ECLI:NL:RBZWB:2021:1795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
02/226134-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • A. Ides Peeters
  • Beudeker
  • Froger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van het voorarrest, voor de mishandeling van [naam 1] en de bedreiging van [naam 2], [naam 3] en [naam 4]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen wat er precies was gebeurd tijdens het incident, dat plaatsvond op 6 en 7 september 2019 in Breda. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de betrokkenen leemtes, onduidelijkheden en tegenstrijdigheden bevatten, waardoor niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de poging tot doodslag had gepleegd. De bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp werd wel bewezen, evenals de mishandeling van [naam 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergrootten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, omdat een krachtig signaal moest worden afgegeven dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam 1], voor de geleden schade als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/226134-19
vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. J.M.A. Loevendie, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: geprobeerd heeft [naam 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] heeft bedreigd door met
pistool, dan wel met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hen te richten en
de trekker over te halen;
feit 3: [naam 1] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
feit 3: de aangifte en de camerabeelden. De officier acht bewezen dat verdachte [naam 1] meermalen tegen het lichaam heeft gestompt. Een beroep op noodweer(exces), dan wel putatief noodweer komt verdachte niet toe. Verdachte heeft [naam 1] meerdere klappen gegeven.
feit 1: de aangifte, de medische verklaring over het letsel van [naam 1] en de getuigenverklaring van [naam 2] . De officier van justitie acht de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen, door het slaan met een boksbeugel of een ander voorwerp en het trappen tegen de nek en de rug van [naam 1] .
feit 2: de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent [verbalisant 1] en de verklaringen van de getuigen [naam 3] en [naam 4] . De officier van justitie acht bewezen dat verdachte [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met een wapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het overhalen van de trekker acht zij niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten 1 en 2 en voert daartoe het volgende aan.
feit 1
Verdachte ontkent dat hij [naam 1] met een boksbeugel geslagen heeft. Gelet op de verwondingen bij [naam 1] passen deze volgens de verdediging eerder bij de val tegen de auto, mede gelet op de schade aan de auto, dan bij het slaan met een boksbeugel met pinnen. Dan zou het gezicht van [naam 1] er anders uit gezien hebben.
feit 2
Verdachte ontkent dat hij gedreigd heeft met een wapen. Zijn broer werd aangevallen door personen die op het kamp aanwezig waren en verdachte probeerde de ruzie te sussen. Hij heeft met zijn telefoon in de hand geroepen dat de ruzie moest stoppen omdat hij anders de politie zou bellen. Zijn telefoon is ook een donker, klein voorwerp en er hoeft volgens de verdediging maar één persoon te roepen dat er een wapen is en dan is de aanwezigheid van dat wapen een feit. Er is onvoldoende overtuiging voor een bewezenverklaring.
Verdachte dient van de feiten 1 en 2 te worden vrijgesproken.
feit 3
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van dat feit kan komen, maar doet daarbij een beroep op noodweer(exces), dan wel putatief noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 6 september 2019 in Breda [naam 1] heeft mishandeld door hem meermalen met kracht tegen het gezicht en/of lichaam te
stompen.
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer. Verdachte meende zijn broer [naam 5] te moeten verdedigen, nu hij [naam 1] een slaande beweging richting [naam 5] zag maken.
Voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van (dreiging met) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het (eigen of eens anders) lijf, eerbaarheid of goed. Voorts dient de wijze van verdediging noodzakelijk en geboden te zijn.
Uit de op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden blijkt dat [naam 1] de schouder van [naam 5] heeft aangeraakt. Als er al gesproken kan worden van enige aanranding, dan is deze dermate licht dat deze geen noodzaak gaf tot verdediging. Er is dus geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer(exces) of putatief noodweer wordt daarom verworpen.
feit 1
Na het incident op de bruiloft (
feit 3) is [naam 1] naar huis gegaan, waarna er nog een incident heeft plaatsgevonden en waarvan [naam 1] ook aangifte heeft gedaan.
De rechtbank stelt vast dat over dat incident verschillend is verklaard.
