ECLI:NL:RBZWB:2021:1836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
02/820595-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • A. Veldhuizen
  • M. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en witwassen in Roosendaal

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 16 april 2021 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld, stond de verdachte terecht voor het medeplegen van drugshandel en witwassen. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en afleveren van hard- en softdrugs in de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 oktober 2018 in Roosendaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen op grote schaal drugs had verhandeld, waarbij gebruik werd gemaakt van verschillende telefoonnummers voor de drugshandel. Tijdens de zitting op 2 april 2021 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat er voldoende bewijs was voor de drugshandel, met name voor de cocaïne. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van drugshandel, gebaseerd op getuigenverklaringen en observaties. De verdachte werd echter vrijgesproken van het witwassen van een bedrag van € 1.070, omdat het openbaar ministerie niet voldoende bewijs had geleverd voor de herkomst van het geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820595-18
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. Van Rijsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 oktober 2018 met anderen heeft gedeald in hard- en soft-drugs en dat hij op 28 augustus 2018 een bedrag van € 1.070.= heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gebruik heeft gemaakt van dealnummers waarop hard- en softdrugs konden worden besteld en dat deze verdovende middelen vervolgens, onder andere door verdachte zelf, werden afgeleverd op de afgesproken locaties en tijdstippen. Daarbij zijn voertuigen waargenomen die door verdachte en zijn medeverdachten werden gebruikt.
Verdachte is, zo blijkt uit observaties, ook meerdere malen herkend als dealer en op de actiedag op 9 oktober 2018 werden meerdere deals waargenomen en werden bij afnemers ook verdovende middelen aangetroffen. Op die dag werden bij verdachte meerdere telefoons aangetroffen waarop dealberichten stonden en de officier van justitie heeft nog aangevoerd dat er ook meerdere getuigen zijn die verdachte hebben aangewezen als één van de dealers. Omdat verdachte samen met [medeverdachte 1] telkens gebruik heeft gemaakt van de dealertelefoons en omdat werd waargenomen dat de bestelde verdovende middelen vervolgens óf door verdachte óf door één van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werden afgeleverd, is de officier van justitie van mening dat verdachte de feiten in vereniging met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gepleegd.
Ook de tenlastegelegde periode kan volgens de officier van justitie bewezen worden, waarbij hij heeft gewezen op de dealertelefoons die op 9 oktober 2018 bij verdachte werden aangetroffen, waarin dealberichten stonden van jaren daarvoor, en op verklaringen van getuigen dat er al langer werd gedeald door verdachte. In dat verband heeft de officier van justitie meer in het bijzonder nog gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , waaruit blijkt dat door verdachte begin april 2018 al werd gedeald aan de Molenstraat in Roosendaal.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde witwassen van € 1.070,= heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij wel ernstige vraagtekens heeft bij de verklaring van verdachte over de herkomst van het aangetroffen geld, maar dat het bewijs voor het witwassen ontbreekt. De officier van justitie vindt de verklaring van verdachte niet hoogst onwaarschijnlijk, maar heeft ervoor gekozen om geen nader onderzoek uit te laten voeren om die verklaring te verifiëren. Daarom moet verdachte volgens de officier van justitie van het onder 3 tenlastegelegde witwasfeit worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het tenlastegelegde dealen van cocaïne is de verdediging van mening dat niet bewezen kan worden dat er ook daadwerkelijk cocaïne werd gedeald. De verdediging heeft er in dat kader op gewezen dat de op 9 oktober 2018 bij gebruiker [naam 4] inbeslaggenomen halve gram cocaïne slechts indicatief is getest op cocaïne. Ook kan volgens de verdediging niet worden uitgesloten dat door gebruiker [getuige 3] iets anders is gebruikt dan cocaïne, nu ook dat niet is getest. Omdat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad, kan volgens de verdediging ook niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat er in cocaïne is gedeald. Omdat alleen de aanwezigheid van geteste cocaïne steunbewijs kan bieden voor de verklaring van [getuige 3] , doet zich in de visie van de verdediging de situatie van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering voor en moet verdachte van het dealen van harddrugs worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, waarbij zij opmerkt dat slechts een zeer beperkt aantal afnemers verdachte herkent.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde witwassen heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een verklaring heeft gegeven voor dat contante geld, welke verklaring verifieerbaar is en zeker niet op voorhand onwaarschijnlijk, terwijl het openbaar ministerie heeft verzuimd om nader onderzoek te doen naar de herkomst van het onder verdachte inbeslaggenomen geld. De verdediging is van mening dat het openbaar ministerie daarmee niet heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht op grond van het 6-stappenarrest en dat vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het strafdossier is gebleken dat op grond van ontvangen informatie begin 2018 een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de vermeende drugshandel door onder anderen verdachte [verdachte] in de wijk Langdonk te Roosendaal.
Getuige [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij vanaf 1 mei 2018 tot en met juli 2018 op meerdere momenten drugsdeals hebben waargenomen bij de woning aan de [adres] (woning getuige [getuige 3] ) te Roosendaal, waarbij mannen op een scooter drugs afleveren. Verdachte [verdachte] wordt daarbij herkend en ook wordt een dealer op een scooter waargenomen, met het kenteken [kenteken 1] , welke scooter op naam staat van verdachte [medeverdachte 1] . Verdachte [medeverdachte 1] wordt ook door een verbalisant herkend. Ook wordt een VW Golf waargenomen, met het kenteken [kenteken 2] , welke auto verhuurd bleek te zijn aan verdachte [verdachte] . De verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] worden aan hun kleding en bijzondere kenmerken ook herkend op foto’s die van de drugsdeals zijn gemaakt. Voorts wordt gezien dat afleveringen worden gedaan op het adres [adres] te Roosendaal door een man die op een rode scooter met het kenteken [kenteken 3] reed, welke scooter op naam van [medeverdachte 2] staat.
Bij afleveringen werd voorts meerdere keren een Seat Leon met kenteken [kenteken 4] gezien, terwijl [verdachte] eerder in dit voertuig werd gecontroleerd. Ook werd gebruik gemaakt bij leveringen van een scooter van het merk Kymco, kenteken [kenteken 5] , welke scooter ook op naam van [verdachte] staat.
Uit het onderzoek werd een telefoonnummer getraceerd dat mogelijk werd gebruikt als dealnummer. Dit betrof het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en uit de analyse van de tapgegevens van dat telefoonnummer bleek dat met dat nummer afspraken werden gemaakt voor de aflevering van drugs. Verdachte [verdachte] is bij een controle op 28 augustus 2018 aangehouden en op dat moment bleek dat hij dat telefoonnummer in gebruik had en ook bij de zoeking op 9 oktober 2018 werd de telefoon met dat telefoonnummer aangetroffen in het cafetaria van de vader van [verdachte] , waar verdachte [verdachte] werkt.
Uit onderzoek van de inbellende nummers op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , kwamen nog twee telefoonnummers naar boven die als zogenaamde deallijn konden worden aangemerkt. Dit betroffen de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 3] . Uit de inhoud van de met voornoemde drie deallijnen gevoerde gesprekken, in combinatie met de verrichte observaties, konden de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] in verband worden gebracht met een groot aantal deals / transacties.
Daarnaast hebben de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] nog verklaard dat zij het nummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij [verdachte] , gebruikten om drugs te bestellen en zij hebben [verdachte] herkend als één van de dealers.
Ook heeft [getuige 3] verdachte [medeverdachte 1] herkend als één van de dealers en ook verdachte [medeverdachte 2] is door getuige [getuige 3] herkend.
Uit onderzoek van de gesprekken op telefoonnummer [telefoonnummer 1] is voorts vast komen te staan dat in de periode van 21 augustus 2018 tot 9 oktober 2018 2194 impulsen werden geconstateerd en 589 meer dan aannemelijke drugsgesprekken werden gevoerd, waarin onder andere een locatie en een tijdstip voor een ontmoeting werden genoemd. Kenmerkend daarbij is eveneens dat het initiatief voor een gesprek of berichtenuitwisseling vrijwel nooit kwam van telefoonnummer [telefoonnummer 1] maar uitging van anderen. Uit onderzoek van het
telefoonnummer [telefoonnummer 2] worden [verdachte] en [medeverdachte 1] geïdentificeerd als degene die
gebruik maakten van dat telefoonnummer. Op deze deallijn werden 5029 impulsen geconstateerd en was er sprake van 1377 meer dan aannemelijke drugsgesprekken. Het initiatief voor een gesprek of berichtenuitwisseling kwam ook hier vrijwel nooit van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dit nummer te gebruiken om zijn drugs te bestellen en hij heeft [verdachte] herkend als dealer. De getuige [getuige 5] heeft ook verklaard dat hij zijn drugs op dit nummer bestelde en ook hij heeft [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] herkend als dealers.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit de combinatie van verrichte observaties en het bijhouden van tapgesprekken en berichten op deze twee lijnen, blijkt ook dat op verzoeken om levering van soft- of harddrugs met leveringen werd gereageerd. Deze leveringen zijn door de leden van het observatieteam ook waargenomen.
Voor wat betreft de derde deallijn met nummer [telefoonnummer 3] is vast komen te staan dat [verdachte] dat nummer in zijn bezit had bij zijn aanhouding. Deze telefoon werd onder andere een aantal malen gebruikt om het nummer van [medeverdachte 2] te bellen teneinde hem aan te sturen om naar een bepaalde locatie te gaan. Voorts werden 162 sms-berichten aangetroffen op de deallijn [telefoonnummer 3] . Van die gesprekken gingen er 79 over softdrugs, 37 over harddrugs en 94 over gewicht of aantallen.
Op 9 oktober 2018 – de actiedag – werd op tapgesprekken gehoord en tijdens observaties gezien dat afspraken werden gemaakt met vrachtwagenchauffeur [naam 1] , die van [verdachte] een halve gram cocaïne heeft gekocht en met een afnemer genaamd [naam 2] , die van [medeverdachte 1] 1,1 gram marihuana kocht. Beiden afnemers hebben verklaard dat zij al eerder op die manier bij verdachten verdovende middelen hadden gekocht.
Verdachte [medeverdachte 2] wordt die dag op de snorfiets van [medeverdachte 1] gezien en ook wordt gezien dat [medeverdachte 2] contact heeft met de bestuurder van een Mazda. Nadat [medeverdachte 2] wordt aangehouden door de politie wordt gezien dat de bestuurder van de Mazda twee gripzakjes met henneptoppen heeft weggegooid. Bij de fouillering van [medeverdachte 2] worden 8 gripzakjes met 2,5 gram cocaïne, 4 gripzakjes met 5,2 gram hasjiesj en 18 gripzakjes met 20,3 gram gedoogde henneptoppen aangetroffen.
Bij doorzoekingen in de woningen van [verdachte] en [medeverdachte 1] worden kleine en grote hoeveelheden soft- en harddrugs aangetroffen, een flink aantal mobiele telefoons en grote hoeveelheden geld.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de tenlastegelegde periode heeft gedeald in hard- en soft-drugs. De rechtbank overweegt daarbij dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Dat sprake is van medeplegen is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan uit de wijze waarop verdachten met elkaar via de telefoon communiceerden, uit het gezamenlijk gebruik dat van de deallijnen werd gemaakt, uit de omstandigheid dat de op die lijnen bestelde drugs afwisselend door verdachte, één van zijn medeverdachten, soms gezamenlijk en ook door anderen werden afgeleverd, en uit de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten door gebruikers ook worden herkend als dealers die na contact met de deallijn de bestelling kwamen afleveren. Op grond daarvan is de rechtbank dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat het dealen in harddrugs niet bewezen kan worden omdat de aangetroffen stoffen slechts indicatief zijn getest, is de rechtbank van oordeel dat ook uit de bewijsmiddelen genoegzaam vast is komen te staan dat door verdachten cocaïne werd geleverd. Uit de telefoongesprekken blijkt immers dat telkens door de afnemers/gebruikers cocaïne werd besteld, dat er in de telefoongesprekken over cocaïne werd gesproken en dat de afnemers/gebruikers ook bij verdachten terugkwamen om opnieuw cocaïne te bestellen. Ook zonder dat bij elke transactie NFI-onderzoek is verricht, kan naar het oordeel van de rechtbank daarmee genoegzaam worden vastgesteld dat het om cocaïne ging. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat naast de indicatieve tests die werden uitgevoerd, er ook door het NFI onderzoek is gedaan naar bij medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen witte poeder. Uit dit onderzoek van het NFI bleek dat dit cocaïne was. Nu [medeverdachte 2] naar het oordeel van de rechtbank als mededader kan worden aangemerkt en door [verdachte] en [medeverdachte 1] op pad werd gestuurd om drugs af te leveren, dragen ook deze NFI-bevindingen bij aan het oordeel van de rechtbank dat het bij de stoffen die door verdachte en zijn mededaders zijn verhandeld (onder meer) ging om cocaïne, zoals vermeld op lijst I van de Opiumwet.
Met betrekking tot het onder 3 aan verdachte tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 1.070,= heeft de rechtbank geconstateerd dat dat geldbedrag op 28 augustus 2018 bij verdachte werd aangetroffen en dat , gelet op de omstandigheden waaronder het geld werd aangetroffen en gelet ook op de overige onderzoeksresultaten met betrekking tot de handel door verdachte in verdovende middelen, het vermoeden daaruit kan ontstaan dat het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. Door verdachte en zijn vader zijn echter verklaringen afgelegd over de herkomst van het geld die op voorhand niet als hoogst onaannemelijk kunnen worden aangeduid. Nu het openbaar ministerie er voor heeft gekozen om geen nader onderzoek te doen naar die verklaring van de vader van verdachte, terwijl dit wel mogelijk was geweest, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast is komen te staan dat het op 28 augustus 2018 bij verdachte aangetroffen geld van enig of eigen misdrijf afkomstig was. Verdachte zal daarom van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 09 oktober 2018 te Roosendaal, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde die
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 09 oktober 2018 te Roosendaal, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gebruikershoeveelheden hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 186 dagen, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in deze zaak, zonder aanleiding, met ruim vijf maanden is overschreven, wat moet leiden tot matiging van de op te leggen straf.
De verdediging is van mening dat de LOVS-oriëntatiepunten voor een zaak als de onderhavige acht maanden gevangenisstraf voorschrijven. Gezien de duur van de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis en de overschrijding van de redelijke termijn is de verdediging van mening dat kan worden volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest, eventueel aan te vullen met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in de periode van 1 mei 2018 tot 9 oktober 2018 samen met anderen op behoorlijk grote schaal en in georganiseerd verband gedeald in hard- en soft-drugs in Roosendaal. Verdachte was op een aantal dealertelefoons bereikbaar, waar bestellingen voor die verdovende middelen konden worden geplaatst. Vervolgens werd een tijd en plaats afgesproken en werden de verdovende middelen door verdachte of door één van zijn medeverdachten bezorgd. Door deze verkoop van soft- en harddrugs in de wijk Langdonk te Roosendaal, is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van die verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is ook van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en dat zowel soft- als hard-drugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien en dat het dealen van verdovende middelen overlast met zich meebrengt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van hard- en softdrugs forse straffen zijn gesteld en op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken zou alleen al voor het dealen van de hard-drugs gedurende de bewezenverklaarde periode een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 8 maanden passend en geboden zijn. Daar komt dan nog bij dat door verdachte en zijn medeverdachten in die periode ook werd gedeald in soft-drugs en dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Bij de strafbepaling zal de rechtbank ook rekening houden met het eerder opgemaakt reclasseringsverslag in het kader van de voorlopige hechtenis en een op 24 maart 2021 opgemaakt voortgangsverslag van de reclassering. Voor het overige is met betrekking tot de persoon van verdachte weinig bekend geworden waarmee de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening zou moeten houden. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden een passende straf is die ook recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is echter met de verdediging ook van oordeel dat deze straf dient te worden gematigd, omdat de rechtbank heeft kunnen constateren dat de strafzaak tegen verdachte onnodig lang is blijven liggen en dat er daarom sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met 5 maanden. De rechtbank zal daarom van de gevangenisstraf die zij passend vindt, twee maanden voorwaardelijk opleggen. Verdachte wordt hiermee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gecompenseerd voor de overschrijding van de redelijke termijn en de rechtbank hoopt tevens dat deze voorwaardelijke straf verdachte ervan zal weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht het wel noodzakelijk een zwaardere staf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat – naast hetgeen omtrent de ernst van de feiten is overwogen - naar het oordeel van de rechtbank uit niets is gebleken dat verdachte doordrongen is van de ernst van de door hem gepleegde strafbare feiten en ook de behandeling van zijn strafzaak hem onberoerd lijkt te laten.

7.Het beslag

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de in beslag genomen € 1.070,= terug te geven aan verdachte, gezien de gevraagde vrijspraak door de verdediging voor het witwassen.
Ook wordt gevraagd de Volvo, kenteken [kenteken 6] , terug te geven aan de vader van verdachte, omdat de vader van verdachte absoluut niet op de hoogte was van het feit dat er criminele activiteiten met deze Volvo zouden plaatsvinden.
Tot slot heeft de verdediging teruggave gevraagd aan de vader van verdachte van het geld dat in beslag is genomen op de zaak van de vader van verdachte en in het huis van de vader van verdachte. Met een gedeelte van dit geld zou verdachte zakelijke boodschappen gaan doen bij de [groothandel] .
7.2
Het oordeel van de rechtbank
7.2.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoorden en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
7.2.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen personenauto, merk Volvo V40, kenteken [kenteken 6] , kleur zwart, en van de geldbedragen van € 779,43, € 1.065,5=, € 419,55, € 300,=, € 1.630,= en € 1.700,= aan de vader van verdachte genaamd [naam 3] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende van dat goed en van die geldbedragen kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het geldbedrag van € 1.070,=, een horloge, kleur zilver, merk Rolex, een kentekenbewijs [kentekenbewijs] , een mobiele telefoon, kleur grijs, merk Samsung S7 Edge (voorwerp 3) en een mobiele telefoon, kleur zwart/wit, merk Nokia (voorwerp 8) aan verdachte, aangezien deze goederen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3. tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1, 2, 4, 5, 6 en 7;
- gelast de teruggave aan [naam 3] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een personenauto, merk Volvo V40, kenteken [kenteken 6] , kleur zwart, en van de geldbedragen van € 779,43, € 1.065,50, € 419,55, € 300,=, € 1.630,= en € 1.700,=;
- gelast de teruggave aan verdachte van een inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.070,= en van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een horloge, kleur zilver, merk Rolex, een kentekenbewijs [kentekenbewijs] , een mobiele telefoon, kleur grijs, merk Samsung S7 Edge (voorwerp 3) en een mobiele telefoon, kleur zwart/wit, merk Nokia (voorwerp 8);
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2021.
Mr. Felix en mr. Kempen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot
en met 09 oktober 2018 te Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer
gebruikershoeveelheid/heden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde die
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot
en met 09 oktober 2018 te Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer
gebruikershoeveelheid/heden hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel
van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd) (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2018, te Roosendaal, althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van 1070 euro, althans een
geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij,
verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen)
misdrijf;
art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht