In de ontnemingszaak tegen de betrokkene, geboren in 1984, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 uitspraak gedaan. De betrokkene was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen en het medeplegen van witwassen. De officieren van justitie, mr. Smale en mr. Gimbrère, hebben een ontnemingsvordering ingediend voor het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat volgens hen geschat kan worden op € 259.800,00. Deze vordering is behandeld op verschillende zittingen in januari en februari 2021, waarbij zowel de officieren van justitie als de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gelijkgesteld kan worden aan het totale witgewassen bedrag, zoals vastgesteld in de hoofdzaak.
De rechtbank heeft in haar oordeel vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel hoger kan zijn dan het bewezenverklaarde bedrag. De rechtbank baseerde haar beslissing op de bewijsoverwegingen uit het vonnis in de hoofdzaak en de berekeningen van de politie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het netto wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 259.800,00, inclusief een inbeslaggenomen bedrag van € 8.080,00. De rechtbank heeft de betrokkene verplicht tot betaling van dit bedrag aan de Staat, met een mogelijke gijzeling bij niet-betaling. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en is uitgesproken in een openbare zitting.