ECLI:NL:RBZWB:2021:1989

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6747
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie wegens niet-aangetoond onafgebroken samenwonen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om naturalisatie van eiseres, een Filipijnse vrouw die sinds 2015 in Nederland verblijft. Eiseres had een verblijfsvergunning als gezinslid van haar partner, een Nederlandse man, en diende op 30 april 2019 een verzoek om naturalisatie in. Het verzoek werd echter afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat eiseres onafgebroken drie jaar samenwoonde met haar partner. De rechtbank oordeelde dat er een onderbreking was in de samenwoning van 10 februari 2018 tot 5 mei 2018, omdat zij op verschillende adressen stonden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres voerde aan dat de verhuizing naar een nieuw adres niet correct was doorgegeven aan de gemeente, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar overgelegde bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat zij onafgebroken samenwoonden. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor naturalisatie en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres kan binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6747 RWNL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 16 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 25 maart 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres en namens verweerder mr. K. Bruin.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Filipijnse nationaliteit. Op 1 oktober 2015 is zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam partner] ’, geldig tot 1 oktober 2020. Haar partner [naam partner] (hierna: [naam partner] ) heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn niet getrouwd. Op 30 april 2019 heeft eiseres een verzoek om naturalisatie ingediend.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek afgewezen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat eiseres onmiddellijk voor de indiening van haar verzoek drie jaar onafgebroken samenwoonde met [naam partner] . Van 10 februari 2018 tot 5 mei 2018 stonden zij niet op hetzelfde adres ingeschreven volgens de BRP. [1] Daarom komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing van de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, van de RWN [2] en geldt de voorwaarde van vijf jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Aan die voorwaarde voldoet eiseres niet.

Beroepsgronden

3. Eiseres stelt dat de samenwoning met [naam partner] nooit is onderbroken: hij heeft de verhuizing naar hun nieuwe adres alleen later doorgegeven aan de gemeente. Eiseres legt diverse stukken over om aannemelijk te maken dat zij ook in de periode van 10 februari 2018 tot 5 mei 2018 hebben samengewoond, waaronder brieven van de gemeente Tilburg, het Kadaster, waterschap de Dommel, hypotheekverstrekker Florius en bestelbonnen van meubels. Ook legt zij een verklaring over van [naam partner] waarin hij de door eiseres geschetste gang van zaken bevestigt.

Beoordelingskader

4. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft.
5. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt de genoemde termijn op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
6. Volgens de toelichting in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (de Handleiding) geldt op grond van artikel 8, vierde lid, van de RWN een verkorte termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk indien de verzoeker voorafgaand aan de indiening van het verzoek ten minste drie jaar onafgebroken ongehuwd samenwoont binnen het Koninkrijk met een en dezelfde ongehuwde Nederlandse partner. De toelating en de samenwoning met die ongehuwde Nederlandse partner dienen op het moment van de beslissing op het verzoek voort te duren. De samenwoning kan worden aangetoond door inschrijving op eenzelfde adres in de BRP.

Overwegingen

7. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich op 2 november 2015 in de BRP heeft ingeschreven op het adres van [naam partner] , [adres1] te [plaatsnaam] . Met ingang van 10 februari 2018 heeft zij zich ingeschreven op het adres [adres2] te [plaatsnaam] . [naam partner] staat hier volgens de BRP pas sinds 5 mei 2018 ingeschreven. Hieruit volgt dat de samenwoning van eiseres en [naam partner] van 10 februari 2018 tot 5 mei 2018 onderbroken is geweest.
8. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] , de hoogste rechter in dit soort zaken, vloeit voort dat het aan eiseres is om met bewijsstukken aan te tonen dat zij wél onafgebroken heeft samengewoond met [naam partner] . [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij daar met de door haar overgelegde stukken niet in is geslaagd. Deze administratieve stukken en bestelbonnen tonen immers niet aan waar [naam partner] woonde. De verklaring van [naam partner] zelf is bovendien niet aan te merken als objectieve bron van informatie. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht stelt, blijft hiermee de mogelijkheid bestaan dat zij tijdelijk apart van elkaar hebben gewoond.
9. Gelet op het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor toepassing van de verkorte termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de RWN. Tussen partijen is evenmin in geschil dat eiseres onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek om naturalisatie nog geen vijf jaar aaneengesloten hoofdverblijf en rechtmatig toelating binnen het Koninkrijk had en daarom evenmin voldoet aan de voorwaarde van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie daarom terecht afgewezen. [5]

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 9 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen
2.Rijkswet op het Nederlanderschap
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM7786
5.Zoals ter zitting is besproken voldoet eiseres sinds 2 november 2020 wel aan de voorwaarde van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Zij kan dan ook een nieuw verzoek om naturalisatie indienen.