Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade en van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 22 en 30 maart 2021. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict en dat er geen bewijs was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever onvoldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte. De verdediging heeft eveneens aangevoerd dat er geen bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en heeft verzocht om vrijspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten en heeft de verdachte integraal vrijgesproken van zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten.