ECLI:NL:RBZWB:2021:1809
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV inzake de toekenning van een WIA-uitkering. Het UWV had op 25 juni 2020 een besluit genomen waarin een verlies aan verdiencapaciteit van 61,49% werd vastgesteld met ingang van 26 november 2019. Dit besluit werd later herroepen op 21 oktober 2020, waarbij het UWV tegemoetkwam aan verzoeker door de periode van 24 kalendermaanden te laten ingaan vanaf de datum van de gewijzigde beslissing op bezwaar. Na deze herroeping heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelt dat het UWV gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen, wat aanleiding geeft om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op € 534,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 9 april 2021.