ECLI:NL:RBZWB:2021:2023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
02-283436-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dekker
  • A. Fleskens
  • J. Vliegenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering ter zake van witwassen toegewezen door de rechtbank Zeeland-West-Brabant

In de ontnemingszaak tegen de betrokkene, geboren in 1984, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 uitspraak gedaan. De betrokkene was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen. De officieren van justitie, mr. Smale en mr. Gimbrère, hebben een ontnemingsvordering ingediend voor het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens hen geschat kan worden op € 259.800,00. Deze vordering is behandeld op verschillende zittingen in januari en februari 2021, waarbij zowel de officieren van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gelijkgesteld kan worden aan het totale witgewassen bedrag, zoals vastgesteld in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel hoger kan zijn dan het bewezenverklaarde bedrag. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsoverwegingen uit het vonnis in de hoofdzaak en de berekeningen van de politie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 259.800,00, inclusief een inbeslaggenomen bedrag van € 8.080,00. De rechtbank heeft de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met een mogelijke gijzeling bij niet-betaling. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-283436-19 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 22 april 2021
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
(hierna te noemen: betrokkene)
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht

1.De procedure

Betrokkene is bij vonnis van heden door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant onder meer veroordeeld voor gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf.
De officieren van justitie, mr. Smale en mr. Gimbrère, hebben de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Zij hebben bij conclusie van eis van
30 oktober 2020 gepersisteerd bij deze vordering.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 januari 2021, 28 januari 2021 en 22 februari 2021, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 22 april 2021.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat de hoogte van het door betrokkene witgewassen geldbedrag niet exact kan worden vastgesteld als gevolg van de volstrekt ondeugdelijke boekhouding van betrokkene. Onder verwijzing naar de door de politie opgestelde berekening voeren zij aan dat het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 259.800,00.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit primair dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Subsidiair voert de raadsman aan dat de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel sterk moet worden gematigd. Onder verwijzing naar de jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2021:194) wordt aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk moet worden gesteld aan het bewezenverklaarde totale witgewassen bedrag. Volgens de verdediging kan in elk geval geen aansluiting worden gezocht bij de door de politie opgestelde berekening.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het vonnis in de hoofdzaak. Bij het bepalen van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de bewijsoverweging en de bewijsmiddelen als opgenomen bij voornoemd vonnis.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk moet worden gesteld aan het bewezenverklaarde totale witgewassen bedrag, nu het wederrechtelijk verkregen voordeel hoger kan zijn dan het bewezenverklaarde totale witgewassen bedrag. Artikel 36e Wetboek van Strafrecht geeft namelijk twee mogelijkheden om een ontnemingsmaatregel op te leggen: het strafbare feit waarvoor betrokkene is veroordeeld en andere strafbare feiten. Het kan derhalve ook gaan om strafbare feiten waarvoor niet is vervolgd en veroordeeld. In casu zijn er, met name op basis van de door de politie opgestelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in combinatie met de veroordeling van betrokkene in de hoofdzaak, voldoende aanwijzingen dat door betrokkene een hoger bedrag is witgewassen dan waarvoor betrokkene is vervolgd en veroordeeld.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in het proces-verbaal van relaas van 12 mei 2020 juist is. [1] Daarnaast is zij van oordeel dat het onder betrokkene inbeslaggenomen contante geldbedrag ter hoogte van € 8.080,00, neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2019 met als bijlage de lijst van inbeslaggenomen goederen bij dit bedrag dient te worden opgeteld. [2]
Gelet op het vorenstaande wordt het netto wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op
€ 251.720,00 + € 8.080,00 = € 259.800,00.
4.2
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag aan de Staat vaststellen op € 259.800,00.
Voorts stelt zij vast dat er goederen onder betrokkene in beslag zijn genomen op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafrecht en dat de waarde hiervan in mindering kan strekken op voornoemd te betalen bedrag.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 259.800,00.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 259.800,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dekker, voorzitter, mr. Fleskens en mr. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen en mr. Van Beek, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 april 2021.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, ZBRAA19010 Kandinsky, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Map 5, pagina’s 1219 tot en met 1230.