ECLI:NL:RBZWB:2021:1793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/02/372771 HA ZA 20-304
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling vermogensregime samenlevers; Aantasting samenlevingsovereenkomst; Haviltex; Beroep op dwaling; Vergoedingsrechten in verband met verbouwing en investering woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, gaat het om de afwikkeling van het vermogensregime tussen twee samenlevers na de beëindiging van hun relatie. De man en de vrouw hebben samen een woning gekocht en een samenlevingsovereenkomst gesloten. De man vordert onder andere een vergoedingsrecht voor zijn privéinvesteringen in de woning, terwijl de vrouw zich beroept op de bepalingen van de samenlevingsovereenkomst die deze vergoedingsrechten uitsluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen recht heeft op vergoeding van zijn investeringen, omdat de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst ondubbelzinnig zijn en de man niet heeft aangetoond dat er sprake was van dwaling of ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen gelast, waarbij de man vergoedingsrechten heeft zoals overwogen in de uitspraak. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
[woonplaats2]
zaaknummer / rolnummer: C/02/372771 / HA ZA 20-304
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.P.J. van Bruggen te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.M.J. van Uitert te Waalwijk.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 september 2020 en alle daarin genoemde stukken.
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 11 december 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad in het kader waarvan zij een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd.
- Uit hun relatie zijn twee nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige] , geboren te [geboortedatum] ,
2. [minderjarige2] , geboren te [geboortedatum2] .
- Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats2] (hierna: de woning).
- De woning is op 24 april 2012 gekocht voor € 389.592,64.
- De woning is gefinancierd door middel van een hypothecaire lening bij de ING bank ter hoogte van € 200.000,= en door een privéinvestering door de man van
€ 189.592,64. De lening bij de ING is in 2016 omgezet in 3 hypothecaire leningen bij de Telliusbank, mede in verband met een verbouwing;
-€ 146.333,33 met nr. HYPW8033371
-€ 83.666,67 met nr. HYPW8033372 (bouwdepot)
-€ 100.000,= met nr. HYPW 8033373
- Op 4 januari 2013 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.
- Ten aanzien van de woning is onder artikel 7 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst bepaald:
“(…) Indien de door partijen gezamenlijk bewoonde woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken vakantie-of tweede woning aan partijen tezamen toebehoort, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerderegeenvordering hebben op de andere partij (…)”.
- De relatie tussen partijen is inmiddels beëindigd. De man bewoont de woning.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De man vordert,
in conventie,om bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair
hem te machtigen de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres1]
, al dan niet onder door de rechtbank in goede
justitie te stellen voorwaarden, binnen 10 werkdagen na betekening van dit vonnis
te gelde te maken, en, meer in het bijzonder, hem te machtigen om alles te mogen
doen wat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de verkoop van deze onroerende zaak;
en voor recht te verklaren dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats komt van de
noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring van de vrouw tot het in verkoop
geven van deze onroerende zaken en de steiger bij Van der Sande makelaars,
althans bij een door de rechtbank in goede justitie aan te wijzen makelaar;
en
de vrouw te veroordelen onherroepelijk mee te werken aan de levering van de
[adres1]
, door op eerste uitnodiging
van de notaris die met de levering belast zal zijn, te zijnen kantore te verschijnen
teneinde een verklaring te tekenen waaruit blijkt dat zij mee zal werken aan de
levering van de woning op basis van de koopovereenkomst die door de man getekend
zal zijn en daarvoor binnen twee dagen na die uitnodiging de ter zake vereiste
medewerking te verlenen door ondertekening van de leveringsakte dan wel door
ondertekening van een daartoe strekkende volmacht aan de notaris of een van de
medewerkers van deze notaris, zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,= voor iedere dag dat de vrouw na betekening van het in dezen te wijzen
vonnis weigerachtig mocht blijven te voldoen aan deze veroordeling tot een totaal
van € 150.000,=
subsidiair:
de vrouw te veroordelen mee te werken aan het te gelde maken, de verkoop en de
opvolgende levering van de onroerende zaak staande en gelegen aan de
[adres1]
;
door uiterlijk binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis
onherroepelijke medewerking te verlenen aan het verstrekken van een
bemiddelingsopdracht aan één van de medewerkers van Van der Sande makelaars
althans aan een door de rechtbank in goede justitie aan te wijzen makelaar;
en door op eerste uitnodiging van de notaris die met de levering belast zal zijn, te
zijnen kantore te verschijnen teneinde een verklaring te tekenen waaruit blijkt dat zij
mee zal werken aan de levering van de woning op basis van de koopovereenkomst
die door de man getekend zal zijn en daarvoor binnen twee dagen na die uitnodiging
de ter zake vereiste medewerking te verlenen door ondertekening van de
leveringsakte dan wel door ondertekening van een daartoe strekkende volmacht
aan de notaris of een van de medewerkers van deze notaris;
zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= voor iedere dag dat de vrouw
na betekening van het in dezen te wijzen vonnis weigerachtig mocht
blijven te voldoen aan deze veroordeling tot een totaal van € 150.000,=.
II.
primair:
te verklaren voor recht dat de man een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van de helft
zijn privéinvesteringen, derhalve € 168.868,58 te vermeerderen met de wettelijke
rente primair met ingang van 2 februari 2020, subsidiair vanaf de datum van indiening van de dagvaarding te weten 19 mei 2020, meer subsidiair met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, jegens de vrouw en dat - na aftrek van de hypotheek, vergoedingsrechten en kosten van de verkoop - de restant overwaarde door partijen bij helfte dient te worden gedeeld.
subsidiair:
artikel 7.2 van de samenlevingsovereenkomst buiten toepassing te laten;
meer subsidiair:
de samenlevingsovereenkomst te vernietigen.
III. voor het geval de primaire vordering onder II (verklaring voor recht) niet wordt
toegewezen te bepalen dat de restant overwaarde - na aftrek van de hypotheek,
vergoedingsrechten en kosten van de verkoop - door partijen bij helfte dient te
worden gedeeld en dat de man een vergoedingsrecht heeft:
primair:
jegens de eenvoudige gemeenschap ter hoogte van de door hem gedane
privéinvesteringen in de woning ten bedrage van € 337.737,16 te vermeerderen met de wettelijke rente primair met ingang van 2 februari 2020, subsidiair vanaf de datum van indiening van de dagvaarding te weten 19 mei 2020, meer subsidiair met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht,
subsidiair:
ter hoogte van de helft van zijn privéinvesteringen ten bedrage van € 168.868,58 te
vermeerderen met de wettelijke rente primair met ingang van 2 februari 2020, subsidiair vanaf de datum van indiening van de dagvaarding te weten 19 mei 2020, meer subsidiair met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht, jegens de vouw op grond van onverschuldigde betaling c.q. ongerechtvaardigde verrijking;
meer subsidiair:
een vergoedingsrecht heeft jegens de vrouw ter hoogte van de helft van zijn privéinvesteringen ten bedrage van € 168.868,58 te vermeerderen met de wettelijke
rente primair met ingang van 2 februari 2020, subsidiair vanaf de datum van indiening van de dagvaarding te weten 19 mei 2020, meer subsidiair met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht,
IV. de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis een
bedrag van € 4.829,06 ter zake de helft van de eigenaarslasten van de woning plus
€ 787,51 per maand gerekend vanaf 1 november 2020 tot aan de datum van levering van
de woning aan een derde, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoeding,
althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen, aan de man
te voldoen;
V. de inboedel van partijen wordt verdeeld in die zin dat aan de vrouw wordt
toegedeeld hetgeen zij reeds in haar bezit heeft en aan de man wordt toegedeeld
hetgeen hij reeds in zijn bezit heeft, een en ander zonder nadere verrekening;
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de
wettelijke rente over voornoemde kosten vanaf veertien dagen na de dagtekening
van het vonnis en de vrouw te veroordelen tot betaling van de nakosten te
voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met
de wettelijke rente over de nakosten indien betaling niet binnen de hiervoor
gestelde termijn geschiedt.
3.2.
De vrouw vordert,
in reconventie,om bij vonnis, voor zover mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad:
A. p
rimair
de verdeling van de gemeenschap van partijen te gelasten, rekening houdend met de vergoedingsrechten, zoals beschreven in de punten 8,10,12 en 17 van het lichaam van de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie,
subsidiair
de wijze van verdeling van de gemeenschap van partijen vast te stellen, rekening houdend met de vergoedingsrechten, zoals de rechtbank in goede justitie juist acht.
B. te bepalen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 oktober 2019 tot de dag van levering van de woning aan de kopers een gebruiksvergoeding verschuldigd is van € 450,= per maand dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gebruiksvergoeding met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht.
3.3.
Partijen voeren over en weer verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de woning dient te worden verkocht. Verder hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. De man heeft daarop zijn vorderingen onder I en V ingetrokken en de vrouw haar vordering tot verdeling voor zover deze op de inboedel zag.
4.2.
Verder hebben partijen overeenstemming bereikt over de door de man te betalen eigenaars- en gebruikerslasten van de woning. Vanaf 1 november 2019 betaalt de man alle gebruikers -en eigenaarslasten van de woning waaronder de rente van de op de woning rustende hypothecaire lening. Zowel de man als de vrouw betalen vanaf 1 november 2019 de helft van de aflossingen op de hypothecaire lening. Daarop heeft de man zijn vordering onder IV en de vrouw haar vordering onder B ingetrokken.
4.3.
Ter beoordeling staan
- de verkoop van de woning;
- de uitleg/ aantasting van de samenlevingsovereenkomst;
- vergoedingsrechten.
De woning, vordering in conventie onder I
4.4.
Op de mondelinge behandeling is overeengekomen dat partijen in januari 2021 een gezamenlijke opdracht tot verkoop geven aan makelaar Van de Sande te [woonplaats2] . De makelaarskosten worden bij helfte gedeeld. Partijen laten zich bindend leiden door de makelaar over de vraag - en laatprijs en het moment van verkoop. De verkoopopbrengst wordt gestort in depot bij de notaris. Met inachtneming van het onderstaande zal het depot vervolgens tussen partijen worden verdeeld.
Uitleg/aantasting van de samenlevingsovereenkomst, vordering in conventie onder II
4.5.
De man vordert primair te verklaren voor recht dat hij een vergoedingsrecht heeft
ter hoogte van de helft (€ 168.868,58) van zijn totale investeringen (€ 337.737,16) in de woning. Partijen hebben volgens de man beoogd dat degene die met privémiddelen meer heeft geïnvesteerd dan haar aandeel in de woning juist
weleen vordering heeft op de andere partij in plaats van
geenzoals nu is opgenomen in de samenlevingsovereenkomst. De man stelt zich op het standpunt dat het een en ander moet worden beoordeeld aan de hand van het Haviltex criterium. Daarbij zijn volgens hem de navolgende omstandigheden van belang.
Vóór het sluiten van de samenlevingsovereenkomst had de man uit privémiddelen
(familievermogen) al in de woning geïnvesteerd. Het was de uitdrukkelijke bedoeling van
partijen dat niet zou worden afgezien van vergoeding van deze investering en toekomstige
vergoedingen. Ter zake verwijst hij naar het gespreksverslag met de notaris zoals vastgelegd
in de e-mail van 16 april 2012. De overwaarde zou worden gedeeld, rekening houdend met
de privéinvestering van de man.
De overige bepalingen in de samenlevingsovereenkomst duiden er ook op dat het de bedoeling was dat het familievermogen bij hem blijft en dat er wordt verdeeld naar redelijkheid en billijkheid. Verder is het volgens de man logisch dat hij een vergoedingsrecht heeft. Er is geen reden waarom hij zou investeren in de woning en een paar maanden later zou laten vastleggen dat hij niets vergoed krijgt.
Subsidiair beroept de man zich op artikel 6:248 BW. Toepassing van artikel 7 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar gezien de forse investeringen mede gezien de bevoordeling
van de vrouw.
Meer subsidiair vordert de man de samenlevingsovereenkomst op grond van dwaling ex artikel 6:228 BW te vernietigen. Volgens de man ontbrak het hem aan de juiste voorstelling van zaken, Hij verkeerde namelijk in de veronderstelling dat rekening zou worden gehouden
met zijn investeringen in de woning. Er is een causaal verband tussen zijn dwaling en het totstandkomen van de overeenkomst. Bij een juiste voorstelling van zaken zou hij immers de overeenkomst niet hebben gesloten. De oorspronkelijk tekst ingevolge hij wel een vergoedingsrecht zou krijgen is vlak voor het tekenen van de akte gewijzigd in de huidige tekst. Hij is noch door de vrouw noch door de notaris op de hoogte gesteld van de gewijzigde tekst die niet in lijn was met de oorspronkelijk uitgangspunten. Er zijn door de vrouw na 16 april 2012 mails naar de notaris gestuurd waar hij geen weet van had. Volgens de man begreep de vrouw of had zij moeten begrijpen dat de vergoeding van de investeringen voor hem essentieel was.
4.6
De vrouw betwist de door de man geschetste bedoeling van partijen. Voor het tekenen van de samenlevingsovereenkomst hebben partijen afgesproken dat er geen vergoeding van de investering van de man in de aankoop van de woning zou plaatsvinden. Dit is ook zo aan de notaris op 2 januari 2013 gemaild. Op 4 januari 2013 zijn partijen bij de notaris verschenen. Deze heeft in Jip en Janneke taal de samenlevingsovereenkomst uitgelegd en heeft expliciet verklaard dat de bepaling over het niet vergoeden van de investering weliswaar niet gebruikelijk is, maar dat het volgens de wens van partijen is opgenomen. Niet voor niets is het woordje “geen” in artikel 7 lid 2 onderstreept. De notaris heeft ook uitgebreid de tijd genomen om het samenlevingscontract voor te lezen, aldus de vrouw.
De vrouw ziet geen reden om artikel 7 lid 2 op grond van de redelijkheid en billijkheid
buiten toepassing te laten. De man heeft geïnvesteerd maar bij lange na niet zijn volledige
grote vermogen.
Van dwaling is volgens de vrouw evenmin sprake. De man is uitgebreid voorgelicht door de
notaris en is gewezen op de gevolgen van artikel 7 lid 2.
4.7.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van artikel 7 lid 2 uit de samenlevingsovereenkomst.
4.8.
Conform vaste jurisprudentie moet een convenant worden uitgelegd aan de hand van het Haviltex-criterium (vgl. HR 5 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1974). Uitgangspunt is dat bij de uitleg van een overeenkomst dat wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het ook aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van het betreffende contract mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.9.
Op grond van de letterlijke tekst van artikel 7 lid 2 heeft de man geen vordering op de vrouw vanwege investering in de aankoopsom van de gemeenschappelijke woning uit eigen middelen. De bewoordingen van het artikel zijn naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig en niet voor andere uitleg vatbaar. Kennelijk is om te benadrukken dat er tussen partijen hierover geen misverstanden konden ontstaan in het artikel het woord
geendoor de notaris onderstreept. Weliswaar heeft de man zich op het standpunt gesteld dat partijen een andere bedoeling hadden, met name gelet op de e-mail van de notaris van 16 april 2012, maar dit is gelet op de betwisting door de vrouw en de door haar als productie 1 overgelegde e-mail van 2 januari 2013 niet komen vast te staan. In de e-mail van 16 april 2012 wordt gesproken over
“Inbreng eigen middelen van de zijde van [man] , specifiek bedrag?”maar daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden opgemaakt dat partijen het erover eens waren dat er zonder meer sprake zou zijn van vergoeding van de eigen inbreng door de man, nog daargelaten de vraag of deze inbreng dan enkel zag op aankoop of latere investeringen. Daarentegen blijkt uit de bewoordingen
“ Als we uit elkaar gaan dan is de helft van [man] en de helft van [vrouw] ook de eigen inbreng van [man] wordt gesplitst” in de e-mail van 2 januari 2013, ruim een half jaar later, onder het kopje “
[adres2] , [woonplaats2] ”voldoende van een afspraak tussen partijen die is overgenomen in de samenlevingsovereenkomst. Dat de man van deze mail geen weet zou hebben is enkel gesteld maar niet onderbouwd. Bovendien rust op de notaris de zorgplicht om bij het tekenen van een notariële akte zich ervan te vergewissen dat alle bij de te tekenen overeenkomst betrokken partijen zich bewust zijn van de inhoud van de daarin opgenomen afspraken en dat zij daarmee instemmen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de tekst van artikel 7 lid 2 niet in complexe bewoordingen is geformuleerd, zodat van de man verwacht mocht worden dat hij de inhoud hiervan kon begrijpen.
Evenmin kan de door de man gestelde andersluidende partijbedoeling worden afgeleid uit de door de man aangehaalde artikelen 4 lid 3 en 9 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst.
4.10.
Gelet op de duidelijke bewoordingen van artikel 7 lid 2 strekken de redelijkheid en billijkheid naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat dit artikel buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Bovendien heeft de man geen dusdanige bijzondere omstandigheden aangevoerd die op grond van de redelijkheid en billijkheid tot afwijking van artikel 7 lid 2 zouden kunnen leiden.
4.11.
