ECLI:NL:RBZWB:2021:1826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
02/220583-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Ides Peeters
  • J. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieagenten en gevaar op de weg door verkeersdelicten

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 augustus 2020 in Breda heeft geprobeerd twee politieagenten te doden door met een snelheid van ongeveer 160 km/h opzettelijk tegen hun voertuig aan te rijden. De verdachte, geboren in 1979 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door raadsman mr. K. Durdu. Tijdens de zitting op 1 april 2021 heeft de officier van justitie, mr. Smid, de beschuldigingen uiteengezet, terwijl de verdediging betoogde dat de politieagenten zelf de aanrijding hadden veroorzaakt en dat er geen sprake was van een eerlijk proces. De rechtbank heeft de verklaringen van de verbalisanten als bewijs geaccepteerd en vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van de agenten heeft aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het veroorzaken van gevaar op de weg. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor vijf jaar. De benadeelde partij, een van de agenten, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat niet voldoende was aangetoond dat de schade een rechtstreeks gevolg was van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/220583-20
vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. K. Durdu, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. op 29 augustus 2020 te Breda heeft geprobeerd om politieagenten [slachtoffer 1]
(hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met de door hem bestuurde personenauto met een snelheid van ongeveer 160 kilometer per uur (hierna: km/h) opzettelijk meermalen tegen het voertuig, waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden, aan te rijden;
2. op 29 augustus 2020 te Breda en België gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door meermalen opzettelijk met de door hem bestuurde personenauto met een snelheid van ongeveer 160 km/h naar links te sturen en tegen de personenauto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] reden, aan te rijden. De officier van justitie gebruikt hierbij onder meer de verklaringen van verbalisanten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) voor het bewijs.
Door zijn gedragingen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zouden komen te overlijden.
De officier van justitie acht op grond van de bevindingen van voormelde verbalisanten ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn gedragingen gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het juist de politieagenten zijn geweest die met hun voertuig meer- malen tegen het voertuig van verdachte zijn aangereden en dat er op geen enkele wijze sprake is van een eerlijk proces. Het is volgens de verdediging zo dat de verbalisanten niet objectief kunnen zijn in de processen-verbaal van bevindingen omdat zij zelf betrokken zijn bij het voorval. Volgens de verdediging moeten de verklaringen van de verbalisanten daarom van het bewijs worden uitgesloten en het gevolg daarvan is dat verdachte bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bewijsuitsluiting?
Het verweer van de verdediging, dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces als gevolg waarvan de verklaringen van, zo begrijpt de rechtbank, verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , van het bewijs moeten worden uitgesloten, wordt verworpen. Op geen enkele wijze is gebleken noch aannemelijk gemaakt dat bewust of onbewust bewijsmateriaal zou zijn weggemaakt, zoals verdachte heeft beweerd, of dat de processen-verbaal, die op ambtseed zijn opgemaakt, niet juist zijn. De rechtbank baseert de bewezenverklaring niet alleen op de verklaringen van de twee verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar er is, zoals blijkt uit de bijlage II en hetgeen hieronder wordt beschreven, bewijs dat hun verklaringen ondersteunt en aanvult.
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 29 augustus 2020 op de rijksweg A16 ter hoogte van Breda bezig waren met een surveillance in een onopvallend dienstvoertuig van het merk Mercedes Benz. Verdachte reed als bestuurder van een Citroën C3 met Frans kenteken op de A16 en aan hem werd, doormiddel van de politietransparant met stopteken en de blauwe zwaailamp, kenbaar gemaakt dat hij de Mercedes moest volgen. [slachtoffer 2] had zijn wijsvinger naar verdachte opgestoken als attentie toen zij links naast hem reden. Dit wordt ook bevestigd door verdachte. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn hierop de afslag Prinsenbeek/Breda Noord op gereden en verdachte heeft ook bevestigd dat hij de Mercedes kort heeft gevolgd op deze afrit. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorbij het puntstuk van de afrit reden, is verdachte plotseling terug de A16 op gereden. Ook dit wordt door verdachte bevestigd, behalve dat hij ter zitting zegt dat hij het stopteken en de zwaailamp toen nog niet had gezien.
Op enig moment zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weer terug de A16 op gereden en links naast het voertuig van verdachte gaan rijden. Verbalisant [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op dat moment met een snelheid reed van ongeveer 160 km/h. Dit vindt ook steun in de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die in een andere onherkenbare politiewagen vlakbij reden.
[slachtoffer 1] zag vervolgens dat verdachte zijn voertuig twee keer met opzet naar links stuurde en de Mercedes aan de passagierszijde ramde. Dat de Mercedes door het voertuig van verdachte werd geramd, en niet andersom zoals verdachte heeft beweerd, vindt niet alleen steun in de op ambtseed afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] , maar ook in de op ambtseed afgelegde verklaringen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] die als onafhankelijke getuigen kunnen worden beschouwd. [verbalisant 1] heeft immers ook waargenomen dat verdachte met zijn voertuig naar links stuurde en de Mercedes ramde. Via de portofoon hoorde verbalisant [verbalisant 1] zijn collega’s doorgeven dat zij twee keer waren geramd. Dat dit via de portofoon werd doorgegeven vindt ook steun in de verklaring van [verbalisant 2] .
De verklaring van verdachte, dat hij door het voertuig van de verbalisanten is geramd, wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. Uit niets blijkt dat het anders zou zijn gegaan dan door de verbalisanten is verklaard en de rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de politie met gevaar voor eigen leven en dat van de andere verkeersdeelnemers, met zo’n hoge snelheid tegen een ander voertuig zou aanrijden. Te meer nu het die dag erg druk was op de A16, wat ook door verdachte is bevestigd.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of de gedragingen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht waren op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Bij de beoordeling daarvan is van belang of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, wat afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Het is een algemene ervaringsregel dat ernstig of zelfs dodelijk letsel kan ontstaan wanneer er een aanrijding tussen motorvoertuigen plaatsvindt. Ook is het een algemene ervaringsregel dat het risico op een dodelijke afloop van een dergelijke aanrijding groter wordt naarmate de snelheid waarmee wordt gereden hoger is. Gelet op de door verdachte en de verbalisanten gereden snelheid van ongeveer 160 km/h op het moment dat verdachte het voertuig van verbalisanten ramde is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dodelijk letsel zouden oplopen. De omstandigheden waren daarbij zo dat verdachte en de verbalisanten naast elkaar op een tweebaans snelweg reden met een snelheid van ongeveer 160 km/u. Het was erg druk met overig verkeer. Wanneer een voertuig dan tweemaal van opzij geramd wordt is de kans dat de bestuurder de macht over het stuur verliest en het voertuig tegen de vangrail, andere weggebruikers botst en/of over de kop slaat zeer aannemelijk en waarbij de kans op overlijden aanzienlijk is.
Nu het een algemene ervaringsregel betreft moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door toch aldus te rijden heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen zou kunnen leiden tot het overlijden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarom concludeert de rechtbank dat verdachte voorwaardelijk opzet had op hun dood. Verdachte heeft zijn eigen voertuig als wapen gebruikt om de verbalisanten die naast hem reden uit te schakelen. Over de gevolgen heeft hij zich kennelijk niet bekommerd. Dit waren geen gevaarlijke verkeersmanoeuvres, zoals bijvoorbeeld bedoeld in de Wegenverkeerswet, maar doelbewuste tegen de verbalisanten gerichte geweldshandelingen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag jegens de twee politieagenten.
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat verdachte met een veel hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan heeft gereden, via een puntstuk een rijbaan is opgereden, meermalen over de vluchtstrook is gereden, meermalen voertuigen heeft ingehaald over de vluchtstrook, meermalen slingerend over de weg is gereden, meermalen naar links heeft gestuurd en tegen een voertuig is gereden die links naast hem reed, plotseling heeft geremd en is gestopt waardoor een ander voertuig achterop het voertuig van verdachte is gebotst en verdachte met zijn voertuig achterop een ander voertuig is gebotst.
Naar het oordeel van de rechtbank is het rijgedrag van verdachte zoals hiervoor beschreven zodanig geweest dat daardoor concreet gevaar op de weg werd veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er was sprake van een reële kans op een ongeval en van concreet gevaarscheppend gedrag. Uit de bevindingen van de politie kan immers ook worden afgeleid dat er verschillende momenten zijn geweest waarop verdachte op zeer gevaarlijke en onverantwoorde wijze reed en dat er meerdere voertuigen hebben moeten uitwijken om aanrijdingen te voorkomen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 2.
Van de overige ten laste gelegde gedragingen zal verdachte worden vrijgesproken, omdat die gedragingen niet kunnen leiden tot de conclusie dat daarmee gevaar of hinder op de weg is veroorzaakt of voor die gedragingen onvoldoende steunbewijs is.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 augustus 2020 te Breda (A16), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Landelijke Eenheid) en [slachtoffer 2] (brigadier van politie Landelijke Eenheid), van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met zeer hoge snelheid (ongeveer 160 kilometer per uur), terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] (op de snelweg A16) links naast verdachte in een personenauto reden, naar links heeft gestuurd en tegen voornoemde personenauto is gereden en die voornoemde personenauto heeft geramd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 29 augustus 2020 in Nederland en in België als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de wegen, de A16 en de E19, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte, met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 100 kilometer per uur gereden, en via een puntstuk een rijbaan opgereden en meermalen over de vluchtstrook gereden en meermalen via de vluchtstrook voertuigen ingehaald en slingerend over de weg gereden en meermalen, terwijl een personenauto links naast verdachte reed, naar links gestuurd en tegen voornoemde personenauto gereden en geramd en plotseling fors geremd en is hij, verdachte plotseling gestopt waardoor een personenauto achterop de personenauto van verdachte botste en is hij, verdachte met zijn personenauto (rechts) achterop een personenauto gereden en gebotst.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie vordert daaraan de voorwaarde te verbinden dat verdachte gedurende die proeftijd geen motorrijtuigen mag besturen in Nederland.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt stelt de verdediging dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en dat moet worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van twee verbalisanten, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte is op de snelweg met zijn voertuig tot twee keer toe met zeer hoge snelheid tegen het dienstvoertuig van politieagenten aangereden, die de achtervolging hadden ingezet nadat verdachte er met hoge snelheid vandoor was gegaan. Verdachte deed dit om te ontkomen aan een controle. Hij heeft met zijn rijgedrag niet alleen het leven van de politieagenten in gevaar gebracht, maar ook de veiligheid van alle andere verkeersdeelnemers. Verdachte mag van geluk spreken dat er overigens geen ongevallen hebben plaatsgevonden en dat [slachtoffer 1] zo kundig is geweest om het dienstvoertuig onder controle te houden. Als dit anders was geweest, was het leed mogelijk niet te overzien geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank slaat acht op het feit dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende en rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, passend en geboden. Een andere of lichtere straf doet geen recht aan de ernst van de feiten. Omdat verdachte geen Nederlandse staatsburger is, acht de rechtbank het niet doelmatig om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Verder ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verdachte een motorvoertuig als “wapen” heeft gebruikt en mede gezien de forse snelheid waarmee verdachte het voertuig van de politieagenten heeft geramd, aanleiding om, mede ter bescherming van de maatschappij, op grond van artikel 179a WVW aan verdachte op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid om in Nederland motorrijtuigen te mogen besturen voor de duur van vijf jaar.
Gelet op de bestraffing voor het onder 1 bewezenverklaarde feit, acht de rechtbank een bestraffing voor feit 2, zijnde een overtreding die apart bestraft dient te worden, geen toegevoegde waarde hebben en zal zij, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, voor het onder 2 bewezenverklaarde feit aan verdachte geen straf of maatregel opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding ter hoogte van € 750,00 aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank vindt dat onvoldoende is komen vast te staan dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank begrijpt immers dat de benadeelde partij ook schade zou hebben opgelopen doordat hij is gevallen vanaf het talud en daardoor pijn en letsel aan de elleboog heeft opgelopen. In hoeverre de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen is niet komen vast te staan, nu er geen medische stukken zijn overgelegd die de schade onderbouwen. Dit verder uitzoeken is een onevenredige belasting van het strafproces.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 62 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 2: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- bepaalt dat aan verdachte voor het bewezenverklaarde
feit 2 geen straf of maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde
feit 1tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 5 (vijf) jaren;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker voorzitter, mr. De Beer en mr. A. Ides Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 april 2021.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 29 augustus 2020 te Breda (A16), in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (hoofdagent van politieLandelijke Eenheid) en/of [slachtoffer 2] (brigadier van politie Landelijke Eenheid), van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met (zeer) hoge snelheid (ongeveer 160 kilometer per uur), althans met aanzienlijke snelheid, terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (op de snelweg A16) links naast verdachte in een personenauto reden, (fors) naar links heeft gestuurd en/of tegen voornoemde personenauto is gereden en/of die voornoemde personenauto heeft geramd en/of heeft getracht die voornoemde personenauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 29 augustus 2020 te Breda, in elk geval in Nederland en/of in België als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg(en), de A16 en/of de E19, althans een of meerdere weg(en), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd door, geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij, verdachte, met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 100 kilometer per uur gereden, in elk geval gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of meermalen althans eenmaal via een puntstuk een rijbaan opgereden en/of meermalen althans eenmaal over de vluchtstrook gereden en/of meermalen althans eenmaal via de vluchtstrook een of meerdere voertuigen ingehaald en/of meermalen althans eenmaal slingerend over de weg gereden en/of meermalen althans eenmaal , terwijl een personenauto links naast verdachte reed, (fors) naar links gestuurd en/of tegen voornoemde personenauto gereden en/of geramd en/of getracht die voornoemde personenauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken en/of gereden op de weghelft van genoemde weg, bestemd voor het hem tegemoetkomende verkeer en/of meermalen, althans eenmaal een bigshopper (met daarin sealbags) en/of een of meerdere sealbags uit het raam van zijn personenauto gegooid en/of (plotseling) (fors) geremd en/of is hij, verdachte (plotseling) gestopt (waardoor een personenauto achterop de personenauto van verdachte botste) en/of is hij, verdachte met zijn personenauto (rechts) achterop een personenauto gereden en/of gebotst.
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindprocesverbaal met dossiernummer PL2000-2020228349 van de Landelijke Eenheid, dienst Infrastructuur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 85.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2020, pagina’s 6 tot en met 8 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik, verbalisant [slachtoffer 1] , was samen met collega [slachtoffer 2] belast met een dynamische surveillance over de rijksweg A16 tussen Dordrecht en Hazeldonk, gemeente Breda. Ik reed als bestuurder in een onopvallend dienstvoertuig, Mercedes Benz, voorzien van kenteken [kenteken 1] , die was aangemeld als de 1022. Omstreeks 14:56 uur reden wij ter hoogte van Prinsenbeek in de rijrichting van de grens met België. Ik zag op rijstrook 2 een personen- auto, Citroën, grijs, voorzien van het Franse kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat het voertuig slingerende bewegingen maakte en besloot het voertuig en de bestuurder aan een verkeers- controle te onderwerpen inzake artikel 160 Wegenverkeerswet 1994.
Ik besloot de bestuurder een teken tot volgen te geven middels het rode politietransparant aan de achterzijde van ons dienstvoertuigen en tevens hierbij de blauwe zwaailamp aan de achterzijde van ons dienstvoertuig te gebruiken om zo de zichtbaarheid van het stopteken duidelijkheid te geven. Ik zag vanuit mijn binnenspiegel dat het voertuig die achter ons reed op rijstrook twee mee schoof naar de uitvoegstrook naar afslag Prinsenbeek/Breda Noord.
Ik zag dat toen wij net voorbij het puntstuk van de afrit kwamen en wij net de afrit hadden genomen het voertuig op het laatste moment het puntstuk overschreed en er met verhoogde snelheid vandoor ging.
Ik zag dat het voertuig de gehele rijbaan met bijbehorende stroken gebruikte om zich aan zijn staande houding te onttrekken. Ik zag dat het voertuig met hoge snelheid zich tussen het overige verkeer door manoeuvreerde en meerdere malen over de naastgelegen vluchtstrook reed. Ik zag dat het voertuig met een snelheid van 160 km/h reed op rijstrook 2. Ik besloot het voertuig in te halen op rijstrook 1. Toen ik synchroon naast het voertuig reed en de bestuurder aankeek, zag en voelde ik dat de bestuurder het voertuig opzettelijk in stuurde naar ons dienstvoertuig en deze ramde aan de passagierszijde. Ik moest hierdoor krachtig bij sturen om zo niet de controle over ons dienstvoertuig te verliezen en een ongeval te voor- komen. Ik zag dat de bestuurder vervolgens nogmaals opzettelijk op ons in stuurde en ons voertuig nogmaals raakte aan de passagierszijde. Hierdoor moest ik nogmaals krachtig bij sturen om ons voertuig op de rijbaan te houden en niet de macht over het stuur te verliezen.
Ik zag dat het voertuig zijn weg vervolgde met een gemiddelde snelheid van 160 a 180 km/h en alle rijbanen en de vluchtstrook gebruikte om zich aan een staande houding te onttrekken. Ik zag dat het voertuig tussen het overige verkeer op het laatste moment de afslag Loenhout, nam. Ik zag dat het voertuig langzaam richting de vangrail verschoof. Ik zag dat de collega’s van 1023 voor het voertuig gingen rijden en dat het voertuig met opzet tegen de achterzijde van het voertuig van 1023 aan reed.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2020, pagina 23 van het eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
In het proces-verbaal is abusievelijk een incorrecte datum gebruikt. De datum moet zijn 29 augustus 2020.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2020, pagina’s 12 tot en met 15 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 29 augustus 2020 omstreeks 14:55 uur bevond ik mij, verbalisant [slachtoffer 2] , als bijrijder in een onopvallend dienstvoertuig op de A16. Ik reed samen met collega [slachtoffer 1] .
Ik zag een grijze Citroën C3 met Frans kenteken [kenteken 2] . Ik wilde dit voertuig en de bestuurder controleren. Ik zag dat collega [slachtoffer 1] voorbij de Citroën reed. Toen we naast de Citroën reden zag ik dat de chauffeur naar mij keek. Ik heb daarop mijn wijsvinger duidelijk zichtbaar naar de chauffeur opgestoken ter attentie. Toen ons dienstvoertuig recht voor de Citroën reed, heb ik aan de chauffeur een aanwijzing tot volgen gegeven middels het transparant aan de achterzijde van ons dienstvoertuig met de tekst “Politie volgen”. Daarbij heb ik als extra herkenning ook de blauwe flitslamp aangezet. Ik zag dat de Citroën ons dienstvoertuig volgde de afrit Prinsenbeek op. Op het moment dat ik met ons voertuig op de afrit voorbij het puntstuk reed, zag ik dat de Citroën plotseling weer de doorgaande rijbaan op reed. Ik hoorde dat de LE1023 vanuit Prinsenbeek de A16 opreed en probeerde de Citroën te stoppen, maar dat de bestuurder de aanwijzingen negeerde. Ik zag dat [slachtoffer 1] de achtervolging inzette. Ik zag dat de LE1023 achter de Citroën reed. Ik vond het een redelijk drukke zaterdagmiddag qua verkeer. Ik zag dat de LE1023 probeerde voorbij de Citroën te komen. Ik zag dat de bestuurder van de Citroën flink slingerde en kennelijk verhinderde dat de LE1023 er voorbij kon komen. Ik zag dat daarbij auto’s in de directe nabijheid hun rijlijnen moesten wijzigen om een aanrijding te voorkomen.
Ik zag dat de LE1023 voorbij de Citroën was gereden en er vlak voor reed. Ik zag dat de Citroën bleef doorrijden en de vluchtstrook langs de A16 op reed. Ik zag dat de LE1023 een aanrijding kon voorkomen door naar links de doorgaande rijbaan op te rijden. Ik zag dat de Citroën op een zeer onverantwoorde en gevaarlijke wijze met hoge snelheid diverse voer- tuigen via de vluchtstrook inhaalde. Ik zag dat de Citroën vlak voor de toerit van de A58 naar de A16 weer van de vluchtstrook de doorgaande rijbaan van de A16 op reed, vlak voor het verkeer dat via de toerit ook de A16 op wilde rijden. Ik zag dat daar alweer een zeer gevaarlijke situatie ontstond waarbij ik zag dat het overige verkeer moest uitwijken om aanrijdingen te voorkomen. Ik zag dat de LE1023 via rijstrook 1 weer voor de Citroën kon komen waarbij Citroën dit probeerde te voorkomen door te slingeren.
Ik zag dat de Citroën op rijstrook 2 reed en de LE1023 ook op rijstrook 2 voor de Citroën. Ik zag dat ik en [slachtoffer 1] op rijstrook 1 links naast de Citroën reden. Ik zag dat [slachtoffer 1] ons dienstvoertuig naast de Citroën bleef houden. Ik zag dat er rechts volledig naast de Citroën ook diverse voertuigen reden. Ik zag dat de bestuurder van de Citroën naar ons dienstvoer- tuig keek en vervolgens zijn voertuig naar links stuurde en met snelheid ons dienstvoertuig ramde. Ik voelde en hoorde daarbij een forse klap. Ik zag en voelde dat ons voertuig begon te slingeren en afremde. De snelheid van de Citroën en ons dienstvoertuig lag fors hoger dan het overige verkeer. Door de kundigheid van [slachtoffer 1] zag ik dat hij ter nauwer nood ons dienstvoertuig op de weg kon houden.
Ik zag dat de Citroën met hoge snelheid via de links naast de rijbaan gelegen berm instuurde waarbij de Citroën hevig slingerde. Hierdoor ontstond wederom een zeer gevaarlijke situatie vooral voor het overige verkeer.
Enkele kilometers verderop was de afrit Loenhout gelegen. Ik zag dat de Citroën deze afrit nam en in de bocht naar de vluchtstrook stuurde. Ik zag dat de LE1023 voorbij de Citroën kon komen. Ik zag dat de Citroën fors afremde. Ik zag dat de LE1023 ook ging afremmen. Ik zag dat op het moment dat de LE1023 bijna stil stond, de Citroën achterop de LE1023 botste en tot stilstand kwam.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2020, pagina 23 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Doordat onze afstand op verdachte enkele meters waren en het voertuig terstond afremde kon ik ons dienstvoertuig niet direct meer uit remmen. Nadat wij enkele meters hadden uitgeremd kwamen wij niet direct tot stilstand en raakte wij de achterzijde van het voertuig
alwaar de verdachte in reed.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2020, pagina’s 16 en 17 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 29 augustus 2020 omstreeks 14:56 uur bevond ik mij, verbalisant [verbalisant 1] , in Breda als bestuurder in een onherkenbaar dienstvoertuig voorzien van roepnummer LE1023. Ik deed dienst samen met collega [verbalisant 2] . Ik hoorden collega’s van de LE1022 portofonisch roepen dat er een achtervolging was gestart omdat het Franse voertuig ervandoor ging. Ik ben toen de toerit naar de A16 rechts op gereden en kwam direct op de snelweg achter een grijskleurig, Frans voertuig van het merk Citroën type C3 met kenteken [kenteken 2] . Het voertuig had een snelheid van rond de 160 kilometer per uur. Ik zag dat het voertuig mij steeds afblokte als ik het voertuig wilde inhalen. Voor de afrit A16 rechts Breda Rijsbergen kon ik het voertuig inhalen. Ik zag in de binnenspiegel dat het voertuig met hoge snelheid tussen andere weggebruikers door reed en over de vluchtstrook naast de afrit ging rijden. Ik zag dat het voertuig op het laatste moment weer terug de snelweg A16 rechts opreed over het puntstuk en weer op volle snelheid in de richting van de grens bij Hazeldonk reed. Ik zag dat het voertuig weer van links naar rechts slingerend ging rijden over de snelweg om te voorkomen dat wij hem nogmaals in konden halen. Verderop zag ik dat de collega’s van de LE1022 ons naderden van achteren. Voor de splitsing A16 rechts naar de A58 zag ik in mijn binnenspiegel dat het voertuig over de vluchtstrook reed.
De snelheid was steeds rond de 160 kilometer per uur. Circa twee kilometer voor Hazeldonk reed ik op rijstrook 2 en zag het voertuig achter mij rijden en de LE1022 op rijstrook 1 naast het voertuig. Ik zag dat het voertuig naar links ging en mijn collega’s LE1022 ramde. Ik hoorde de LE1022 portofonisch doorgeven dat ze twee keer geramd waren.
Na een paar kilometer nam het voertuig ineens de afrit Loenhout. Ik zag dat het voertuig zijn snelheid stevig minderde en over de vluchtstrook ging rijden langs een betonnen afzet- rand. Ik heb het voertuig toen links ingehaald en ging er voor rijden. Ik reed op de normale rijstrook en hij nog steeds schuin rechts achter mij op de vluchtstrook. Toen we net uit de bocht kwamen heb ik de snelheid nog iets verminderd. We reden toen stapvoets. Ik zag in mijn binnenspiegel dat mijn voertuig rechtsachter werd aangereden door het voertuig.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 augustus 2020, pagina’s 20 en 21 van voormeld eindproces-verbaal, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , zag dat de betreffende Citroën op hoge snelheid, om en nabij 160 km/h, van links naar rechts slingerde.
Ik zag dat collega Van [verbalisant 1] diverse malen naast het voertuig ging rijden, zodat ik met gebaren aan de bestuurder duidelijk kon maken dat hij moest stoppen. Ik zag hierna dat de bestuurder dit weigerde en er alles aan deed om te ontkomen. Ik zag namelijk dat de bestuurder diverse malen, over de vluchtstrook, andere weggebruikers, inhaalde waardoor er een gevaarlijke situatie ontstond.
Op de rijksweg Al6 rechts, in de nabijheid van de grensovergang Hazeldonk, hoorde ik, een collega van de eenheid LE1022, portofonisch doorgeven dat zij door het voertuig waren geramd. Op precies te zijn te zijn hoorde ik dit twee keer. Hierdoor kreeg ik de indruk dat zij twee keer waren geramd.
Verder zag ik dat het verdacht voertuig, hierna de afrit Loenhout nam en wederom binnen- door probeerde te ontkomen. Bovenaan bij de afrit, in de bocht naar rechts, zag ik dat het verdacht voertuig op de vluchtstrook ging rijden. Ik zag hierna dat mijn collega Van [verbalisant 1] , het verdacht voertuig inhaalde en ervoor ging rijden. Enkele ogenblikken later, hoorde en voelde ik, dat wij van achteren werden geramd.
De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 1 april 2021, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zag een auto naast me rijden met daarin twee personen. De persoon op de passagiersstoel gaf mij een teken met zijn vinger dat ik hen moest volgen. Ik knikte toen dat het oké was. Ik heb de afslag genomen en hen een stukje op de afslag gevolgd. Bij het puntstuk ben ik weer terug de hoofdweg opgereden. Toen ik de lichten zag ben ik gepanikeerd. Ik wilde niet meer stoppen. Ik wist op dat moment dat het politie was omdat ze blauw licht op het dak hadden gezet. Dat was bij de Mercedes. Ik ben tussen de auto’s door gereden. Ik wilde niet stoppen.