ECLI:NL:RBZWB:2021:1947

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
02-105744-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Boer
  • A. Kooijman
  • J. Wijffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een verbalisant tijdens rechtszitting met afwijzing van noodweer en getuigenverzoek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van een verbalisant, gepleegd op 11 december 2017 te 's-Hertogenbosch. Tijdens een rechtszitting gedroeg de verdachte zich agressief, wat leidde tot een confrontatie met de parketpolitie. De verdachte heeft een verbalisant geslagen en getrapt, wat resulteerde in een verwonding aan de kin van het slachtoffer. De rechtbank heeft de mishandeling bewezen verklaard, maar het beroep op noodweer verworpen, omdat er geen verklaring van de verdachte was die zijn visie op de situatie onderbouwde. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet noodzakelijk was en dat de verdachte zich niet gerechtvaardigd had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanranding. Het verzoek van de verdediging om getuigen te horen werd afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor de noodweersituatie. De rechtbank besloot dat, gezien het tijdsverloop en eerdere straffen, volstaan kon worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, de verbalisant, tot schadevergoeding van € 450,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 01/105744-18
vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zaandam
raadsvrouw mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 april 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] (verder [slachtoffer] ) door hem te slaan en te trappen. Ondanks enkele discrepanties in de verklaringen van de direct betrokkenen over de precieze volgorde, vindt zij dat deze verklaringen een duidelijk beeld schetsen van het gebeuren en de mishandeling van [slachtoffer] . Daaruit volgt dat verdachte zich agressief gedroeg, waarop aangever met zijn collega’s verdachte onder controle heeft gebracht. Tijdens het onder controle brengen is [slachtoffer] door verdachte onderuit getrapt en in zijn gezicht geslagen. Van een noodweersituatie is geen sprake. Allereerst ligt er geen verklaring van verdachte. Verder is gebleken dat door [slachtoffer] en zijn collega’s de-escalerend is gehandeld om de veiligheid van anderen in de rechtszaal te waarborgen. Verdachte heeft zijn geweld evenwel niet gestaakt en heeft de situatie laten voortduren. De hals-, pols- en armcontrole die zijn aangelegd en de klap in het gezicht van verdachte om hem onder controle te krijgen, acht de officier van justitie gezien de omstandigheden en de grote mate van agressie van verdachte, passend en noodzakelijk. Ook die leveren geen wederrechtelijke aanranding op.
De officier van justitie verzoekt op grond daarvan ook om het voorwaardelijke getuigenverzoek af te wijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak, omdat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte moest zich verdedigen tegen het toegepaste geweld door de parketpolitie.
Subsidiair doet de verdediging een getuigenverzoek in het kader van de waarheidsvinding. Zij wenst de getuigen te vragen naar details zoals het toegepaste geweld, de gebruikte dwangmiddelen en de volgorde waarin een en ander heeft plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem te slaan en te trappen. De rechtbank acht het stompen niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal verdachte daarvan partieel vrijspreken.
Noodweer
De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich gerechtvaardigd mocht verdedigen. Net als in haar overwegingen van 14 januari 2021 stelt de rechtbank voorop dat er eerst een verklaring van verdachte moet liggen waarin zijn visie op de noodweersituatie naar voren komt zodat die verklaring vervolgens getoetst kan worden aan de andere verklaringen in het dossier. Deze verklaring van verdachte is er niet. De verdediging heeft weliswaar kort geschetst hoe het volgens verdachte zou zijn gegaan maar dat is een verklaring van horen zeggen. Het geschetste scenario moet van verdachte zelf komen. Hij heeft hiervoor voldoende gelegenheid gekregen, maar heeft deze niet benut.
Verder is voor een geslaagd beroep op noodweer vereist dat de verdediging noodzakelijk was en dat deze gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding van eigen of andermans lijf. Een geslaagd beroep zou dan leiden tot ontslag van rechtsvervolging.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat op grond van het dossier een dergelijke situatie niet aannemelijk is geworden. Uit de verklaringen volgt dat verdachte zich agressief gedroeg waarop door [slachtoffer] en zijn collega’s is gereageerd. Zij hebben daarbij de-escalerend gehandeld. De daarbij toegepaste hals-, pols- en armcontrole en de klap in het gezicht van verdachte leveren ook geen wederrechtelijke aanranding op gelet op de grote mate van agressie van verdachte op dat moment die hij, ondanks het ingrijpen door [slachtoffer] en zijn collega’s, liet voortduren. Het is enkel aan de agressie van verdachte te wijten dat de situatie zo is geëscaleerd.
De verdediging heeft aangevoerd dat er discrepanties zitten tussen de verklaringen uit het dossier die de beantwoording van de vragen van de artikel 348/350 van het Wetboek van Strafvordering (verder Sv) raken. Daarom zou er volgens de verdediging nader onderzoek moeten worden gedaan door het horen van getuigen. De rechtbank gaat daar niet in mee, nu er geen verklaring van verdachte in het dossier zit waaraan getoetst kan worden, waardoor de opgeworpen noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
Ook indien bij dit oordeel de door de verdediging weergegeven visie van de verdachte wel wordt betrokken, gaat de rechtbank daarin niet mee. Verklaringen in strafzaken vertonen vaker al dan niet kleine discrepanties. Zo ook in dit geval. De discrepanties zijn echter niet van dien aard dat aan de verklaringen in zijn geheel en in onderlinge samenhang bezien, moet worden getwijfeld. Indien verdachte zou hebben verklaard zoals door zijn advocaat naar voren is gebracht, zou die verklaring, gezien de inhoud van de overige bewijsmiddelen, geen steun vinden in het dossier.
De door de verdediging opgeworpen noodweersituatie zou ook dan onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt.
Op grond van dit alles acht de rechtbank het voor de beantwoording van de door haar te beantwoorden vragen niet noodzakelijk om de getuigen te horen.
Geien het vorenstaande wordt het beroep op noodweer verworpen en het verzoek tot het horen van getuigen afgewezen.
Omdat volgens de rechtbank geen sprake was van een noodzakelijke verdediging, is evenmin sprake van het geval dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging. Dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen. Ook dit verweer wordt daarom verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 december 2017 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer] (surveillant van politie) heeft mishandeld door die [slachtoffer] te slaan en trappen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, zoals bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (verder Sr). Hoewel het gaat om een heftig feit, de mishandeling van een ambtenaar in functie tijdens een rechtszitting, houdt zij rekening met het tijdsverloop en de toepassing van artikel 63 Sr. Wat dat laatste betreft is verdachte reeds tot een lange gevangenisstraf veroordeeld en is aan hem de tbs-maatregel opgelegd waardoor het opleggen van een straf thans geen doel meer dient.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een bewezenverklaring aansluiting te zoeken bij de eis van de officier van justitie. Aanvullend verzoekt de verdediging rekening te houden met het gegeven dat verdachte ook letsel heeft overgehouden aan de schermutseling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een ambtenaar in functie. Met zijn handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor het openbaar gezag en heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarbij heeft hij kennelijk ook niet stilgestaan dat slachtoffers van een dergelijk delict in de regel nog geruime tijd kunnen lijden onder de lichamelijke en psychische gevolgen van wat hen is aangedaan. Dit blijkt ook uit het feit dat het slachtoffer nog steeds niet is hersteld van het ellenboogletsel dat hij heeft opgelopen en dit letsel mogelijk zelfs blijvend is.
Daarnaast heeft het geweld zich in het openbaar, namelijk tijdens een rechtszitting, afgespeeld. Een dergelijk feit vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid bij de direct betrokkenen en de samenleving.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer voor geweldsfeiten. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 Sr van toepassing is. Bij die veroordeling is aan verdachte een langdurige gevangenisstraf en de tbs-maatregel opgelegd.
Het voorgaande alsmede de ouderdom van de zaak, brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat met een strafoplegging voor het door verdachte begane strafbare feit geen redelijk doel meer is gediend. De rechtbank is van oordeel dat het leed dat het slachtoffer is aangedaan voldoende wordt hersteld met enkel een schuldigverklaring en het vergoeden van de schade. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf, zoals bedoeld in artikel 9a Sr.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 450,- wegens immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. In het gevoerde verweer van de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om het gevorderde te matigen.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 300 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
- bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 450,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 december 2017 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 450,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 11 december 2017 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 9 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Boer, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2021.
Mr. Kooijman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 11 december 2017 te 's-Hertogenbosch
[slachtoffer] (surveillant van politie) heeft mishandeld door die [slachtoffer]
te slaan/stompen en/of trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2100-2017253305 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 17.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 11 december 2017, p. 3-4 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijke weergegeven:
Ik was 11 december 2017 belast met de bewaking van zittingszaal A te 's-Hertogenbosch. Ik ben door de verdachte onderuit geschopt tegen mijn rechter been, waardoor ik achterover viel op linker elleboog. Ik voelde meteen erge pijn aan mijn rechter onderbeen en linker elleboog. Toen ik hierna weer opstond sloeg de verdachte mij met kracht tegen mijn kin
,waardoor er een snee in mijn kin zit. Die snee bloedde in het begin.
2.
De eigen waarneming van de rechtbank van de bij het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] gevoegde foto van het letsel, te weten een wondje op de kin van aangever.
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, p. 8 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijke weergegeven:
Wij zagen dat collega [slachtoffer] ten val kwam doordat verdachte [verdachte] hem met kracht een trap gaf.