De man doet meer subsidiair een beroep op dwaling. Een geslaagd beroep op dwaling is onder meer mogelijk indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan (wederzijdse dwaling), en de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden, zou zijn aangegaan (artikel 6:228 aanhef en onder b BW). Een beroep op dwaling slaagt niet indien hetgeen waarover partijen dwaalden een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of een omstandigheid die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer gelden opvattingen of omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de man op dwaling niet slaagt. De man heeft zijn stellingen ter zake onvoldoende met feiten en omstandigheden gemotiveerd onderbouwd, hetgeen gelet op de verklaring van de vrouw wel op zijn weg had gelegen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat mag worden verondersteld dat de notaris overeenkomstig de op hem rustende verplichting de strekking van de samenlevingsovereenkomst heeft uitgelegd. Dat dit door de notaris niet goed zou zijn gedaan is door de vrouw weersproken en overigens niet onderbouwd door de man. Voor zover de man zich op het standpunt stelt dat hij de Nederlands taal niet goed genoeg machtig was om hetgeen is besproken bij de notaris goed te begrijpen en dat hij erop vertrouwde dat zijn investeringen vergoed zouden worden, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van de man gelegen om bij onduidelijkheden door te vragen en zo nodig het tekenen van de overeenkomst uit te stellen voor nader onderzoek. Niet gebleken is dat er sprake was van enige tijdsdruk voor het ondertekenen van de samenlevingsovereenkomst, waardoor het vragen van nadere uitleg niet mogelijk zou zijn geweest.
4.13.
Voor zover de man zich beroept op onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking heeft hij niet nader uiteengezet waar hij het onverschuldigde dan wel ongerechtvaardigde karakter op baseert. Partijen hebben immers hierover een bepaling in de samenlevingsovereenkomst opgenomen, zodat de bevoordeling van de vrouw is gegrond op een afspraak tussen partijen. De man slaagt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in zijn beroep op onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
4.14
De rechtbank komt tot de conclusie dat de man geen recht heeft op vergoeding van zijn investering in de woning bij de aankoop daarvan ter hoogte van € 168.868,58.
Vergoedingsrechten, vordering in conventie onder III
4.15.
De man heeft voorwaardelijk, namelijk voor het geval de vordering onder II wordt afgewezen, primair een nominale vergoeding gevorderd van alle door hem gestelde privéinvesteringen in de woning ter hoogte van € 337.737,16.
Subsidiair, eveneens voorwaardelijk, namelijk indien artikel 7 lid 2 dan wel de gehele samenlevingsovereenkomst wordt vernietigd dan wel buiten toepassing wordt gelaten, vordert de man een bedrag van € 168.868,58 op grond van onverschuldigde betaling dan wel ongerechtvaardigde verrijking.
Meer subsidiair vordert de man € 168.868,58 op grond van de redelijkheid en billijkheid.
4.16.
Zoals hiervoor is overwogen laat de rechtbank artikel 7 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst in stand. Dit betekent dat de vordering voor zover deze ziet op
€ 189.592,64, het bedrag dat is geïnvesteerd in de aankoop van de woning, wordt afgewezen.
4.17.
Ter beoordeling staan de overige investeringen door de man. Te onderscheiden vallen:
- € 109.661,99 aan kosten voor de aannemer, de schilder en materiaalkosten;
- € 8.714,41 aan notariskosten
- € 32.611,32 aan hypothecaire aflossingen tot 1 november 2020.
4.18.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen ter zake de door de man na de koop van de woning gepleegde investeringen voor onderhoud aan de woning overeenstemming bereikt. De hoogte van de investeringen wordt bepaald op € 80.000,=. De man verkrijgt ten tijde van de overdracht van de woning aan derden ofwel eerst € 80.000,= van de overwaarde dan wel de vrouw voldoet € 40.000,= aan de man.
4.19.
De man stelt zich op het standpunt dat hij € 8.714,41 aan notariskosten in verband met het oversluiten van de hypothecaire lening uit eigen middelen heeft voldaan. Ter zake heeft hij een vergoedingsrecht, aldus de man.
Volgens de vrouw is het bedrag uiteindelijk betaald via de gezamenlijke rekening van partijen. De vrouw betwist dat de man enige vergoeding toekomt.
