ECLI:NL:RBZWB:2021:2197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8024 en 20_8921
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsombeschikking inzake aanvraag traplift op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiser, een 87-jarige man met fysieke belemmeringen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk op zijn aanvraag voor een traplift. Eiser had op 2 juli 2020 een aanvraag ingediend, maar het college had eerder, op 27 mei 2020, al een plan van aanpak/beschikking opgesteld waarin werd besloten dat eiser niet in aanmerking kwam voor een traplift. Eiser stelde dat de aanvraag pas op 2 juli 2020 formeel was ingediend en dat er dus geen tijdig besluit was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de aanvraag uit eerdere communicatie had kunnen afleiden en dat er op 27 mei 2020 al een beslissing was genomen. Hierdoor was het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.

Daarnaast was er een beroep ingesteld tegen de dwangsombeschikking, omdat eiser meende dat het college in gebreke was gebleven. De rechtbank oordeelde dat het college niet in gebreke was, omdat de aanvraag al eerder was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de dwangsombeschikking ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 29 april 2021, en het griffierecht van €48,- in de zaak tegen de dwangsombeschikking werd aan eiser teruggestort.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/8024 en 20/8921 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] (BRE 20/8024) en [naam gemachtigde 2] (BRE 20/8921)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 3 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn aanvraag van 2 juli 2020 voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/8024.
Daarnaast heeft eiser bij brief van 1 september 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de vaststelling van de dwangsom. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer BRE 20/8921.
De rechtbank heeft besloten het beroep met zaaknummer BRE 20/8024 versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 1 april 2021. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde [naam gemachtigde 1] en mr. R. Poot namens het college.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is een 87 jarige man die fysieke belemmeringen heeft om trap te lopen. Op 26 februari 2020 heeft eiser zich gemeld bij het college om te beoordelen of er aanspraak bestaat op een traplift in het kader van de Wmo.
Op 20 april 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de zoon van eiser (tevens gemachtigde [naam gemachtigde 1] ) en het college. Op 18 mei 2020 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden.
Op 27 mei 2020 heeft het college een plan van aanpak/beschikking opgesteld waarbij is besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor een traplift.
Eiser heeft op 2 juli 2020 op grond van de Wmo een aanvraag ingediend voor een traplift. Het college heeft deze aanvraag aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het plan van aanpak/de beschikking van 27 mei 2020.
Bij brief van 17 juli 2020 heeft eiser het college medegedeeld dat de beslistermijn om op zijn aanvraag te beslissen is verstreken. Eiser verzoekt het college om alsnog binnen twee weken een besluit te nemen op zijn aanvraag van 2 juli 2020.
Bij brief van 3 augustus 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn aanvraag.
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft het college eiser meegedeeld geen dwangsom verschuldigd te zijn, omdat zij niet in gebreke zijn geweest nu op 27 mei 2020 de beschikking al was verzonden. Het beroep is op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb mede gericht tegen de dwangsombeschikking.
Bij besluit van 1 oktober 2020 heeft het college met toepassing van artikel 6:19 van de Awb een herzien besluit genomen en aan eiser alsnog een traplift toegekend.
Bij besluit van 28 oktober 2020 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het niet toekennen van een traplift gegrond verklaard, omdat bij herzien besluit van 1 oktober 2020 de traplift inmiddels is toegekend. Daarnaast heeft het college bij besluit van 28 oktober 2020 het bezwaar van eiser gericht tegen het niet toekennen van de dwangsom ongegrond verklaard.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
Op grond van artikel 2.3.2, achtste lid, van de Wmo verstrekt het college de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
Op grond van artikel 2.3.2, negende lid, van de Wmo kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Op grond van artikel 2.3.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo beslist het college op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie.
Op grond van artikel 2.3.5, tweede lid, van de Wmo geeft het college de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2019 (Verordening) wordt door het college een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek als aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschouwd als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.
Op grond van artikel 2.4 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Waalwijk 2019 (Beleidsregels) dient het document dat gebruikt wordt voor het verslag tevens als aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening, indien de betreffende aanvraag hieruit blijkt.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen: BRE 20/8024
3. Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of het college in gebreke is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag, dient de rechtbank eerst vast te stellen van wanneer de aanvraag is.
Tussen partijen is in geschil of er op het moment van het plan van aanpak/de beschikking van 27 mei 2020 reeds een aanvraag om een traplift lag, dan wel dat de aanvraag formeel voor het eerst op 2 juli 2020 is ingediend.
4. In de melding van 26 februari 2020 heeft eiser toegelicht dat hij belemmeringen ondervind tijdens het verplaatsen in zijn woning van en naar de 1e etage. Eiser verzoekt om een keukentafelgesprek om te beoordelen of er aanspraak bestaat op een traplift. In het telefoongesprek op 20 april 2020 is er tussen eiser en het college gesproken over alternatieve oplossingen, zoals beugels aan de trap of verhuizen. Extra beugels aan de trap zijn praktisch gezien niet mogelijk en eiser wenst zo lang mogelijk met zijn echtgenote in de woning te blijven. Tijdens het keukentafelgesprek op 18 mei 2020 is de situatie verder besproken en eiser wenst nog altijd in aanmerking te komen voor een traplift.
Het college stelt zich op het standpunt dat zij uit de hiervoor beschreven melding, het telefoongesprek en het keukentafelgesprek al de aanvraag voor een traplift kon afleiden en dat zij daarom om 27 mei 2020 in het plan van aanpak reeds beslist hebben op de aanvraag. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij eerst op 2 juli 2020 formeel een aanvraag voor een traplift heeft ingediend en dat daarop formeel nog niet is beslist.
5. De rechtbank constateert dat uit de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo volgt dat het systeem van de wet uitgaat van eerst een melding en een daaropvolgend onderzoek. Nadat het onderzoek is uitgevoerd kan een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wmo worden ingediend en volgt binnen twee weken een besluit op de aanvraag. Op grond van artikel 5 van de Verordening en artikel 2.4 van de Beleidsregels kan een aanvraag middels een aantekening op een gespreksverslag worden gedaan.
Niet ter discussie staat dat het college van deze systematiek heeft afgeweken, door uit de melding, het telefoongesprek en het keukentafelgesprek de aanvraag af te leiden en hierop in het plan van aanpak al bij beschikking te beslissen. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van eiser door deze werkwijze niet zijn geschaad, gelet op de tijdwinst van deze procedure en het feit dat de hulpvraag (plaatsen van een traplift) in dit geval voldoende duidelijk was. Ook was het onderzoek op het moment dat de aanvraag werd aangenomen, afgerond, zodat de volgorde die de Wmo voorschrijft, is gerespecteerd. Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser op 10 maart 2020 in de bijlage bij de ontvangstbevestiging van de melding er ook op gewezen is dat het plan van aanpak als beschikking kan worden beschouwd. Uit de aanhef (‘plan van aanpak/beschikking’) en de inhoud van, en de bezwaarclausule onder het plan van aanpak/de beschikking blijkt ook duidelijk dat sprake is van een beschikking, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. De rechtspositie van eiser is met de onderhavige werkwijze niet geschaad.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college uit de melding, het telefoongesprek en het keukentafelgesprek de aanvraag om een traplift mocht afleiden.
Dat de verordening en het beleid een andere werkwijze kent dan nu is gevolgd, doet aan het voorgaande niets af. Het college heeft ter zitting toegelicht dat zij werken conform een pilot Beschikkingsarm werken. Dit heeft tot gevolg dat zij, in het belang van cliënten, zo min mogelijk formalistisch werken.
6. Nu hiervoor reeds is vastgesteld dat het college uit de melding, het telefoongesprek en het keukentafelgesprek de aanvraag van eiser mocht afleiden, komt de rechtbank tot de conclusie dat er op 27 mei 2020 op de aanvraag is beslist. Van een te trage besluitvorming door het college - waarvoor het rechtsmiddel van het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient - is dus geen sprake. Het college heeft de door eiser gestelde aanvraag van 2 juli 2020 terecht aangemerkt als een bezwaarschrift, zodat er geen wettelijke termijnen betreffende het beslissen op een aanvraag zijn gaan lopen en het college niet in gebreke is om tijdig te beslissen op de aanvraag. Daarmee voldoet het beroepschrift niet aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalde vereisten voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beroep tegen de dwangsombeschikking: BRE 20/8921
8. Allereerst merkt de rechtbank op dat nu het beroep op grond van artikel 4:19, eerste lid, van de Awb mede gericht is tegen de dwangsombeschikking, er ten onrechte griffierecht is geheven. Dit bedrag zal aan eiser worden teruggestort.
9. Onder punt 6. is reeds overwogen dat er geen sprake is van niet tijdig beslissen. De rechtbank is daarom met het college van oordeel dat geen dwangsom is verbeurd.
Het beroep tegen de dwangsombeschikking is ongegrond.
10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen (BRE 20/8024) niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking (BRE 20/8921) ongegrond;
  • draagt de griffier op het betaalde griffierecht van € 48,- in de zaak BRE 20/8921 aan eiser terug te storten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.