Verbalisant [verbalisant 2] werd op 7 september 2019, samen met verbalisant [verbalisant 3] , naar het ziekenhuis gestuurd, waar zij [naam 1] en zijn echtgenote, [naam 6] , troffen. [naam 6] vertelde [verbalisant 2] dat zij na het conflict op de bruiloft naar huis zijn gegaan. Toen zij thuis in de woonwagen was, was er buiten weer een conflict waar zij geen zicht op had. Na dat conflict was [naam 1] met een bebloed gezicht terug naar de woonwagen gelopen. [naam 6] gaf aan dat haar man door de buurman mogelijk met een mes of iets dergelijks in zijn gezicht zou zijn gestoken.
[verbalisant 3] hoorde [naam 6] zeggen dat zij na thuiskomst direct de woonwagen in is gegaan. Haar man zou voor de woonwagen op het terrein van het kampje hebben gestaan samen met hun zoon. Vervolgens zou [naam 5] het terrein op zijn gekomen. Ze heeft niet gezien wat er buiten gebeurde en ook niets gehoord. Wel is ze op een gegeven moment gaan kijken en toen zag ze dat haar man een volledig bebloed gezicht had. Ze zag dat hij diverse sneeën in zijn voorhoofd had. Hierop is ze direct met hem naar het ziekenhuis gegaan. [verbalisant 3] hoorde [naam 1] zeggen dat hij thuis was gekomen en dat [naam 5] hem op het terrein had gestoken met een scherp voorwerp. Hij wist niet wat voor voorwerp. Hij zei dat [naam 5] hem had gestoken.
Uit de anamnese van [arts 1] , arts assistent chirurgie, blijkt bij het onderzoek van [naam 1] :

In een ruzie met een glas of mes in het gezicht gesneden, weet niet precies wat er gebeurd is. Heeft snijwonden op het voorhoofd en het linker bovenste ooglid.”
Uit de anamnese van [arts 2] , arts assistent chirurgie, blijkt bij onderzoek van [naam 1] :

In de nacht van 6 op 7 september met een boksbeugel in zijn aangezicht geslagen, daarna op de grond gevallen en meerdere trappen gehad. In ieder geval tegen zijn nek en linker hemithorax.”
Wijkagent [verbalisant 1] trof [naam 1] op 8 september 2019 in zijn woonwagen aan en hoorde hem zeggen dat hij mishandeld was met een mes of een boksbeugel of iets dergelijks.
In de aangifte verklaart [naam 1] dat hij na het bruiloftsfeest door zijn zoon [naam 2] daar is opgehaald en naar huis is gebracht. Op het kampje aangekomen zagen zij verdachte en diens broer [naam 5] uit een Mercedes springen en van het kampje weglopen. [naam 1] is samen met zijn zoon achter hen aangelopen. Zoon [naam 2] liep voor hem. Verdachte sprong toen achter een auto vandaan en gaf hem een klap met een boksbeugel, waardoor hij tegen een auto is gevallen. Daarna kreeg hij nog enkele trappen en voelde hij dat er tegen zijn nek getrapt werd. Verdachte liep toen richting [naam 2] .
[naam 2] verklaart in zijn aangifte dat, toen zij op het kampje aankwamen, buurman [naam 5] aan kwam rijden. [naam 5] wilde met hem praten. Hoe ze gelopen zijn, weet [naam 2] niet meer, maar ineens zag hij dat [naam 5] een mes trok met zijn rechterhand.
Toen zag hij dat verdachte achter een auto vandaan sprong en dat verdachte zijn vader van achteren sloeg met een boksbeugel met pinnen eraan. Hij zag zijn vader tegen een auto aan vallen en zag dat verdachte zijn vader meerdere klappen gaf met de boksbeugel en meerdere trappen met zijn voet. Ondertussen moest hij zelf zijn aandacht houden bij [naam 5] die met het mes stond te zwaaien, aldus [naam 2] .
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij samen met [naam 5] van het bruiloftsfeest is vertrokken en dat [naam 5] hem eerst thuis heeft afgezet. Omdat hij het niet vertrouwde, is hij naar [naam 5] toe gereden en heeft zijn auto buiten het kampje geparkeerd. Toen zag hij [naam 5] voorbij rennen, met [naam 2] en [naam 1] erachteraan. Verdachte is daar achteraan gerend en wilde [naam 1] vastgrijpen om hem tegen te houden. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij denkt dat hij [naam 1] vast heeft gehad, van achteren bij de schouders, waardoor [naam 1] tegen een auto is gevallen. [naam 1] is daarbij vol tegen de auto ‘geklapt’. Daarna rende verdachte verder achter [naam 5] en [naam 2] aan.
De rechtbank constateert dat de verklaringen en aangiften dusdanig van elkaar verschillen dat zij niet kan vaststellen wat er tijdens het incident is gebeurd. Dat [naam 1] ernstig letsel heeft opgelopen blijkt wel uit de medische informatie, maar daarin heeft [naam 1] zelf verschillende verklaringen gegeven over hoe het letsel ontstaan is. Doordat de verklaringen leemtes, onduidelijkheden en tegenstrijdigheden bevatten, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het is gegaan zoals in de tenlastelegging staat. Aangever verklaart wisselend over de wijze van ontstaan van het letsel; dit was door een mes of een boksbeugel dan wel glas. De vraag is of zoon [naam 2] een boksbeugel met pinnen heeft kunnen zien vanaf de plaats waar hij stond, terwijl hij [naam 5] met een mes van zich af probeerde te houden. Duidelijk is wel geworden dat aangever gevallen is en tegen een auto terecht is gekomen. Waardoor hij precies is gevallen en of hij letsel door die val heeft opgelopen is niet duidelijk geworden. De rechtbank ziet geen ondersteuning voor een van de verklaringen en kan niet vaststellen wat er gebeurd is waardoor het ernstige letsel bij aangever is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat om die reden niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit feit begaan heeft en zal verdachte daarvan vrijspreken.
feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hen te richten en de trekker over te halen.
De verklaring van verdachte, dat hij tijdens een ruzie waarbij zijn broer [naam 5] werd aangevallen, zijn telefoon uit zijn zak getrokken heeft en geroepen heeft “
stoppen, anders bel ik de politie”, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Immers, aangever [naam 2] , noch de getuigen [naam 3] en [naam 4] verklaren over een voorafgaande ruzie, waarbij [naam 5] zou zijn aangevallen en waardoor op dat moment reden zou zijn om de politie te gaan bellen.
Verder blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] dat hij, nadat [naam 1] het ziekenhuis had verlaten, in overleg met de officier van dienst, geprobeerd heeft contact te leggen met [naam 5] om hem duidelijk te maken de eigen veiligheid in acht te nemen. In de politiesystemen zijn telefoonnummers gevonden van [naam 5] en verdachte. Omdat [naam 5] niet opnam, is het nummer van verdachte gebeld. [verbalisant 2] hoorde iemand opnemen met “ [achternaam] ”. Deze persoon wilde niet zijn volledige naam zeggen: hij trad op als woordvoerder van de familie [familie] . [verbalisant 2] vroeg of er medische hulp nodig was en gaf aan dat, gelet op bepaalde uitlatingen, zij hun veiligheid in acht moesten nemen. [verbalisant 2] hoorde de man aan de telefoon zeggen dat alles in orde was en dat het een storm in een glas water was. [verbalisant 2] werd nadrukkelijk verzocht om geen opvallende politieauto op het kamp te laten rijden. Op het einde van het gesprek gaf de man aan dat hij [naam 5] was. [verbalisant 2] hoorde op de achtergrond het gegrinnik van een andere man en hij achtte het niet uitgesloten dat degene die de telefoon aannam verdachte betrof, aangezien die gekoppeld was aan het telefoonnummer.
Evenmin acht de rechtbank het door de verdediging ingenomen standpunt dat de telefoon van verdachte wellicht is aangezien voor een wapen geloofwaardig, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat over het wapen en het slaan tegen het wapen gedetailleerd door meerderen wordt verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2op 7 september 2019 te Breda, [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp op die [naam 1] en [naam 3] en [naam 4] -die op korte afstand van verdachte stonden- te richten en de trekker over te halen.
feit 3op 6 september 2019 te Breda, [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] meermalen met kracht tegen het gezicht en/of lichaam te stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en geen gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [naam 1] , door hem twee vuistslagen te geven. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] door met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hen te richten en daarbij de trekker over te halen.
Hoewel er voorafgaand aan de bedreiging met het wapen die avond een eerder incident op een feest heeft plaatsgevonden, stond de keuze van verdachte om een wapen te gebruiken in geen enkele verhouding tot wat er daarvoor mogelijk was gezegd of gebeurd. Door zijn handelen heeft verdachte de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving bestaan vergroot. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met name de bedreiging met een wapen een ernstig feit is en rekent verdachte dit ten zeerste aan.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Daarbij is van belang dat een duidelijk en krachtig signaal wordt afgegeven, dat dergelijke incidenten met wapens niet worden geaccepteerd door de samenleving. De rechtbank heeft bij dit oordeel voorts gewicht toegekend aan de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, nu verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in september 2019 niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest. Gelet op deze langere periode acht de rechtbank het in dit geval niet opportuun nog een voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 19.931,72 voor de feiten 1 en 3, bestaande uit € 4.931,72 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toe te wijzen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de vergoeding voor de kleding dient te worden gematigd tot € 100,00 en dat de inkomstenderving van € 1.900,00 dient te worden afgewezen. Voor het overige kan de materiële schade worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade kan naar het oordeel van de officier van justitie, gelet op de eigen rol van het slachtoffer, een bedrag worden toegewezen van € 5.000,00.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 3 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde feit 3 te vergoeden.
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] ten gevolge van het bewezen verklaarde feit 3 een bloedlip heeft opgelopen en dat een voortand is afgebroken. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de materiële schade uitsluitend de kosten van het tandheelkundig centrum van € 597,52 voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de immateriële schade vindt de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit en de bedragen die volgens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen worden toegekend, toekenning van een bedrag van € 750,00 billijk. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank ziet geen aanleiding de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toe te wijzen, nu zij alleen verdachte aansprakelijk houdt voor het letsel dat ten gevolge van het bewezen verklaarde feit 3 aan de benadeelde partij is toegebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde
feit 1;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
feit 3:mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vijf maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
feit 3
- veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [naam 1]van
€ 1.347,52, waarvan € 597,52 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2019 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[naam 1]
€ 1.347,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
6 september 2019 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Ides Peeters, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 april 2021.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Breda, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 1]
met een boksbeugel, althans een voorwerp, meermalen, althans eenmaal
(met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam, heeft geslagen waardoor die [naam 1]
ten val kwam en/of vervolgens die [naam 1] , meermalen, althans
eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of de nek en/of het lichaam heeft
geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 7 september 2019 te Breda, [naam 2] en/of [naam 3]
en/of [naam 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling, door een pistool, althans een op een vuruwapen gelijkend
voorwerp, op die [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] -die op korte
afstand van verdachte stonden- te richten en/of de trekker over te halen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 6 september 2019 te Breda, [naam 1] heeft
mishandeld door die [naam 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht)
tegen het gezicht en/of lichaam te stompen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019223742 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 136 en de bij het procesdossier gevoegde camerabeelden.
feit 3
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] op pagina 14 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 7 september 2019, omstreeks 00:36 uur, werd ik samen met collega [verbalisant 3] gestuurd naar het ziekenhuis [ziekenhuis] te Breda. We zijn naar de behandelkamer gelopen waar [naam 1] was opgenomen en op bed lag. Ik zag dat hij verwondingen had aan zijn gezicht. Ik zag dat hij een bloedlip had. Ik hoorde [naam 1] kort samengevat het navolgende verklaren:
Vanavond was ik en mijn vrouw op een feest in [locatie] aan de Slingerweg. Vervolgens kreeg ik een harde klap in mijn gezicht. De klap kwam op mijn lip die daardoor bloedde.
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] op pagina 104 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 6 september 2019 zat ik op een trouwfeestje bij [locatie] te Breda aan de Slingerweg. Ik voelde een klap op mijn mond. Hierbij is mijn voortand afgebroken.
De verbalisant heeft foto’s gemaakt van het letsel, welke bij de aangifte zijn gevoegd. Op een foto is een afgebroken voortand en een verwonding aan de lip te zien.
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] over het uitlezen van de camerabeelden op pagina 119 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 17 september 2019 was ik belast met het uitkijken van camerabeelden van een mishandeling gepleegd op 6 september 2019 bij horecagelegenheid [locatie] aan de Slingerweg te Breda is gepleegd. Hierbij heb ik het navolgende bevonden:
0.07
sec: Aangever [naam 1] loopt weg van statafel en loopt in de richting van [naam 5] die twee statafels verder staat.
0.09
sec: Aangever [naam 1] geeft verdachte [naam 5] een duw tegen zijn schouder.
0.1
sec: Aangever [naam 1] krijgt een vuistslag in zijn gezicht van verdachte [verdachte] , hierdoor valt aangever [naam 1] achterover op
de grond, gelijk nadat aangever [naam 1] op de grond valt zit J [verdachte]
boven op aangever en geeft [verdachte] aangever [naam 1]
nogmaals een vuistslag. Verdachte [verdachte] heft zijn rechterarm op en slaat met kracht in de richting van aangever [naam 1] .
- de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 1 april 2021 van de aldaar getoonde camerabeelden, bestaande uit, kort samengevat:
. [naam 1] loopt richting de statafel van verdachte en diens broer [naam 5]
. [naam 1] steekt zijn linkerarm uit naar [naam 5] , waarbij [naam 5] zijn schouder iets naar achteren draait
. verdachte geeft daarop met kracht een vuistslag in het gezicht van [naam 1]
. [naam 1] valt op de grond
. verdachte geeft [naam 1] nog een vuistslag
. verdachte heft zijn rechterarm op en slaat nogmaals met kracht in de richting van [naam 1]
- de verklaring van verdachte op de zitting van 1 april 2021, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [naam 1] geslagen.
feit 2
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] op pagina 27 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 september 2019 ben ik naar het woonwagenkamp aan de [straat] te Breda gereden. Ik zag [naam 2] staan. Ik hoorde hem zeggen dat hij op diezelfde avond van het incident bij [locatie] nog bedreigd was door [naam 5] en zijn broer. Hierbij zou gebruik gemaakt zijn van een vuurwapen. Ik zag dat [naam 2] een bange, bezorgde indruk maakte. Ik zag dat hij om zich heen bleef kijken en ik hoorde hem meerdere keren zeggen dat hij zich zorgen maakte over de ontstane situatie. Dit ook vanwege het feit dat [naam 5] ook woonachtig is op hetzelfde woonwagenkamp.
- het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] op pagina 86 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vervolgens kwam [verdachte] weer naar mij toe. Ik zag toen dat [verdachte] met zijn rechterhand een pistool trok, ik zag dat het een heel klein pistool was, ik denk hooguit vijftien centimeter groot. Ik zag dat [verdachte] , die toen op anderhalve meter van mij af stond, de trekker over haalde. Ik denk dat het pistool weigerde en ik zag dat [verdachte] er een paar keer met zijn linkerhand tegenaan sloeg.
- het proces-verbaal verhoor getuige [naam 3] op pagina 93 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag ineens dat [verdachte] een vuurwapen trok en deze op [naam 2] , mijn vader en mij richtte. Ik zag dat hij het vuurwapen met uitgestrekte hand naar ons richtte, een voor een. [naam 2] , mijn vader en ik stonden alle drie naast elkaar op het moment dat het vuurwapen op ons gericht werd. Wij stonden maximaal een paar meter van [verdachte] af. Ik zag dat [verdachte] een aantal keren tegen het vuurwapen sloeg. Ik vermoed dat hij dit
deed, omdat hij had geprobeerd de trekker over te halen en dit niet lukte. Ik weet wel zeker dat hij meerdere malen sloeg tegen het vuurwapen. Ik raakte in een soort van shock. Het vuurwapen was niet groot, ik vermoed ongeveer tussen 15 en 20 centimeter in lengte. Het was mat en donkergrijs van kleur. Ik heb geen idee wat voor soort vuurwapen dit is geweest. Ik had het idee dat het een echt vuurwapen betrof.
- het proces-verbaal verhoor getuige [naam 4] op pagina 96 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik zag ineens dat [verdachte] een pistool trok. Ik zag dat hij het pistool met gestrekte arm voor zich uithield en richtte op [naam 2] , [naam 3] en mij. Ik zag dat het pistool heen en weer bewoog, richtend op een van ons drieën. Ik zag dat [verdachte] een aantal keren tegen het pistool sloeg. Ik denk dat het pistool weigerde. Ik geloof dat het donkerkleurig, soort grijs van kleur, was. Ik denk dat het ongeveer 15
of 20 centimeter lang was. Ik denk wel dat het een echt vuurwapen was.