ECLI:NL:RBZWB:2021:2048

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
23 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa)

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam als oproepkracht, en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa), welke aanvraag door de minister was afgewezen. De minister weigerde de tegemoetkoming in het primaire besluit van 13 juli 2020, en verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in het bestreden besluit van 22 september 2020. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 april 2021 is eiseres verschenen, terwijl de minister zich had afgemeld. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting beoordeeld. Eiseres stelde dat haar SV-loon in april 2020 slechts € 27,-- hoger was dan de voorwaarde die in de Tofa is gesteld, en dat zij in april 2020 minder dan 50% van haar loon had gewerkt ten opzichte van februari 2020. Eiseres deed ook een beroep op de hardheidsclausule.

De minister daarentegen stelde dat de beoordeling van het SV-loon gebaseerd is op de inkomensgegevens uit de polisadministratie, en dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van 50% loonverlies. De rechtbank oordeelde dat de Tofa strikt aansluit bij de inkomensgegevens uit de polisadministratie en dat de wetgever geen hardheidsclausule heeft opgenomen. Hierdoor kon de rechtbank geen rekening houden met bijzondere omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9196 TOFA
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 juli 2020 (primaire besluit) heeft de minister geweigerd een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa) toe te kennen.
In het besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 22 april 2021. Eiseres is verschenen. De minister is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres, werkzaam als oproepkracht, heeft een aanvraag gedaan voor een Tofa-tegemoetkoming. Deze aanvraag is afgewezen en deze beslissing is in het bestreden besluit gehandhaafd.
Geschil
2. In geschil is of de minister op goede gronden heeft geweigerd een Tofa-tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat haar SV-loon in april slechts € 27,-- hoger ligt dan de in de Tofa gestelde voorwaarde. De periode waarop het maandloon is gebaseerd valt niet gelijk met de maand waarin is gewerkt. Als gekeken wordt naar de werkelijk gewerkte uren in februari 2020 dan is er in april 2020 minder dan 50% gewerkt. Verder heeft eiseres een beroep gedaan op de hardheidsclausule.
Standpunt minister
4. De minister stelt dat voor het bepalen van het SV-loon wordt uitgegaan van de inkomensgegevens zoals die in de polisadministratie zijn opgenomen. Eiseres voldoet volgens die gegevens niet aan de voorwaarde dat zij in april 2020 tenminste 50% van het loon is verloren ten opzichte van februari 2020. De regeling biedt geen ruimte om SV-loon van andere periodes te betrekken bij de beoordeling.
Beoordeling rechtbank
5. In artikel 2, aanhef en onder d, van de Tofa is bepaald dat recht op tegemoetkoming heeft degene die in april 2020 ten minste 50% minder loon heeft genoten in vergelijking met het genoten loon in februari 2020, met dien verstande dat het percentage naar boven wordt afgerond op hele procenten.
In de toelichting bij de Tofa (Staatscourant 2020, nr. 31395) is opgenomen dat voor de toepassing van de criteria van de Tofa strikt wordt aangesloten bij de inkomensgegevens uit de polisadministratie. De werkgever van eiseres heeft het SV-loon per maand opgegeven. Volgens de polisadministratie bedraagt het SV-loon over de maand februari 2020 € 736,19 en over de maand april 2020 € 395,08. Dit is niet in geschil. Omdat het SV-loon in april 2020 meer dan 50% bedraagt van het SV-loon over de maand februari 2020 voldoet eiseres niet aan de voorwaarden van de Tofa. Dat het loon in deze maanden niet in zijn geheel betrekking heeft op de gewerkte uren in deze maanden is niet van belang. Ingevolge artikel 3 van de Tofa wordt het loon immers toegerekend aan de maand waarover de werkgever opgave heeft gedaan.
De wetgever heeft er bewust voor gekozen om in de Tofa geen hardheidsclausule op te nemen, zodat afwijking van voornoemde bepalingen, zoals eiseres bepleit, niet mogelijk is.
De minister heeft in dit kader terecht nog gewezen op het feit dat de Tofa een tijdelijke crisisregeling is die snel en robuust moest kunnen worden uitgevoerd op basis van de gegevens uit de loonadministratie. Aldus kan geen rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden.
Op grond van het voorgaande is de aanvraag voor een Tofa-tegemoetkoming terecht afgewezen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2021 door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.