er nauwelijks sprake van belastingdruk. Haar netto inkomen ligt in ieder geval op of onder bijstandsniveau, aldus de vrouw.
2.16.
De rechtbank gaat voor de bepaling van de behoeftigheid van de vrouw uit van een eigen verdiencapaciteit van € 1.000,= netto per maand. De vrouw is belast met de zorg over twee kinderen. Bij het jongste kind is sprake van zeer intensieve zorg vanwege forse kindeigen problematiek. Waar de man tot voor kort een aandeel in de zorg had, staat de vrouw er nu alleen voor. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdiencapaciteit van de vrouw gelijk is aan het netto inkomen dat zij nu feitelijk verdient.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt daarom € 3.067,= netto per maand.
2.17.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 2.12. voor de draagkracht van de man. Ook voor de partneralimentatie heeft te gelden dat de man de gestelde draagkracht onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Uit de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening volgt dat de man in staat is om de verzochte partneralimentatie van € 4.089,= bruto per maand te voldoen. De rechtbank overweegt dat met deze bijdrage het bruto equivalent van de aanvullende netto behoefte van de vrouw niet volledig is gedekt, zodat de draagkracht van de man de beperkende factor is. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partneralimentatie van € 4.089,= per maand zal worden toegewezen, met daarbij de overweging dat die bijdrage in overeenstemming met de wettelijke maatstaven wordt geacht. Uit de wet volgt dat de ingangsdatum van deze onderhoudsbijdrage niet eerder kan zijn dan de dag dat de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Daarom zal de rechtbank de verplichting tot betaling van partneralimentatie op die dag laten ingaan, onder afwijzing van hetgeen de vrouw meer heeft verzocht. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de man om de partneralimentatie op nihil te stellen, zal worden afgewezen.
Afwikkeling van het huwelijksvermogen
2.18.
Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding heeft hij ook rechtsmacht om te beslissen op de verzoeken van partijen over hun huwelijksvermogen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.19.
De rechtbank stelt vast dat op de huwelijksvermogensrechtelijke verzoeken vanaf de datum van huwelijkssluiting Ethiopisch recht van toepassing is, omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij ten tijde van de huwelijkssluiting de gemeenschappelijke Ethiopische nationaliteit bezaten, waarbij tevens aan een van de voorwaarden van artikel 4 lid 2 van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (hierna: “HHV 1978”) is voldaan.
2.20.
Op grond van artikel 7 aanhef en onder 1 van het HHV 1978 is met ingang van 6 november 2012 Nederlands recht van toepassing op het huwelijksvermogen dat partijen vanaf die datum hebben verworven, omdat partijen vanaf die datum beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en zij hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
2.21.
Dat betekent dat de goederen en schulden die zijn verkregen en ontstaan voor 6 november 2012 beheerst worden door het Ethiopische huwelijksvermogensrecht, en dat de goederen en schulden die zijn verkregen en ontstaan vanaf 6 november 2012 beheerst worden door het Nederlandse recht.
2.22.
Ingevolge het recht van Ethiopië kunnen echtelieden afspraken maken over hun huwelijksvermogen. Als zij dat gedaan hebben, moet de rechter bij de echtscheiding het huwelijksvermogen overeenkomstig die afspraken afwikkelen. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over hun huwelijksvermogen. Dan heeft volgens het Ethiopische recht als hoofdregel te gelden dat de bestanddelen van het huwelijkse vermogen vermoed worden gemeenschappelijk te zijn. Kan een echtgenoot bewijzen dat hij of zij alleen eigenaar is van een bepaald goed, dan kan die echtgenoot het betreffende goed tot zich nemen. Slaagt een echtgenoot niet in dat bewijs, dan wordt een goed gemeenschappelijk beschouwd en komt het voor verdeling in aanmerking.
2.23.
Ingevolge het Nederlandse huwelijksvermogensrecht is er vanaf 6 november 2012 sprake van een huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, omdat er geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. De huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden per 30 december 2019, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, en komt voor verdeling in aanmerking.
2.24.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de goederen die zij in de verdeling wenst te betrekken, ook voor zover zij vóór 6 november 2012 zijn verkregen, gemeenschappelijk zijn en voor verdeling in aanmerking komen. Omdat zowel onder het Ethiopische als het Nederlandse recht het gemeenschappelijke huwelijksvermogen voor verdeling in aanmerking komt, zal de rechtbank alle door de vrouw genoemde goederen en de door de vrouw genoemde schulden, die overigens zijn ontstaan na 6 november 2012, in de verdelingsbeslissing betrekken.
2.25.
De man heeft vaststelling van de verdeling verzocht. De rechtbank is onvoldoende voorgelicht door partijen om de verdeling te kunnen vaststellen, zodat dat verzoek als onvoldoende onderbouwd wordt afgewezen. De rechtbank acht zich wel in staat om de wijze van verdeling te gelasten, zoals de vrouw heeft verzocht. Hierna zullen de door vrouw genoemde gezamenlijke activa en passiva besproken worden.
Echtelijke woning aan de [adres] te Breda en de daaraan gekoppelde hypotheekschuld bij ING-bank (B 090-809065)
2.26.
De rechtbank beslist, conform het niet-weersproken verzoek van de vrouw, dat de woning tegen een waarde van € 325.000,= aan de vrouw wordt toegedeeld, waarbij heeft te gelden dat de vrouw draagplichtig zal zijn voor de hypothecaire lening bij de ING-bank en dat zij dient te bewerkstelligen dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypothecaire lening. De man is bij toedeling van de woning aan de vrouw gerechtigd tot de helft van de overwaarde van die woning. De overwaarde is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de woning en de omvang van de hypothecaire lening van € 159.750, zijnde € 165.250,=. De man is daarom gerechtigd tot een bedrag van € 82.625,=, door de vrouw aan hem te voldoen bij de notariële overdracht van het aandeel van de man in de woning aan haar.
Kapitaalverzekeringen bij ING-bank met nummer V157-23510 (t.n.v. de man) en V15723511 (t.n.v. de vrouw)
2.27.
De vrouw wenst toedeling van beide kapitaalverzekeringen aan haar, onder gehoudenheid om de helft van de gezamenlijke waarde van de verzekeringen aan de man te vergoeden. De man heeft dit verzoek niet weersproken. De rechtbank beslist daarom dat de verdeling van de kapitaalverzekeringen overeenkomstig het verzoek van de vrouw uitgevoerd dient te worden.
Appartement te Addis Abeba, Ethiopië, aan het adres [adres2] en aande(e)l(en) in [bedrijf] (op naam van de man)
2.28.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het appartement in Addis Abeba aan haar wordt toegedeeld en dat het aandeel/de aandelen van de man in [bedrijf] aan hem wordt/worden toegedeeld, zonder nadere verrekening, waarmee bedoeld wordt dat de waarde van het appartement gelijk gesteld wordt aan de waarde van het aandeel/de aandelen, zodat er geen sprake is van over- c.q. onderbedeling van een van partijen. De man heeft dit verzoek onweersproken gelaten, zodat de rechtbank beslist dat de verdeling van deze vermogensbestanddelen op de door de vrouw verzochte wijze uitgevoerd dient te worden.
Aandelen van partijen in [bedrijf2] en [bedrijf3] en het aandeel van de vrouw in [bedrijf4]
2.29.
Partijen waren op de peildatum, 30 december 2019, samen (enig) vennoten in [bedrijf2] en [bedrijf3] Op de peildatum was de vrouw ook vennoot van [bedrijf4] De oudste dochter van partijen was op dat moment de andere vennoot van die v.o.f. Uit de overgelegde uittreksels uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat alle vennootschappen na de peildatum als “ontbonden” zijn geregistreerd.
2.30.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de aandelen van partijen in [bedrijf2] en in [bedrijf3] worden toegedeeld aan de man. Daarbij heeft de man de verplichting om aan de vrouw een vergoeding te betalen gelijk aan de helft van de omvang van het eigen vermogen van [bedrijf2] , oftewel 50% van € 301.850,=, en de vrouw heeft de verplichting heeft om de helft van de omvang van het (negatieve) eigen vermogen van [bedrijf3] , oftewel 50% van € 55.514,=, aan de man te vergoeden. Verder verzoekt de vrouw te bepalen dat het aandeel van de vrouw in [bedrijf4] aan haar wordt toegedeeld, waarbij de man de verplichting heeft de helft van de helft (oftewel 25%) van het (negatieve) eigen vermogen van [bedrijf4] aan de vrouw te vergoeden.
2.31.
De rechtbank overweegt als volgt. Een v.o.f. kenmerkt zich door een afgescheiden vermogen. Dit brengt mee dat alleen de economische gerechtigheid tot dat afgescheiden vermogen in de huwelijksgemeenschap kan vallen. Anders gezegd: alleen de waarde van het aandeel van een echtgenoot in het vermogen van de v.o.f. valt in de gemeenschap. De verzoeken van de vrouw passen daarom niet binnen het kader van het verzoek om de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten. De verzochte toedeling van de aandelen in [bedrijf2] en [bedrijf3] komt immers feitelijk neer op vereffening van die vennootschappen onder firma. Een dergelijk verzoek is echter niet aan de rechtbank voorgelegd. Ten aanzien van de waarde van het aandeel van de vrouw in [bedrijf4] overweegt de rechtbank dat zij niet in staat is om dat vast te stellen. Voor de waardering van dat aandeel dient in beginsel te worden uitgegaan van de waarderingsgrondslag zoals opgenomen in de vennootschapsovereenkomst. De rechtbank is daarover niet voorgelicht door partijen.
2.32.
De rechtbank zal daarom volstaan met de beslissing dat iedere echtgenoot gerechtigd is tot de helft van de waarde van de aandelen van partijen in de vennootschappen onder firma, onder afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht op dit onderdeel.
2.33.
Het verzoek dat de man aan de vrouw een bedrag van € 40.000,= moet vergoeden wegens onttrekking van activa aan [bedrijf4] heeft de vrouw tijdens de zitting ingetrokken, zodat de rechtbank dat verzoek niet meer hoeft te bespreken.
Aandelen op naam van de man in [bedrijf5]
2.34.
De vrouw heeft onweersproken verzocht de aandelen aan de man toe te delen, onder de verplichting de helft van de waarde van die aandelen, oftewel 50% van € 25.000,=, aan haar te vergoeden. De rechtbank beslist dat de wijze van verdeling overeenkomstig het verzoek van de vrouw zal zijn.
Inboedel in Nederland
2.35.
Overeenkomstig het onweersproken verzoek van de vrouw, beslist de rechtbank dat iedere partij de inboedel behoudt die hij of zij onder zich heeft, zonder dat één van partijen aan de ander een vergoeding hoeft te betalen wegens overbedeling.
Inboedel in Ethiopië
2.36.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de inboedel in Ethiopië wordt verkocht aan (een) derde(n) en dat partijen de verkoopopbrengst bij helfte delen. Dat verzoek heeft de man niet weersproken, zodat de rechtbank de wijze van verdeling overeenkomstig bepaalt.
De auto van het merk Opel met kenteken 17-SX-SL (in gebruik bij de vrouw)
2.37.
De vrouw verzoekt de Opel aan haar toe te delen. Tegen dat verzoek is geen verweer gevoerd door de man. De rechtbank zal daarom bepalen dat de auto aan de vrouw wordt toegedeeld.
2.38.
In haar processtukken heeft de vrouw ook een verzoek gedaan met betrekking tot de wijze van verdeling van een auto van het merk Mercedes met kenteken 46-BV-HH. Ter zitting is vastgesteld dat dit voertuig op de peildatum tot het vermogen behoorde van [bedrijf4] en dus geen deel uitmaakt van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw heeft ter zitting haar verzoek tot verdeling van dat voertuig ingetrokken. De rechtbank betrekt dit voertuig daarom niet in haar beslissing.
Naar Ethiopië vervoerde transportmiddelen
2.39.
Wat de vrouw betreft worden de naar Ethiopië vervoerde transportmiddelen, partijen genoegzaam bekend, aan de man toegedeeld tegen een waarde van € 101.000,=, onder gehoudenheid van de man om een bedrag van € 50.500,= aan haar te vergoeden. De rechtbank beslist dat de wijze van verdeling van die goederen conform het niet-weersproken verzoek van de vrouw zal zijn.
Saldi op bankrekeningen
2.40.
Partijen hadden op de peildatum onder nummer [bankrekening] zowel een gezamenlijke betaal- als spaarrekening. Ter zitting is gebleken dat die rekeningen inmiddels zijn opgeheven en dat de saldi op die rekeningen al zijn verdeeld, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer zal nemen.
2.41.
Verder had de vrouw op de peildatum een bankrekening met nummer
[bankrekening2] en had de man op de peildatum een bankrekening met nummer [bankrekening3] . Overeenkomstig het onweersproken verzoek van de vrouw zoals zij dat ter zitting heeft toegelicht, zal de rechtbank beslissen dat iedere partij de eigen bankrekening voortzet met het zich daarop bevindende saldo, zonder nadere verrekening.
2.42.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man bankafschriften van zijn bankrekening moet overleggen is ter zitting ingetrokken, zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer zal nemen.
Schulden
2.43.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat op de peildatum sprake was van een schuld van haar aan de belastingdienst uit hoofde van aanslagen IB/PVV tot en met 2019. Conform het niet weersproken verzoek van de vrouw bepaalt de rechtbank dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor die schuld. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de helft van het door de vrouw te betalen bedrag aan haar vergoedt. De rechtbank beslist overeenkomstig het verzoek waartegen de man zich niet heeft verweerd, met bepaling dat de man alleen tot vergoeding is gehouden voor zover de vrouw meer heeft voldaan dan het deel van de schuld dat haar aangaat.
2.44.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen met betrekking tot een belastingschuld op naam van de man. Verder heeft de vrouw ter zitting erkend dat de door haar genoemde schuld aan de gemeente Breda is ontstaan na de peildatum, zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te nemen in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Resumé
2.45.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en andere gemeenschappelijke goederen van partijen gelasten onder verwijzing naar de relevante rechtsoverwegingen, onder afwijzing van hetgeen meer of anders is verzocht.
Proceskosten
2.46.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt of is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
1. [minderjarige1] , geboren te [geboortedatum] ,
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboortedatum2] ,
aan de vrouw bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 538,= (vijfhonderdachtendertig euro) per maand per kind;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat de echtscheidingsbeschikking wordt of is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 4.089,= (vierduizendnegenentachtig euro) per maand;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 2.26. tot en met 2.28., 2.32., 2.34. tot en met 2.37., 2.39., 2.41. en 2.43.;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Bollen, Oomes en van der Pols en, in tegenwoordigheid van de griffier, door mr. Bollen in het openbaar uitgesproken op
PB
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: