ECLI:NL:RBZWB:2021:1842

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
02/800561-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F. Felix
  • Veldhuizen
  • Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel in Roosendaal tussen mei en oktober 2018

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 april 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die in de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 oktober 2018 in Roosendaal samen met anderen heeft gedeald in hard- en softdrugs. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en vervoeren van cocaïne en hennep. Tijdens de zitting op 2 april 2021 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, onder andere door getuigenverklaringen en telefoontaps. De verdediging betwistte de bewijsvoering en stelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte een actieve rol had in het dealen van drugs. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van drugshandel en legde een gevangenisstraf van 29 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800561-18
vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. Kurvers, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 mei 2018 tot en met 9 oktober 2018 met anderen heeft gedeald in hard- en sof-drugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een scooter die op zijn naam stond en die ook gebruikt is bij een levering van drugs aan de [adres 2] te Roosendaal. Ook werd verdachte gezien bij een contact met een gebruiker nadat met de dealertelefoon een afspraak was gemaakt en bleek uit het onderzoek van de telefoon van verdachte dat hij meerdere drugsgerelateerde gesprekken heeft gehad met een in dit onderzoek gebruikt dealnummer. Ook is gebleken dat verdachte door de gebruiker van dat dealernummer werd aangestuurd en hebben getuigen verdachte ook als één van de dealers herkend bij een fotoconfrontatie.
De officier van justitie is van mening dat tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat ook ten aanzien van verdachte sprake was van medeplegen.
Ook de tenlastegelegde periode kan volgens de officier van justitie bewezen worden waarbij hij heeft gewezen op de dealertelefoons die op 9 oktober 2018 bij medeverdachte [medeverdachte 1] werden aangetroffen, waarin dealberichten stonden van jaren daarvoor. In dat verband heeft de officier van justitie meer in het bijzonder nog gewezen op de verklaringen van de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] , waaruit blijkt dat onder anderen door verdachte begin april 2018 al werd gedeald aan de [adres 2] in Roosendaal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van het vervoeren en aanwezig hebben van hard- en softdrugs op 9 oktober 2018 te Roosendaal, maar dat
daarnaast niet méér bewijsbaar is.
De verdediging heeft aangevoerd dat de in het eind-proces-verbaal weergegeven bevindingen met betrekking tot verdachte te weinig opleveren om tot een bewezenverklaring te komen van het tenlastegelegde dealen in de periode vóór 9 oktober 2018.
Dat verdachte op 23 juni 2018 werd aangehouden met in zijn bezit soft- en harddrugs kan volgens de verdediging niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat dat feit middels een strafbeschikking is afgedaan.
Ook is de verdediging van mening dat de inhoud van de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoon geen concreet bewijs heeft opgeleverd voor daadwerkelijke betrokkenheid van verdachte bij het dealen en dat geen sprake is geweest van een stemherkenning van verdachte.
Met betrekking tot de verklaringen van de afnemers heeft de verdediging aangevoerd dat bewijstechnisch niet of nauwelijks waarde kan worden gehecht aan de uitgevoerde fotoconfrontaties en de herkenning van verdachte door de getuige [getuige 2] . Ook is de verdediging van mening dat ook inhoudelijk de nodige vraagtekens kunnen worden gezet bij de verklaring die [getuige 2] heeft afgelegd en de wijze waarop hij verdachte meent te herkennen. Zo heeft hij verklaard dat de derde dealer, die hij heeft aangewezen als verdachte, geen baard of snor zou hebben, terwijl op de foto van verdachte toch te zien is dat hij een redelijk stevige baard en snor heeft.
Ook met betrekking tot de getuige [getuige 3] is de verdediging van mening dat de uitgevoerde enkelvoudige fotoconfrontatie onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs is en de verdediging twijfelt ook aan de integriteit van deze getuige omdat hij bij de rechter-commissaris wisselend, tegenstrijdig en ontwijkend heeft verklaard. Hetzelfde geldt volgens de verdediging voor de getuige [getuige 4] , waarbij nog werd opgemerkt dat [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte (die door [getuige 4] [verdachte] of [verdachte] wordt genoemd) er pas later bij is gekomen.
Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd dat voor wat betreft het medeplegen geldt dat de bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en de medeverdachte onvoldoende uit de verf komt en dat er meer nodig is om tot het wettig bewijs van het medeplegen te komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het strafdossier is gebleken dat op grond van ontvangen informatie begin 2018 een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar de vermeende drugshandel door onder anderen verdachte [medeverdachte 1] in de wijk Langdonk te Roosendaal.
Getuige [getuige 5] en [getuige 6] hebben verklaard dat zij vanaf 1 mei 2018 tot en met juli 2018 op meerdere momenten drugsdeals hebben waargenomen bij de woning aan de [adres 2] (woning getuige [getuige 4] ) te Roosendaal, waarbij mannen op een scooter drugs afleveren. Verdachte [medeverdachte 1] wordt daarbij herkend en ook wordt een dealer op een scooter waargenomen, met het kenteken [kenteken 1] , welke scooter op naam staat van verdachte [medeverdachte 2] . Verdachte [medeverdachte 2] wordt ook door een verbalisant herkend. Ook wordt een VW Golf waargenomen, met het kenteken [kenteken 3] , welke auto verhuurd bleek te zijn aan verdachte [medeverdachte 1] . De verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden aan hun kleding en bijzondere kenmerken ook herkend op foto’s die van de drugsdeals zijn gemaakt. Voorts wordt gezien dat afleveringen worden gedaan op het adres [adres 2] te Roosendaal door een man die op een rode scooter met het kenteken [kenteken 4] reed, welke scooter op naam van [verdachte] staat.
Bij afleveringen werd voorts meerdere keren een Seat Leon met kenteken [kenteken 2] gezien, terwijl [medeverdachte 1] eerder in dit voertuig werd gecontroleerd. Ook werd gebruik gemaakt bij leveringen van een scooter van het merk Kymco, kenteken [kenteken 5] , welke scooter ook op naam van [medeverdachte 1] staat.
Uit het onderzoek werd een telefoonnummer getraceerd dat mogelijk werd gebruikt als dealnummer. Dit betrof het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en uit de analyse van de tapgegevens van dat telefoonnummer bleek dat met dat nummer afspraken werden gemaakt voor de aflevering van drugs. Verdachte [medeverdachte 1] is bij een controle op 28 augustus 2018 aangehouden en op dat moment bleek dat hij dat telefoonnummer in gebruik had en ook bij de zoeking op 9 oktober 2018 werd de telefoon met dat telefoonnummer aangetroffen in het cafetaria van de vader van [medeverdachte 1] , waar verdachte [medeverdachte 1] werkt.
Uit onderzoek van de inbellende nummers op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , kwamen nog twee telefoonnummers naar boven die als zogenaamde deallijn konden worden aangemerkt. Dit betroffen de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 2] . Uit de inhoud van de met voornoemde drie deallijnen gevoerde gesprekken, in combinatie met de verrichte observaties, konden de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in verband worden gebracht met een groot aantal deals / transacties.
Daarnaast hebben de getuigen [getuige 7] en [getuige 4] nog verklaard dat zij het nummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , gebruikten om drugs te bestellen en zij hebben [medeverdachte 1] herkend als één van de dealers.
Ook heeft mevrouw [getuige 4] verdachte [medeverdachte 2] herkend als één van de dealers en ook verdachte [verdachte] is door getuige [getuige 4] herkend.
Uit onderzoek van de gesprekken op telefoonnummer [telefoonnummer 1] is voorts vast komen te staan dat in de periode van 21 augustus 2018 tot 9 oktober 2018 2194 impulsen werden geconstateerd en 589 meer dan aannemelijke drugsgesprekken werden gevoerd, waarin onder andere een locatie en een tijdstip voor een ontmoeting werden genoemd. Kenmerkend daarbij is eveneens dat het initiatief voor een gesprek of berichtenuitwisseling vrijwel nooit kwam van telefoonnummer [telefoonnummer 1] maar uitging van anderen. Uit onderzoek van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geïdentificeerd als degene die
gebruik maakten van dat telefoonnummer. Op deze deallijn werden 5029 impulsen geconstateerd en was er sprake van 1377 meer dan aannemelijke drugsgesprekken. Het initiatief voor een gesprek of berichtenuitwisseling kwam ook hier vrijwel nooit van telefoonnummer [telefoonnummer 2] .. Getuige [getuige 7] heeft verklaard dit nummer te gebruiken om zijn drugs te bestellen en hij heeft [medeverdachte 1] herkend als dealer. De getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij zijn drugs op dit nummer bestelde en ook hij heeft [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] herkend als dealers.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, meer in het bijzonder uit de combinatie van verrichte observaties en het bijhouden van tapgesprekken en berichten op deze twee lijnen, blijkt ook dat op verzoeken om levering van soft- of harddrugs met leveringen werd gereageerd. Deze leveringen zijn door de leden van het observatieteam ook waargenomen.
Voor wat betreft de derde deallijn met nummer [telefoonnummer 2] is vast komen te staan dat [medeverdachte 1] dat nummer in zijn bezit had bij zijn aanhouding. Deze telefoon werd onder andere een aantal malen gebruikt om het nummer van [verdachte] te bellen teneinde hem aan te sturen om naar een bepaalde locatie te gaan. Voorts werden 162 sms-berichten aangetroffen op de deallijn [telefoonnummer 2] . Van die gesprekken gingen er 79 over softdrugs, 37 over harddrugs en 94 over gewicht of aantallen.
Op 9 oktober 2018 – de actiedag – werd op tapgesprekken gehoord en tijdens observaties gezien dat afspraken werden gemaakt met vrachtwagenchauffeur [naam 1] , die van [medeverdachte 1] een halve gram cocaïne heeft gekocht en met een afnemer genaamd [naam 2] , die van [medeverdachte 2] 1,1 gram marihuana kocht. Beiden afnemers hebben verklaard dat zij al eerder op die manier bij verdachten verdovende middelen hadden gekocht.
Verdachte [verdachte] wordt die dag op de snorfiets van [medeverdachte 2] gezien en ook wordt gezien dat [verdachte] contact heeft met de bestuurder van een Mazda. Nadat [verdachte] wordt aangehouden door de politie wordt gezien dat de bestuurder van de Mazda twee gripzakjes met henneptoppen heeft weggegooid. Bij de fouillering van [verdachte] worden 8 gripzakjes met 2,5 gram cocaïne, 4 gripzakjes met 5,2 gram hasjiesj en 18 gripzakjes met 20,3 gram gedoogde henneptoppen aangetroffen.
Bij doorzoekingen in de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden kleine en grote hoeveelheden soft- en harddrugs aangetroffen, een flink aantal mobiele telefoons en grote hoeveelheden geld.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de tenlastegelegde periode heeft gedeald in hard- en soft-drugs. De rechtbank overweegt daarbij dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Dat sprake is van medeplegen is naar het oordeel van de rechtbank met name vast komen te staan uit de wijze waarop verdachten met elkaar via de telefoon communiceerden, uit het gezamenlijk gebruik dat van de deallijnen werd gemaakt, uit de omstandigheid dat de op die lijnen bestelde drugs afwisselend door verdachte, één van zijn medeverdachten, soms gezamenlijk en ook door anderen werden afgeleverd, en uit de omstandigheid dat verdachte en zijn medeverdachten door gebruikers ook worden herkend als dealers die na contact met de deallijn de bestelling kwamen afleveren. Hoewel verdachte [verdachte] in het onderzoek later in beeld is gekomen, blijkt uit de telefoongegevens dat ook hij in de ten laste gelegde periode actief betrokken was bij het dealen van de hard- en softdrugs. [verdachte] was de persoon die op aangeven van vooral [medeverdachte 1] op pad werd gestuurd om de verdovende
middelen af te leveren. Zo werd hij in ieder geval één keer door [medeverdachte 1] aangestuurd om naar een bekende deallocatie te gaan, te weten de [naam 3] te Roosendaal. Ook is [verdachte] degene die - naast de medeverdachten - dikwijls drugs bezorgde in de [adres 2] .
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat verdachte [verdachte] bij het dealen van de verdovende middelen een specifieke rol heeft gehad en dat er daarom naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
In de zaken van de medeverdachten heeft de verdediging betoogd dat het dealen in harddrugs niet bewezen kan worden omdat de aangetroffen stoffen slechts indicatief zijn getest. Ambtshalve overweegt de rechtbank ook in de zaak tegen verdachte [verdachte] dat uit de bewijsmiddelen vast is komen te staan dat door verdachten cocaïne werd geleverd. Uit de telefoongesprekken blijkt immers dat telkens door de afnemers/gebruikers cocaïne werd besteld, dat er in de telefoongesprekken over cocaïne werd gesproken en dat de afnemers/gebruikers ook bij verdachten terugkwamen om opnieuw cocaïne te bestellen. Naast de indicatieve tests die werden uitgevoerd is er voorts ook nog een door het NFI uitgevoerd onderzoek. Dit betrof een onderzoek van het bij [verdachte] aangetroffen witte poeder en uit onderzoek van het NFI bleek dat dit cocaïne was. Nu [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank als mededader kan worden aangemerkt en hij degene was die door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op pad werd gestuurd om drugs af te leveren, is de rechtbank van oordeel dat op grond van dit alles, in onderlinge samenhang bezien, de stoffen die indicatief zijn getest op cocaïne, stoffen zijn die vermeld staan op lijst I van de Opiumwet.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de getuige [getuige 2] niet zodanig betrouwbaar zijn, dat zij aan het bewijs van het tenlastegelegde kunnen bijdragen. Deze verklaringen worden voor het bewijs dan ook niet gebezigd. Dit is anders voor wat betreft de verklaringen die zijn afgelegd door getuigen [getuige 4] en [getuige 3] . Zoals in de voorgaande overwegingen reeds besloten ligt, is de rechtbank van oordeel dat hun verklaringen voldoende steun vinden in de inhoud van andere gebezigde bewijsmiddelen.
Meer in het bijzonder ten aanzien van de enkelvoudige fotoconfrontatie, waarvan de raadsman de betrouwbaarheid heeft betwist, overweegt de rechtbank dat uit de ook door de raadsman aangehaalde jurisprudentie afdoende blijkt dat een herkenning op basis van een enkelvoudige fotoconfrontatie, mits daarmee behoedzaam wordt omgegaan, kan dienen tot ondersteuning van ander aanwezig bewijs. Bij haar beslissing om de herkenning van verdachte door getuige [getuige 4] voor het bewijs te bezigen, heeft de rechtbank betrokken dat deze [getuige 4] veelvuldig cocaïne bestelde en dat zij haar dealers, waaronder verdachte, regelmatig zag. Verdachte en getuigen [getuige 4] kenden elkaar derhalve, hetgeen aan de betrouwbaarheid van de waarneming gunstig bijdraagt. [getuige 4] geeft ten slotte ook een uitgebreide consistente verklaring, compleet met de naam en een passend signalement van verdachte.
Ook de verklaring van getuige [getuige 3] die een herkenning van verdachte inhoudt, beoordeelt de rechtbank als voldoende consistent en betrouwbaar om voor het bewijs te worden gebezigd. Deze getuige verklaart over een periode van 8 maanden lang drie keer per maand drugs te hebben besteld en herkent verdachte, waarvan hij de naam niet weet, als één van degenen die drugs kwamen afleveren. Ook deze verklaring vindt verder steun in de inhoud
van de overige gebezigde bewijsmiddelen, voor zover deze inhoudt dat er door wisselende personen werd afgeleverd met een zwarte auto of een zwarte scooter. Ook deze verklaring en de daarin vervatte herkenning van verdachte, acht de rechtbank, bezien in samenhang met de inhoud van de overige gebezigde bewijsmiddelen, voldoende betrouwbaar om aan het bewijs van het tenlastegelegde bij te dragen.
De rechtbank verwerpt hiermee de verweren van de raadsman die ertoe strekken aan de herkenningen van verdachte door getuigen [getuige 4] en [getuige 3] geen betekenis toe te kennen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 09 oktober 2018, te Roosendaal, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde die cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 mei 2018 tot en met 09 oktober 2018, te Roosendaal, tezamen en in
vereniging met anderen, meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, gebruikershoeveelheid/heden hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel
van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 29 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank van oordeel is dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd, deze te beperken tot de 29 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarbij de verdediging heeft verzocht rekening tot houden met de relatief beperkte rol die verdachte heeft gespeeld.
Kijkend naar alle omstandigheden, de LOVS-oriëntatiepunten, de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering, is de verdediging van mening dat die gevangenisstraf van 29 dagen eventueel nog zou kunnen worden aangevuld met een voorwaardelijke straf en een werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is in de periode van 1 mei 2018 tot 9 oktober 2018 betrokken geweest bij het op behoorlijk grote schaal en in georganiseerd verband dealen van hard- en softdrugs in Roosendaal. De medeverdachten waren op dealertelefoons bereikbaar om bestellingen voor verdovende aan te nemen en de tijd en plaats van levering af te spreken, waarna onder andere verdachte op pad werd gestuurd om de verdovende middelen af te leveren en de betaling voor die verdovende middelen in ontvangst te nemen.
Door deze verkoop van soft- en harddrugs aan in de wijk Langdonk te Roosendaal, is verdachte mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van die verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is ook van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en dat zowel soft- als harddrugs schadelijk zijn voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien en dat het dealen van verdovende middelen overlast met zich meebrengt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Deze nadelige effecten zijn ook de reden dat op het dealen van hard- en softdrugs forse straffen zijn gesteld en op grond van de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken zou alleen al voor het dealen van de harddrugs gedurende de bewezenverklaarde periode een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 8 maanden passend en geboden zijn. Daar komt dan nog bij dat door verdachte en zijn medeverdachten in die periode ook werd gedeald in softdrugs en uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is echter ook van oordeel dat verdachte juridisch gezien wel als medepleger van het dealen in soft- en harddrugs kan worden aangemerkt, maar dat zijn rol beperkter lijkt te zijn geweest dan die van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Verdachte had een meer ondersteunende rol en werd door zijn medeverdachten aangestuurd. Dit werkt matigend op de op te leggen straf. Ook de omstandigheid dat aan verdachte reeds een straf werd opgelegd voor het aanwezig hebben van verdovende middelen op 28 juni 2018, werkt matigend op de aan verdachte voor de bewezenverklaarde feiten op te leggen straf. Tot slot zal de rechtbank bij de strafbepaling rekening houden met het over verdachte uitgebrachte advies van de reclassering van 6 november 2018 en met hetgeen hij tijdens het onderzoek ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Verdachte heeft inmiddels een opleiding afgerond en beschikt over legale inkomsten als zzp’er, waarbij hij zicht heeft op een betaalde dienstbetrekking. De rechtbank wil deze voor verdachte gunstige ontwikkelingen, niet doorkruisen. De rechtbank is op grond van dit alles met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstaf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een werkstraf van 120 uren, een passende straf is die ook recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is daarbij ook van oordeel dat deze straf voldoende compensatie biedt voor de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn.

7.Het beslag

7.1
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de inbeslaggenomen scooter van verdachte, kenteken [kenteken 6] , heeft de verdediging aangevoerd dat verbeurdverklaring van deze scooter niet passend is, gelet op de enkele bevinding dat deze scooter één (of mogelijk 2 of 3 keer) is gezien op de [adres 2] te Roosendaal. De verdediging heeft daarom verzocht de teruggave te gelasten van die scooter aan verdachte.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
7.2.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat die voorwerpen aan verdachte toebehoren en de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van die voorwerpen.
7.2.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dat voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 1:Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 29 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een mobiele telefoon, kleur zwart merk Nokia (G1942615) en
* een rode scooter, kenteken [kenteken 6]
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, kleur zwart, merk Samsung (G1942636);
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. Felix, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 april 2021.
Mr. Felix en mr. Kempen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot
en met 09 oktober 2018, te Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een of meer
gebruikershoeveelheid/heden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde die
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2018 tot
en met 09 oktober 2018, te Roosendaal en/of elders in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer
gebruikershoeveelheid/heden hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast mengsel
van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd), zijnde hennep en/of hasjiesj (gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen
andere substanties zijn toegevoegd) (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet