ECLI:NL:RBZWB:2021:1838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8421
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over de ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor verbouwing woonboerderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die claimt belanghebbende te zijn, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, dat op 18 november 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de verbouwing van een woonboerderij. Eiser stelt dat hij, als erfgenaam van de overleden eigenaar van de woning, recht heeft op het indienen van bezwaar. Het college heeft echter het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens hen geen belanghebbende is. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waaronder de eigendomsoverdracht van de woning en de rol van de vertegenwoordigers in de juridische procedures. De rechtbank concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat de eigendom van de woning rechtsgeldig is overgedragen aan de vergunninghouder. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8421 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2019 (primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een woonboerderij aan de [adres woonboerderij] te [plaatsnaam 2] .
In het besluit van 4 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 februari 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het college [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

Feiten
1. Het college heeft op 18 november 2019 een omgevingsvergunning verleend aan [naam vergunninghouder] (hierna: vergunninghouder) voor het verbouwen van een woonboerderij aan de [adres woonboerderij] te [plaatsnaam 2] (hierna: de woning). Het besluit heeft betrekking op het verbouwen van een bouwwerk, het afwijken van het bestemmingsplan en het kappen van een boom.
De woning was de ouderlijke woning van eiser, zijn zussen en zijn inmiddels overleden broer en behoorde tot de nalatenschap hun moeder. De moeder van eiser is overleden op 14 juli 2008. De zussen van eiser hebben eiser in twee juridische procedures betrokken om tot de verdeling van de nalatenschap te komen. In het laatste vonnis van 22 maart 2017 (met nummer C/02/321060 / HA ZA 16-676) heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de woning moest worden verkocht en dat eiser aan de verkoop en levering zijn medewerking diende te verlenen. Voor het geval eiser die medewerking niet zou verlenen is een onzijdig persoon benoemd, mr. M. de Vries te Rijen.
In een daarop volgende beslissing heeft de rechtbank mr. J.A.H. Bogaarts, advocaat te Oosterhout NB, benoemd om eiser te vertegenwoordigen in plaats van mr. De Vries.
De woning is op 8 maart 2019 verkocht aan vergunninghouder en zijn partner. Op 14 juni 2019 is de akte van levering opgemaakt door de notaris. Eiser is tijdens de levering vertegenwoordigd door mr. Bogaarts.
Het college heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar omdat eiser geen belanghebbende is. Het college gaat er van uit dat de eigendom van de woning op
17 juni 2019 – de datum waarop de akte van levering is ingeschreven in het Kadaster – is overgedragen aan vergunninghouder en zijn partner zodat eiser geen eigenaar van de woning is. Ook is hij niet de geadresseerde van het besluit en is hij geen omwonende die gevolgen ondervindt van het bouwplan.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college het bezwaar terecht niet- ontvankelijk verklaard omdat eiser geen belanghebbende is.
Standpunt eiser
3. Eiser voert kort samengevat aan dat hij, althans zijn moeder, op het moment dat de omgevingsvergunning werd verleend nog eigenaar was van de woning. Als eigenaar en erfgenaam is hij belanghebbende. Eiser verzoekt de rechtbank te beoordelen of te verwachten is dat de levering van de woning nietig zal worden verklaard.
Wettelijk kader
4. In artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken belanghebbende is.

Beoordeling

5.1
Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet eiser een objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit van 18 november 2019, waarbij het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend.
5.2
Niet in geschil is dat eiser geen geadresseerde is van het van het besluit en ook geen omwonende die gevolgen ondervindt van het bouwplan. Eiser kan belanghebbende zijn als hij (als erfgenaam van de nalatenschap van zijn moeder) eigenaar van de woning zou zijn.
5.3
Eiser stelt dat hij eigenaar is gebleven omdat de eigendom niet rechtsgeldig is overgedragen. Eiser wijst er op dat in de akte van levering wordt vermeld dat hij is vertegenwoordigd door mr. Boogaarts terwijl in die akte uitsluitend wordt verwezen naar het vonnis van 22 maart 2017 waarin mr. De Vries tot onzijdig persoon is benoemd. Doordat de beslissing waarin mr. Boogaarts is benoemd niet in de akte wordt vermeld, is de eigendom van de woning niet rechtsgeldig overgedragen zodat hij eigenaar van de woning is gebleven.
5.4
Het college stelt zich op het standpunt dat mr. Boogaarts bevoegd was om eiser te vertegenwoordigen en dat eiser niet in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van
22 maart 2017.
5.5
De rechtbank stelt vast dat in het vonnis 22 maart 2017 is bepaald dat de woning moet worden verkocht en dat eiser aan de verkoop en levering zijn medewerking moet verlenen. Voor het geval eiser die medewerking niet zou verlenen is een onzijdig persoon benoemd, mr. M. de Vries te Rijen. Daarna is een beslissing gewezen waarin mr. Boogaarts tot onzijdig persoon is benoemd. Tegen beide beslissingen is eiser niet in hoger beroep gegaan. Dat betekent dat beide beslissingen gezag van gewijsde hebben gekregen. Dit houdt in dat de bestuursrechter moet uitgaan van wat in die beslissingen is bepaald. De rechtbank gaat er dus vanuit dat mr. Boogaarts bevoegd was om eiser te vertegenwoordigen bij de levering van de woning.
5.6
Eiser kan worden toegegeven dat in de akte van levering de beslissing waarbij mr. De Vries is vervangen door mr. Boogaarts niet expliciet is vermeld. Dit merkt de rechtbank echter niet aan als evident gebrek dat er aan in de weg staat dat van deze akte kan worden uitgegaan. Eiser heeft namelijk erkend dat de rechtbank mr. Boogaarts heeft aangewezen als vervanger van mr. De Vries. Het was dus duidelijk dat mr. Boogaarts bevoegd was eiser te vertegenwoordigen. Bovendien heeft eiser over dat gebrek en de eventuele consequenties daarvan geen oordeel aan de burgerlijke rechter gevraagd. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat de levering van de woning aan vergunninghouder en zijn partner rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
5.7
Eiser voert verder aan dat zijn moeder op 21 januari 2020 nog in het Kadaster werd vermeld als eigenaar. Daar was het college van op de hoogte en had het college vanuit moeten gaan. Toch heeft het college gesteld dat hij geen eigenaar was.
5.8
Het college stelt zich op het standpunt dat zij inderdaad in het Kadaster deze fout heeft opgemerkt. Zij was er echter van op de hoogte dat moeder al lange tijd overleden was. Bovendien was het pand verkocht en waren de aktes uit het Kadaster bekend. Het was voor het college duidelijk dat vergunninghouders de woning hadden gekocht
5.9
De rechtbank stelt vast dat in het uittreksel uit het Kadaster van 21 januari 2020 inderdaad de moeder van eiser als eigenaar wordt vermeld. Daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet de conclusie worden getrokken dat de eigendom van de woning niet is overgedragen. Uit het uittreksel van het Kadaster blijkt namelijk niet dat de inschrijving niet is voltooid omdat werd getwijfeld aan de rechtsgeldigheid van de eigendomsoverdracht. Op dat uittreksel staat immers dat sprake is van een niet volledig verwerkt stuk van 17 juni 2019 met nummer ‘Hyp4 75803/8’ met de omschrijving ‘
verzoek tot verbeteringAdres privaatrechtelijke rechtspersoon ontbreekt/onvolledig’. Het nummer Hyp4 75803/8 correspondeert met het nummer dat is toegekend aan de akte van levering van de woning die op 14 juni 2019 is opgemaakt en waarvan de bewaarder van het Kadaster heeft verklaard dat die op 17 juni 2019 in de openbare registers is ingeschreven. Blijkens het uittreksel uit het Kadaster van 27 februari 2020 is de inschrijving op dat moment alsnog volledig (gemaakt). Daarbij is als datum van inschrijving van eigendomsoverdracht 17 juni 2019 vermeld.
5.1
In het licht van het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gebrek aan de eigendomsoverdracht waardoor hij/zijn moeder eigenaar is gebleven van de woning. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en heeft zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.11
Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over de vraag of de levering van de woning nietig zal worden verklaard, zoals eiser heeft verzocht.
5.12
Het beroep van eiser slaagt dus niet. Dit leidt ertoe dat het beroep ongegrond is. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel- Thelosen, griffier op 14 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.