In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2021, stond de verdachte terecht voor de diefstal van een grote hoeveelheid babyvoeding/melkpoeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 15 januari 2018 een diefstal heeft plaatsgevonden in Katwijk, maar er waren onvoldoende bewijzen om de verdachte hiervoor te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van 5.662 potten babyvoeding/melkpoeder. De verdachte had deze goederen voorhanden gehad, terwijl hij wist dat ze van misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank overwoog dat, hoewel een gevangenisstraf van enkele maanden normaal gesproken op zijn plaats zou zijn, de schending van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven om een lichtere straf op te leggen. De verdachte kreeg een werkstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop in de zaak, die meer dan drie jaar had geduurd, en de gevolgen daarvan voor de verdachte en zijn bedrijf.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primaire tenlastegelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan opzetheling en hem een taakstraf opgelegd.