ECLI:NL:RBZWB:2021:2029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
02-103057-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Kralingen
  • A. Goossens
  • J. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag, maar veroordeling voor zware mishandeling na steekincident

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende objectief bewijs was over de wijze en kracht van de steekhandelingen, en dat de verwondingen van het slachtoffer niet levensbedreigend waren. De verdachte had op 14 april 2020 in Bergen op Zoom het slachtoffer met een mes gestoken, wat resulteerde in een klaplong en snijwonden in het gezicht. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte wel degelijk zwaar lichamelijk letsel opleverden, en veroordeelde hem tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer. De verdachte werd daarnaast verplicht om een schadevergoeding van € 3.917,16 aan het slachtoffer te betalen, ter compensatie van de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden door de steekpartij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-103057-20
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. De Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of geprobeerd heeft dat toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem primair is tenlastegelegd, de poging tot doodslag. Zij baseert zich daarbij op verklaringen van aangever [slachtoffer] en diverse getuigen en op medische informatie over aangever. Daarnaast baseert zij zich op de verklaring van verdachte zelf die heeft verklaard dat hij met een mes heeft gezwaaid.
Naar de opvatting van de officier van justitie heeft verdachte, door in de borststreek te steken, de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever het leven zou laten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat aangever tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat ook diverse getuigen wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Volgens de verdediging is het aangever geweest die een mes heeft gepakt en heeft verdachte, handelend uit zelfverdediging, dat mes kunnen afpakken waarbij hij mogelijk de aangever verwond heeft. De lezing van verdachte vindt onder meer steun in de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 2] .
Door toedoen van de politie en onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie is verdachte de kans ontnomen zijn visie nader te onderbouwen of hier nader onderzoek naar te laten doen. Immers, het onder aangever aangetroffen mes is door de politie vernietigd zonder enig nader onderzoek. DNA-onderzoek, dacty-onderzoek of onderzoek naar niet zichtbaar bloed had tot de mogelijkheden behoord. Dit is wat de verdediging ook had gewenst. Het Openbaar Ministerie hoeft hiervoor niet niet-ontvankelijk te worden verklaard, maar dit dient wel gevolgen te hebben voor de beoordeling van de zaak.
Voorts is onvoldoende duidelijk naar voren gekomen dat er sprake was van een poging tot doodslag. Niet blijkt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden. Daarom is verzocht verdachte vrij te spreken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd. Ten aanzien van de overige varianten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat, mocht de rechtbank toekomen aan de vraag of sprake is van mishandeling, de verdediging van mening is dat vrijspraak moet volgen omdat sprake was van een noodweersituatie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 14 april 2020 een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] Op enig moment heeft verdachte een mes uit zijn jaszak gepakt waarna hij het slachtoffer in zijn gezicht en in zijn zij heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte dat opzettelijk heeft gedaan. Als gevolg van die steekbewegingen heeft het slachtoffer een steekwond opgelopen aan de linkerzijde van de borstkas en een snijwond ter hoogte van zijn linker wenkbrauw en links van zijn neus.
Poging tot doodslag, zware mishandeling of een poging daartoe?
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag is van belang vast te kunnen stellen hoe, waarmee en met welke kracht verdachte heeft gestoken.
Vast staat dat verdachte het slachtoffer met een mes in het gezicht en in de linkerzij van de borstkas net boven de tepellijn heeft gestoken. Afhankelijk van diverse factoren kunnen deze handelingen op zich, indien deze worden doorgezet, de dood tot gevolg hebben en daarmee uitvoeringshandelingen van doodslag zijn. Naar uiterlijke verschijningsvorm kunnen de handelingen van verdachte wel geacht worden daarop te zijn gericht.
De rechtbank stelt echter vast dat er geen objectief bewijs voorhanden is op basis waarvan op overtuigende wijze kan worden vastgesteld waarmee en met welke kracht gestoken is door verdachte. Allereerst wordt geconstateerd dat er geen levensbedreigende verwondingen zijn vastgesteld. Uit de medische informatie blijkt dat sprake is van twee snijwonden in het gezicht en één steekwond van 1 ½ cm breed aan de linkerzijde van de borstkas. Verder blijkt dat sprake is van een kleine klaplong. De medische verklaring geeft niet aan wat de diepte van de wonden is geweest.
Uit het dossier valt verder niet af te leiden met welke kracht verdachte heeft gestoken. Evenmin kan worden vastgesteld met wat voor soort mes er is gestoken, wat de grootte van het mes was en hoe lang het snijvlak van het mes was. Over het mes is door aangever, verdachte en getuigen wisselend verklaard. Verder onderzoek naar het mes waarmee is gestoken ontbreekt ook. Onder het slachtoffer is weliswaar in het ziekenhuis nog een mes aangetroffen, echter dit mes is niet onderzocht kunnen worden omdat het door de politie zelf is vernietigd.
Het ontbreken van forensisch en objectief bewijs omtrent de wijze van steken, de kracht waarmee is gestoken, het mes waarmee is gestoken en de diepte van de steekverwondingen, maakt dat de rechtbank niet de overtuiging heeft dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Immers, niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer als gevolg van deze steekverwondingen zou komen te overlijden én dat verdachte die kans heeft aanvaard.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd.
Wel leveren de gedragingen van verdachte het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op. Op basis van de medische verklaring kan worden vastgesteld dat het slachtoffer een kleine klaplong heeft opgelopen. Daarnaast kan worden vastgesteld dat het slachtoffer links van zijn linker wenkbrauw en links van de neus een snijwond heeft opgelopen waarbij sprake is van een restschade in de vorm van een blijvend en ontsierend litteken in het gezicht. De rechtbank is van oordeel dat het totale letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop acht de rechtbank hetgeen verdachte subsidiair is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(subsidiair)
op 14 april 2020 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en een steek-/snijwond in het gezicht (welke een litteken heeft achtergelaten), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, meermalen te steken
en/of te snijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is nu geenszins kan worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer c.q. dat sprake is van noodweerexces. Daartoe is aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval/aanranding door aangever en dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die het gevolg was van de aanranding door aangever. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van verdachte dat hij werd aangevallen steun vindt in diverse verklaringen van getuigen.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een noodweer(exces) situatie niet aannemelijk is geworden, omdat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte weertegen hij zich mocht verdedigen. Het is verdachte geweest die de confrontatie heeft opgezocht en het is verdachte geweest die tijdens een woordenwisseling met het slachtoffer uit het niets een mes heeft gepakt en daarmee heeft gestoken.
Mocht de rechtbank wel een noodweersituatie aannemelijk achten, dan geldt dat het gekozen verdedigingsmiddel een brug te ver is. Tevens is onvoldoende aannemelijk geworden dat er een hevige gemoedsbeweging was die door de aanranding werd veroorzaakt.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die de confrontatie is aangegaan met [slachtoffer] en dat het verdachte is geweest die een mes heeft gepakt. De rechtbank volgt hierin de verklaring van aangever. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem wenkte en dat verdachte in de richting van de auto liep waarin aangever als bijrijder zat. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [naam 1] . Deze heeft verklaard dat hij met verdachte op straat liep en dat verdachte dacht dat hij één van de jongens had gezien die hem eerder hadden aangevallen. Verdachte zei daarop tegen de jongen: “He kom hier jij” waarna de jongen uit de auto stapte en verdachte tegen hem zei: “oh ik dacht dat jij je broertje was” en “Als jij je broertje ziet zeg hem dat hij de mijne is”. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [naam 1] dit nogmaals verklaard.
Al in een eerder stadium, bij het doen van een aangifte van diefstal met geweld, heeft verdachte op 9 april 2020 tegenover de politie aangegeven dat, als hij de daders tegen zou komen, hij ze gemakkelijk terug zou pakken als het zou moeten.
De rechtbank is uit het dossier niet gebleken dat het aangever is geweest die de confrontatie heeft opgezocht met verdachte. Gezien de feiten en omstandigheden als hiervoor omschreven en als aangehaald in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij als bijzondere voorwaarde dat verdachte op geen enkele wijze contact mag opnemen met het slachtoffer. Hierbij is de officier van justitie uitgegaan van een bewezenverklaring van de poging tot doodslag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het rapport van de reclassering waaruit blijkt dat er sprake is van bepaalde beperkingen bij verdachte en dat hij feitelijk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hiermee moet rekening worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de straf. Daarnaast blijkt uit dit rapport dat het op dit moment goed gaat met verdachte.
Verzocht is om, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Mocht dat naar de opvatting van de rechtbank onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit, dan wordt verzocht daarnaast een voorwaardelijk straf of een werkstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Tijdens een woordenwisseling die midden op straat plaatsvond en waarbij omstanders aanwezig waren, heeft verdachte een mes getrokken en daarbij heeft hij het slachtoffer in het gezicht geraakt en in diens zij in de borststreek. Als gevolg hiervan was direct medisch handelen noodzakelijk. Het slachtoffer heeft er een blijvend en zichtbaar litteken in het gezicht aan overgehouden.
Het handelen van verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor slachtoffers gedurende lange tijd ook psychische gevolgen met zich kan brengen.
Nog steeds is het slachtoffer verbaasd over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Dit blijkt uit zijn ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Nog steeds vraagt het slachtoffer zich af waarom verdachte de onenigheid niet gewoon heeft willen uitpraten. Het had op 14 april 2020 voor het slachtoffer goed kunnen aflopen als verdachte had willen praten. In plaats daarvan heeft verdachte de gewelddadige confrontatie opgezocht en heeft hij het slachtoffer uiteindelijk gestoken. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Daarnaast spelen dit soort incidenten een grote rol bij het ontstaan van gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Ook dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Bij de beoordeling van de soort en de hoogte van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de rapporten die over verdachte zijn uitgebracht door de reclassering. In het meest recente rapport van 6 april 2021 wordt verwezen naar een eerder onderzoek door het NIFP waarbij signalen naar voren zijn gekomen dat bij verdachte vroeger sprake was van een cognitieve, emotionele en intellectuele achterstand in zijn ontwikkeling als gevolg van een eerder opgelopen ernstig fysiek trauma. Dit heeft ertoe geleid dat verdachte in het kader van een schorsingstoezicht is aangemeld bij de GGZ voor diagnostiek en behandeling. Hieraan heeft verdachte zijn medewerking verleend. Gebleken is dat bij verdachte sprake is van een beperkt inzicht in zijn beperkingen en dat er weerstand is om deze beperkingen te aanvaarden. Het is aannemelijk dat deze beperkingen ervoor zorgen dat verdachte weinig flexibiliteit van denken heeft, moeilijk ‘verstandige’ keuzes kan maken en moeilijker impulsen kan onderdrukken. Verdachte probeert moeilijke situaties zoveel mogelijk te vermijden, maar als dit niet lukt kan hij geen passende copingvaardigheden aanwenden om problemen op te lossen.
Het lijkt erop dat, als verdachte voor zijn gevoel bedreigd wordt, hij geen andere oplossing kan bedenken dan met agressie te reageren.
Hieraan is tijdens zijn behandeling aandacht besteed en naar de opvatting van de reclassering is er nu geen reden meer voor verdere behandeling. De reclassering ziet verder geen meerwaarde in een reclasseringstoezicht of behandeling.
Daarnaast betrekt de rechtbank bij de beoordeling van de strafmaat het strafblad van verdachte. Verdachte heeft weliswaar geen recente veroordelingen op zijn naam staan, toch vindt de rechtbank het strafblad van verdachte zorgwekkend. Verdachte is eerder vanwege geweldsdelicten met justitie in aanraking gekomen, ook voor het plegen van een soortgelijk feit als waarvoor hij nu veroordeeld wordt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden noodzakelijk is. Dit is een stuk minder dan de officier van justitie heeft geëist, maar de rechtbank komt ook tot een bewezenverklaring van een minder ernstig feit dan waarvan de officier is uitgegaan. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 4 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en een contactverbod met het slachtoffer mogelijk te maken. De rechtbank acht een dergelijk contactverbod noodzakelijk teneinde te voorkomen dat verdachte zich wederom agressief zal gedragen naar het slachtoffer toe.
Ten aanzien van dat contactverbod overweegt de rechtbank nog het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op de persoon van verdachte zoals gebleken uit het hiervoor aangehaalde rapport van de reclassering en zoals gebleken uit verklaringen van verdachte tegenover de politie, meer in het bijzonder zijn verklaring dat hij het zelf wel zou oplossen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als hij het slachtoffer tegenkomt. Immers in het reclasseringsrapport is aangegeven dat, indien verdachte het gevoel heeft dat hij bedreigd wordt, hij geen andere oplossing kan bedenken dan met agressie te reageren. Teneinde dat te voorkomen zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.818,96 voor het door verdachte gepleegde feit.
De rechtbank overweegt hierbij dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ter zake de materiële schade overweegt de rechtbank dat het gevorderde eigen risico voor de zorgverzekering volledig toewijsbaar is nu dit bedrag voldoende is onderbouwd en niet is betwist. De rechtbank stelt verder vast dat het gevorderde bedrag ter zake van kleding en schoenen niet is onderbouwd met bonnen. Gelet op het ontbreken daarvan en gelet op de betwisting van dit bedrag heeft de rechtbank het schadebedrag ter zake van de kleding geschat en daarbij vastgesteld op een bedrag van € 600,00. In het geheel niet onderbouwd is de stelling van de verdediging dat de telefoon van de benadeelde partij kapot is gegaan. De rechtbank ziet hiervoor in het dossier ook geen aanwijzingen, behoudens de verklaring van de benadeelde partij zelf. Deze schadepost wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De gevorderde immateriële schade is gebaseerd op de omstandigheid dat de benadeelde partij pijn, angst en schrik heeft ervaren en op de effecten die de steekpartij op hem hebben gehad en ook nog dagelijks hebben op zijn functioneren. De rechtbank is van oordeel dat deze immateriële schade tot een bedrag van € 3.000, - een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 3.917,16, waarvan € 917,16 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Verdere behandeling van het overige deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan hetgeen hem
primair is tenlastegelegd;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair: zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1998.
De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarde van
het contactverbod dadelijk uitvoerbaaris;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten kleding en schoeisel (goednummers: PL2000-2020093713-2183030, -2183027, -2183032,
-2183035, -2183037 en -2183040) en een telefoon, merk Apple IPhone (goednummer PL2000-2020093713-2183038);
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 3.917,16, waarvan € 917,16 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade; vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft het eigen risico van de zorgverzekering van € 317,16 vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening en voor wat betreft het overige vanaf 14 april 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 3.917,16 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft het eigen risico van de zorgverzekering van € 317,16 vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der voldoening en voor wat betreft het overige vanaf 14 april 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 49 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- gelast de opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Kralingen, voorzitter, mr. Goossens en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van Van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die
[slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een steek-/snijwond in het gezicht (welke een litteken heeft achtergelaten), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken
en/of te snijden en/of te slaan;
(art 302 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 april 2020 te Bergen op Zoom [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken en/of te snijden en/of te slaan.
(art 300 Wetboek van Strafrecht)

12.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB2R020039/Oikos van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 129.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven (p. 18):
Op dinsdag 14 april 2020 reed ik met mijn vriend de Rooseveltlaan in Bergen op Zoom op en zag dat ik gewenkt werd door een man op straat. Ik zag dat de man richting de auto liep. De man dacht eerst dat ik mijn broertje was. Ik werd boos op hem. Ik zei dat hij het als volwassene moest uitpraten.
Ik zag dat hij heel het gesprek met zijn handen in zijn jaszakken zat. Ik zag dat hij een slaande beweging met zijn rechterhand maakte. Ik voelde pijn op mijn hoofd. Direct daarna voelde ik pijn in mijn rechterzijde. Er ontstond een kleine worsteling, tijdens de worsteling heb ik hem op de grond weten te gooien. Ik had toen nog niet door dat hij een mes had. Ik hoorde de omstanders roepen dat hij een mes had. Ik heb later op een afstand het mes gezien.
Ik ben weggerend van hem. Een vriend van mij heeft mij naar het ziekenhuis gereden.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] , zakelijk weergegeven (p. 22):
Ik zie dat [verdachte] naar mij wijst en naar mij roept. Hij zei: “Als ik jouw broertje tegen kom, dan is hij de mijne”. Hij steekt mij uit het niets. Terwijl zijn handen in zijn zakken zitten stoot hij mij in een keer in het gezicht. Hij haalde dus ineens zijn handen uit zijn zakken en sloeg mij in het gezicht. Er kwamen omstanders omheen en eentje die kende mij en ik hoorde hem zeggen: “Ohjoo jij bent gestoken”. Ik zag dat ik was gestoken in mijn linkerzij ter hoogte van mijn tepel net onder mijn oksel zeg maar. Ik zag op dat moment bloed aan mijn linkerzij. Van mijn gezicht voelde ik het bloed afstromen.
Toen hoorde ik van [naam 3] “Bro je bent gestoken”. Op dat moment wist ik dat het serieus was.
Maar op het moment dat [verdachte] weer naar mij toekomt zie ik dat hij in zijn rechterhand nog steeds een mes in zijn handen heeft. Hij heeft ook met rechts mij gestoken.
3.
Het geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring, inhoudende (p. 27):
Medische informatie betreffende [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 1998 te [geboorteplaats slachtoffer] .
Omschrijving van het letsel:
Uitwendig waargenomen letsel:
- snijwond van 1 ½ cm breed aan de linkerzijde van de borstkas net boven de tepellijn.
- snijwond links van de linker wenkbrauw van 1,5 cm
- snijwond links van de neus van 3 cm
Gering uitwendig bloedverlies
Overige van belang zijnde informatie:
- kleine klaplong aan de linkerzijde
- vermoeden van een achtergebleven rest van wat hem in de borst geraakt heeft (te zien op CT-scan van ongeveer 5 mm groot)
geschatte duur van genezing:
- betreffende de wonden: ongeveer 1 week.
4.
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, zakelijk weergegeven (p. 114):
Ik heb met het mes gezwaaid, mogelijk dat ik hem toen geraakt heb.
5.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , zakelijk weergegeven (p.46-47):
Ik zag op het grasveldje voor het oude zwembad een vriend staan. Deze vriend heet [slachtoffer] . Oprijdend op de kruising zag ik dat [slachtoffer] ruzie had. Ik zag op de manier hoe ze met elkaar praatten en de armen wild bewogen dat het ruzie was.
Ik reed eerst door tot de rotonde en belde zijn broertje [naam 4] . Ik draaide meteen terug en ik stapte uit op de kruising. Ik zag het volgende. Ik liep naar [slachtoffer] en vroeg wat er was. Hij zei dat de jongen hem uitschold en ruzie had met zijn broertje. Ik zag dat ze dichter bij elkaar gingen staan ( [slachtoffer] en de eerder beschreven jongen). De andere jongen deed niets en stond er alleen dichtbij. Er kwam een derde jongen uit de bosjes (net voor het CBR) en die probeerde de boel te sussen. Op dat moment pakte de jongen waarmee [slachtoffer] ruzie had direct een mes uit zijn rechterjaszak. Hij stak direct [slachtoffer] in zijn gezicht. Hij probeerde nog 2 à 3 keer te steken in zijn gezicht. Vervolgens stak hij in [slachtoffer] zijn linker bovenarm. [slachtoffer] trok zijn arm omhoog en vervolgens wordt hij in zijn zij gestoken. Ik dacht dat hij 2 keer in zijn zij werd gestoken. Dan vallen ze allebei op de grond. Toen kwamen er andere mensen bij en ging het uit elkaar.
6.
De waarneming van de rechtbank ter zitting van 13 april 2021, inhoudende:
De rechtbank neemt waar dat [slachtoffer] een litteken in het gezicht heeft ter hoogte van de linker wenkbrauw tot aan de linkerzijde van de neus.