4.20.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van de vrouw juist. Uit de stukken blijkt dat partijen in 2016 de destijds bestaande hypotheek hebben omgezet. Tussen partijen staat vast dat de daarmee gepaard gaande kosten € 8.714,41 bedroegen. Uit productie 12 van de man blijkt dat op 8 augustus 2016, tweemaal een bedrag van € 4.500,= van zijn rekening met nummer [rekeningnummer] op een andere rekening van de man met nummer [rekeningnummer2] wordt gestort. Van laatstgenoemde rekening wordt eveneens op 8 augustus 2016 de € 8.714,41 aan de notaris betaald. Uit productie 3 van de vrouw volgt dat op 9 augustus 2016 een bedrag van € 9.000,= van de gezamenlijk rekening met nummer [rekeningnummer3] naar de rekening van de man met nummer [rekeningnummer] is overgemaakt. Hieruit concludeert de rechtbank met de vrouw dat de man de via zijn privérekeningen gepleegde transacties met gelden van de gezamenlijke rekening volledig heeft gecompenseerd. Dat de man kennelijk vaker bedragen overschreef van de gezamenlijke- naar zijn privérekeningen omdat hij bedragen voor de kosten voor de huishouding had voorgeschoten doet er niet aan af dat per saldo de notariskosten van de gezamenlijke rekening zijn betaald.
4.21.
Voor wat betreft de hypothecaire aflossingen stelt de man zich op het standpunt dat hij in de periode van 1 januari 2016 tot 1 november 2020 meer heeft afgelost op de hypotheek dan de vrouw, waardoor hij een vordering op haar heeft ter hoogte van € 32.611,32. In de periode vanaf 1 november 2019 heeft de man immers deze aflossingen alleen betaald. In de periode daarvoor stortte de man een bedrag uit zijn privé vermogen op de gezamenlijke rekening van partijen ter hoogte van in totaal € 76.869,55 en de vrouw een bedrag van € 19.765,64. Naar rato van ieders bijdrage op de gezamenlijke rekening hebben zij daarmee afgelost op de hypotheek.
4.22.
De vrouw erkent dat de man vanaf 1 november 2019 alleen de aflossing van de hypotheek voor zijn rekening heeft genomen en dat zij gehouden is hieraan alsnog voor de helft bij te dragen. Gelet op andere verrekenposten moet volgens haar echter gerekend worden vanaf 1 januari 2020. Volgens de vrouw heeft de man in de periode voor 1 november 2019 een bedrag van € 76.392,50 op de gezamenlijke rekening gestort en zij een bedrag van € 52.743,64.
4.23.
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw bij helfte moet bijdragen aan de door de man alleen gedane aflossingen op de hypotheek. Nu de vrouw niet duidelijk heeft gemaakt waarom en op welke wijze rekening zou moeten worden gehouden met andere verrekenposten gaat de rechtbank uit van 1 november 2019 als het moment waarop de vrouw bij helfte moet bijdragen aan de hypotheekaflossingen.
4.24.
Daarnaast concludeert de rechtbank dat partijen het erover eens zijn dat de stortingen van partijen op de gezamenlijke rekening uitgangspunt zijn voor de berekening van de respectievelijke bijdragen van partijen aan de hypotheekaflossingen tot 1 november 2019 en dat de vrouw gehouden is aan de man de helft te vergoeden van hetgeen hij meer heeft bijgedragen dan zij aan de hypotheekaflossingen. Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank voor wat betreft het door de man op de gezamenlijke rekening gestorte bedrag uitgaan van het gemiddelde van de door partijen gestelde bedragen, te weten € 76.631,03. Ter zake de door de vrouw gestorte bedragen op de gezamenlijke rekening is tussen partijen in geschil of de door de Belastingdienst op de gezamenlijke rekening overgemaakte bedragen moeten worden gekwalificeerd als door de vrouw privé betaalde bedragen. De rechtbank is met de man van oordeel dat deze stelling van de vrouw niet juist is. Partijen hadden recht op kindgebonden toeslagen, die door de vrouw waren aangevraagd, omdat de man met zijn in het buitenland gegenereerde inkomen niet voor deze toeslagen in Nederland in aanmerking kwam. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de vrouw een bedrag ter hoogte van € 19.765,64 op de gezamenlijke rekening heeft gestort, zodat zij gehouden is een bedrag van € 8.368,18 aan de man te betalen.
4.25
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de kosten tussen partijen zullen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst af alle vorderingen van de man met betrekking tot het door hem gestelde vergoedingsrecht ter hoogte van € 168.868,58 ter zake zijn privéinvesteringen in de woning;
gelast de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen van partijen op de wijze als onder 4.1. en 4.4. overwogen;
bepaalt dat de man vergoedingsrechten op de vrouw heeft zoals overwogen onder 4.2., 4.18 en 4.24;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meyboom en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.type: