In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959 en woonachtig in Nederland, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van twee geldbedragen van respectievelijk € 99.700,00 en € 48.650,00. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.
De officier van justitie stelde dat de verdachte inkomsten had uit de verkoop van onroerend goed in Egypte, maar er was onvoldoende bewijs dat het in Nederland aangetroffen contante geld daadwerkelijk afkomstig was van deze inkomsten. De verdediging voerde aan dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld concreet en verifieerbaar was. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verklaring van de verdachte niet volledig kon worden bevestigd, er ook geen bewijs was dat deze verklaring onjuist was.
De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de aangetroffen geldbedragen een criminele herkomst hadden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit en gelastte de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2021.