ECLI:NL:RBZWB:2021:2083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
02-027029-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Duinhof
  • A. van Triest
  • J. van der Pols
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak betreffende zware mishandeling met imitatiepistool

Op 28 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 maart 2020 in Zierikzee, waar de verdachte de aangever met het handvat van een imitatiepistool op het hoofd sloeg. Dit leidde tot een huidverwonding en een indeukingsbreuk van het schedeldak, waarvoor de aangever een nacht in het ziekenhuis moest doorbrengen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 14 april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, omdat er geen bewijs was dat hij vooraf had nagedacht over de gevolgen van zijn daad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling met voorbedachten rade, maar achtte de zware mishandeling en de andere tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde een jeugddetentie van drie maanden voorwaardelijk op, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en deelname aan een leerstraf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en moest hij een schadevergoeding van € 2.000,00 betalen aan de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden door het geweld.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de aangever, en stelde dat de verdachte hulp nodig heeft om herhaling te voorkomen. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, die nog jong is en de kans moet krijgen om zijn leven op de rails te krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-027029-21
vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
thans voor een andere zaak gedetineerd in Justitiële Jeugdinrichting/Forensisch Centrum Teylingereind, Rijksstraatweg 24, 2171 AL Sassenheim,
raadsman mr. J.C. van den Doel, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 14 april 2021, waarbij de officier van justitie mr. Fimerius en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 maart 2020 te Zierikzee
1. [slachtoffer] met een (imitatie)pistool, al dan niet met voorbedachten rade, op zijn hoofd heeft geslagen waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit is subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling;
2. met een ander/anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te slaan, stompen, schoppen en/of trappen;
3. een veerdrukwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. Zij stelt zich op het standpunt dat op grond van de zich in het dossier bevindende medische informatie, met name de brief van het ADRZ van 14 april 2020, kan worden vastgesteld dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, in de zin van een blijvend voelbare indeukingsbreuk in het schedeldak. Met betrekking tot de tenlastegelegde zware mishandeling met voorbedachten rade stelt de officier van justitie dat verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken.
Ook de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten vindt zij wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, kortgezegd, betoogd dat het door aangever opgelopen letsel niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Ook is er geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1
Niet ter discussie staat dat verdachte aangever op 9 maart 2020 heeft mishandeld door hem met het handvat van een imitatiepistool, een zogenaamd balletjespistool, op het hoofd te slaan. Als gevolg van deze mishandeling heeft aangever een huidverwonding op het behaarde hoofd met een huidflap van ongeveer 5 x 1 centimeter en een indeukingsbreuk van het schedeldak ter grootte van de dikte van het schedelbot opgelopen. Hij heeft één nacht ter observatie in het ziekenhuis moeten doorbrengen. Operatief ingrijpen bleek niet nodig.
Zware mishandeling?
De raadsman is van mening dat het letsel van aangever niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Een operatie is niet nodig geweest. Ook heeft aangever geen blijvende klachten overgehouden van het gebeurde. De rechtbank is echter van oordeel dat het door aangever opgelopen letsel, gezien de aard van het letsel, een voelbare breuk van de schedel, wel moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Dat aangever in eerste instantie heeft verklaard dat hij zich goed voelde en niet naar een dokter hoefde, doet daar niet aan af. Als gevolg van de klap is aangever korte tijd bewusteloos geweest en was een ziekenhuisopname nodig. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt bovendien dat aangever stelt een jaar later nog altijd niet volledig te zijn hersteld. Hij heeft nog hoofdpijnklachten en problemen met zijn geheugen.
Voorbedachten rade?
Daarnaast is het de vraag of verdachte ook voorbedachten rade heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft verklaard dat hij naar aangever is toe gegaan om te praten. Hij heeft in het verleden geld aan aangever geleend en wilde dit terug. Hij was er op voorbereid dat het uit de hand zou kunnen lopen en had daarom een balletjespistool bij zich, maar hij had niet de intentie om aangever letsel toe te brengen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte die avond naar aangever is gegaan met het vooropgezette plan om hem zo hard op zijn hoofd te slaan dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verder blijkt ook niet dat verdachte voordat hij de klap op het hoofd van aangever gaf, tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Hij heeft niet van tevoren nagedacht over de gevolgen van zijn daad. Nu niet bewezen is dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zal hij van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair cumulatief primair tenlastegelegde omdat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Nu naar het oordeel van de rechtbank wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel dat door verdachte is toegebracht, acht de rechtbank het onder feit 1 primair cumulatief subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
feiten 2 en 3
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen - waaronder de bekennende verklaringen van verdachte - de feiten onder 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schedel (indeukingsbreuk van schedeldak), heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een imitatiepistool op het hoofd te slaan;
2
op 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen te slaan en/of te stompen en te schoppen;
3
op 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk onbekend), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (pistool Baretta type 92FS)
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt het belangrijk dat verdachte aan zichzelf gaat werken en dat hij daarbij hulp krijgt. Zij vordert aan verdachte op te leggen:
- een jeugddetentie van 3 dagen met aftrek van voorarrest;
- de leerstraf TACt regulier van 35 uur, subsidiair 17 dagen jeugddetentie;
- een voorwaardelijke werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen jeugddetentie met een proeftijd van twee jaar en de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geformuleerd, waaronder twee jaar begeleiding door de jeugdreclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan de officier van justitie volgen in haar vordering. Verdachte heeft met de Raad gesproken en snapt dat hij hulp moet accepteren zodat hij aan zijn toekomst kan gaan werken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Verdachte heeft zich uit boosheid en frustratie schuldig gemaakt aan zware mishandeling door op straat [slachtoffer] met een imitatiepistool hard op zijn hoofd te slaan. Dit was zodanig hard dat aangever een breuk in zijn schedel opliep en korte tijd bewusteloos is geweest. Ook heeft verdachte samen met een ander aangever geslagen en geschopt, ook tegen zijn hoofd. De aanleiding hiervoor was dat verdachte geld aan aangever had uitgeleend en hij dit terug wilde hebben. Toen hij aangever daarop wilde aanspreken op de bewuste avond kwam het tot het bewezenverklaarde geweld. Er zijn meerdere mensen getuige geweest van deze (zware) mishandeling. Door zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog geruime tijd last daarvan. Bovendien schokt dit soort delicten de rechtsorde en wekt gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid in de samenleving op. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verder heeft verdachte een zogenaamd balletjespistool voorhanden gehad. Ongeoorloofd wapenbezit is volstrekt onaanvaardbaar vanwege de bedreiging die daarvan voor de veiligheid van anderen uitgaat.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens geweldsfeiten.
De Raad heeft op 1 april 2021 over verdachte gerapporteerd. Uit dit rapport blijkt dat er grote zorgen zijn over verdachte op verschillende leefgebieden. Hij luistert niet naar zijn moeder en houdt zich niet aan de afspraken en regels. Zijn moeder heeft geen idee wat hij de hele dag doet. Hij beschikt niet over een zinvolle dagbesteding en er is geen zicht op zijn sociale netwerk. De kans op herhaling wordt als hoog ingeschat. Hulpverlening in het vrijwillig kader is niet toereikend gebleken. De Raad adviseert, zoals nader toegelicht tijdens de zitting, oplegging van de leerstraf TACt regulier met als doel verdachte sociale en cognitieve vaardigheden aan te leren en de kans op herhaling te verminderen. Daarnaast adviseert hij verdachte een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de voorwaarden zoals opgenomen in het rapport. Tijdens de zitting heeft de vertegenwoordigster van de Raad naar voren gebracht dat het belangrijk is dat verdachte de juiste hulpverlening krijgt. De inzet van MultiSysteem Therapie (MST) van Juvent is nodig om de band tussen verdachte en zijn moeder te verbeteren en de opvoedingsvaardigheden van de moeder te vergroten, zodat zijn moeder zicht op hem krijgt. Een voorwaardelijke jeugddetentie vindt zij niet passend. De kans is aanwezig dat verdachte zich niet aan de voorwaarden zal (kunnen) houden en dan de voorwaardelijke straf uit moet zitten. Verdachte is beïnvloedbaar. In de justitiële jeugdinrichting kan hij negatief beïnvloed worden.
De straf
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting en de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Zij is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en in verband met een juiste normhandhaving, de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Alles afwegend vindt de rechtbank het aan verdachte opleggen van een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Zij zal hieraan, naast de algemene voorwaarde, ook de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en door de officier van justitie gevorderd, koppelen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een werkstraf van 40 uur met aftrek van voorarrest opleggen en de leerstraf TACt regulier van 35 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] , vertegenwoordigd door mr. H.C. Struijk, vordert een schadevergoeding van € 2.385,00 voor feit 1, waarvan € 385,00 ter zake van materiële schade en € 2.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert € 385,00 voor ‘eigen risico zorgverzekering’. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij zijn eigen risico (volledig) heeft verbruikt vanwege het bewezenverklaarde. Hij heeft geen declaratie of ander bewijs overgelegd. Verdere behandeling van dit deel van de vordering, zodat de benadeelde partij een nadere onderbouwing kan geven, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn vordering.
Immateriële schade
De verdediging heeft de vordering op dit punt betwist. Naar het oordeel van de rechtbank kan vastgesteld worden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Uit de letselbeschrijving blijkt dat de benadeelde partij een huidverwonding op zijn hoofd had met een huidflap van ongeveer 5 x 1 centimeter die gehecht is. Verder is sprake van een voelbare indeukingsbreuk van het schedeldak ter grootte van de dikte van het schedelbot. Hij is een nacht ter observatie in het ziekenhuis opgenomen geweest. Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partij tot op heden nog altijd kampt met klachten en dat geen sprake is van een medische eindtoestand. De rechtbank overweegt dat zij, gelet op de aard en ernst van het letsel, toewijzing van het gevorderde bedrag redelijk en billijk vindt. De vordering zal op dit punt dan ook worden toegewezen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De door de benadeelde partij gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen met ingang van de datum waarop het onder 1 bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, te weten 9 maart 2020.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank bepaalt dat hier nul dagen gijzeling tegenover staat bij niet betaling. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van gijzeling, in het bijzonder vanwege de minderjarigheid van verdachte, in dit geval niet opportuun is. Daarnaast zal de rechtbank bepalen dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

8.De overwegingen omtrent het beslag

De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen (patroonhouder en wapen) zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van deze voorwerpen. Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair cumulatief primair tenlastegelegde zware mishandeling met voorbedachten rade;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair cumulatief subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair cumulatief subsidiair:Zware mishandeling;
feit 2:Medeplegen van mishandeling;
feit 3:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering;
* dat verdachte tijdens de proeftijd mee zal werken aan het verkrijgen van een zinvolle dagbesteding (scholing en/of werk) en een zinvolle vrijetijdsbesteding met als doel het verkrijgen van een zinvol toekomstperspectief, en zich bij die dagbesteding aan de geldende regels en afspraken houdt;
* dat verdachte tijdens de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt, meewerkt aan MST van Juvent;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt Stichting Intervence, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten TACt Regulier van 35 (vijfendertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 (zeventien) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 9 maart 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 (nul) dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: een patroonhouder (G2169932) en een wapen (G2169930).
Dit vonnis is gewezen door mr. Duinhof, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Van Triest, kinderrechter en mr. Van der Pols, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 april 2021.
Mrs. Van Triest en Van der Pols zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

11.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland
aan [slachtoffer] en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schedel (indeukingsbreuk van
schedeldak) heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een (imitatie)pistool, in elk
geval met een hard voorwerp op het hoofd te slaan;
(art 303/302 SR)
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] met een (imitatie)pistool, althans een hard voorwerp op het hoofd heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal te
slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie,
te weten een veerdrukwapen in de vorm van een pistool (merk onbekend), zijnde
een voorwerp dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een bestaand vuurwapen (pistool Baretta type 92FS)
voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )