ECLI:NL:RBZWB:2021:2226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
02/119049-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Fleskens
  • mr. Dekker
  • mr. Martens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging, overtreding gedragsaanwijzing, gekwalificeerde diefstal en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie

Op 3 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder belaging van zijn ex-partner, het meermalen overtreden van een aan hem opgelegde gedragsaanwijzing, gekwalificeerde diefstal en het handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het belang van de zoon van de verdachte.

De feiten in deze zaak zijn als volgt: de verdachte heeft zijn ex-partner gedurende een periode gestalkt, waarbij hij haar meerdere keren heeft gebeld en sms-berichten heeft gestuurd, ondanks een contact- en locatieverbod. Daarnaast heeft hij in de woning van zijn ex-partner ingebroken en een camera en harde schijf gestolen. Ook heeft hij een pistool met munitie in de auto van zijn ex-partner geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en het overtreden van de gedragsaanwijzing, maar heeft hem vrijgesproken van de mishandeling van zijn ex-partner, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de ex-partner en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte heeft psychologische hulp gezocht en er is een verbetering in de situatie van de verdachte en zijn ex-partner. De rechtbank heeft besloten tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de omstandigheden en de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/119049-19; 02/119907-19; 02/040662-20 (ttz gev)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboorte datum] 1986 te [geboorte plaats]
wonende te [woonplaats]
feitelijk verblijvende te [adres 2]
raadsman: mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

In de zaak met parketnummer 02/119049-19 heeft de officier van justitie mondeling ter zitting aangegeven dat in de tenlastelegging terzake feit 2 sprake is van een kennelijke verschrijving met dien verstande dat daar waar 28 december 2019 staat vermeld dit moet worden gelezen als 28 december 2018.
De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02/119049-19
1. zijn ex-partner heeft mishandeld;
2. zijn ex-partner gedurende een periode heeft gestalkt;
02/119907-19
1. de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van zijn ex-partner, meerdere malen heeft overtreden;
2. een harde schijf, recorder en camera heeft gestolen door in te breken in de woning van zijn ex-partner;
02/040662-20
1. een pistool voorhanden heeft gehad;
2. drie knalpatronen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
02/119049-19
Feit 1
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde mishandeling van [aangeefster] . Haar aangifte wordt in voldoende mate ondersteund door de bevindingen van de politie, waaronder het bij haar geconstateerde letsel en het feit dat de slaapkamer waar het incident zou hebben plaatsgevonden overhoop lag. Hierbij wijst de officier van justitie ook op een filmpje waarop te zien is dat verdachte eerder geweld zou hebben gebruikt tegen aangeefster [aangeefster] .
Feit 2
Ook is zij van mening dat een bewezenverklaring kan volgen voor de tenlastegelegde belaging van [aangeefster] . Zij verwijst hierbij onder meer naar de bekennende verklaring van verdachte.
02/119907-19
Feit 1
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, waaruit blijkt dat verdachte de aan hem uitgereikte gedragsaanwijzing heeft overtreden. Zij verwijst hierbij onder meer naar de vele e-mails in het dossier en de verklaring van verdachte.
Feit 2
Daarnaast kan volgens de officier van justitie een veroordeling volgen voor de gekwalificeerde diefstal van de camera, die toebehoorde aan [naam] . Doordat verdachte de kabels heeft losgemaakt, heeft hij de camera onder zijn bereik gebracht door middel van verbreking. Zij vordert partiële vrijspraak voor de diefstal van de recorder, omdat volgens aangeefster enkel de harde schijf hieruit is gestolen. Ook voor de diefstal van de harde schijf dient echter vrijspraak te volgen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de harde schijf in eigendom toebehoorde aan [aangeefster] .
02/040662-20
Feiten 1 en 2
De officier van justitie acht voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die het wapen met daarin munitie in de auto van [aangeefster] heeft neergelegd en dat hij dus degene is geweest die het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Zij verwijst hierbij onder meer naar de verklaring van [aangeefster] , de door de politie aangetroffen braaksporen aan haar auto, de bevindingen uit het vergelijkend DNA-onderzoek en het rapport aangetroffen wapen en munitie. Bovendien heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op het wapen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
02/119049-19
Feit 1
De verdediging is primair van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van [aangeefster] wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Allereerst staat niet vast dat het opzet gericht is geweest op het mishandelen van [aangeefster] . Voorts geldt dat de aangifte niet wordt ondersteund door de bevindingen van de politie, aangezien het geconstateerde letsel niet bij de tenlastegelegde gedragingen past. De raadsman voert verder aan dat zelfs als de tenlastegelegde gedraging duwen op het bed zou kunnen worden bewezen, het de vraag is of dit kan worden gekwalificeerd als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, nu dit in beginsel geen pijn of letsel veroorzaakt.
Feit 2
De belaging van [aangeefster] kan bewezen worden verklaard, aangezien verdachte ten aanzien van alle onderdelen van de tenlastelegging een bekennende verklaring heeft afgelegd. De periode moet echter worden beperkt.
02/119907-19
Feit 1
Volgens de raadsman kan een bewezenverklaring volgen voor het overtreden van de gedragsaanwijzing, gelet op de e-mails in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
Ten aanzien van de gekwalificeerde diefstal van de recorder/harde schijf bepleit de raadsman primair vrijspraak, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het oogmerk had zich de recorder/harde schijf wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte stelt de recorder/harde schijf namelijk op verzoek van [aangeefster] uit haar woning te hebben weggenomen. Subsidiair dient vrijspraak te volgen, omdat onduidelijk is of de recorder/harde schijf in eigendom toebehoorde aan [aangeefster] . Ook van de gekwalificeerde diefstal van de camera van [naam] moet verdachte worden vrijgesproken. Hoewel hij deze camera feitelijk van de muur heeft afgetrokken en hij deze nadien heeft meegenomen, was zijn intentie niet hierover als heer en meester te beschikken. Hij wilde de camera enkel wegmaken, waardoor deze gedraging moet worden gekwalificeerd als vernieling en niet als diefstal.
02/040662-20
Feiten 1 en 2
De verdediging is van mening dat verdachte van beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hoewel sprake is van een DNA-match tussen het DNA op het in de auto van [aangeefster] aangetroffen wapen en het DNA van verdachte, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat verdachte degene is geweest die het vuurwapen met daarin de munitie in de auto van [aangeefster] heeft neergelegd en dus ook voorhanden heeft gehad. Het DNA van verdachte kan hier namelijk op terecht zijn gekomen via secundaire overdracht. Bovendien is het volstrekt ongeloofwaardig dat verdachte dit doorgeladen wapen bewust in de auto van zijn ex-partner zou neergeleggen zonder daarbij handschoenen te gebruiken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02/119049-19
Feit 1
Uit het dossier blijkt dat verdachte en aangeefster [aangeefster] op 3 maart 2019 ruzie hebben gehad in de woning van aangeefster. Zij heeft hierover verklaard dat verdachte zijn handen op haar keel, neus en mond zou hebben gehouden en dat hij haar meerdere keren zou hebben geduwd, als gevolg waarvan zij op de grond en op het bed zou zijn gevallen.
Verdachte ontkent deze tenlastegelegde handelingen te hebben begaan. Hij heeft wel bekend haar stevig bij de arm te hebben vastgepakt en naast hem op het bed te hebben getrokken, waardoor hij pijn en/of letsel bij aangeefster kan hebben veroorzaakt.
Hoewel door de politie enig letsel bij [aangeefster] is waargenomen, is de rechtbank van oordeel dat dit letsel niet past bij de tenlastegelegde gedragingen en daarom de aangifte onvoldoende ondersteunt. Dit geldt ook voor de overige bewijsmiddelen in het dossier. Het letsel op de arm van aangeefster zou volgens de rechtbank overigens wel kunnen passen bij de verklaring van verdachte, maar de gedraging van het vastpakken van aangeefster bij haar arm is hem niet ten laste gelegd.
Voor wat betreft het duwen op het bed is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging op zichzelf in beginsel geen pijn en/of letsel oplevert en daarom niet kan worden gekwalificeerd als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte geheel vrijspreken van feit 1.
Feit 2
Op grond van de aangiftes van [aangeefster] en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [aangeefster] . De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de periode waarin dit feit heeft plaatsgevonden moet worden beperkt, aangezien als start van de tenlastegelegde periode het einde van de relatie is genomen en het intensieve telefonische contact vanuit de zijde van verdachte pas vanaf 10 februari 2019 in het dossier is geconcretiseerd met berichten. Ook voor de overige tenlastegelegde gedragingen in de periode hiervoor bevat het dossier geen bewijs. De rechtbank zal de bewezenverklaarde periode daarom beperken in die zin dat de belaging heeft plaatsgevonden in de periode van 10 februari 2019 tot en met 13 juni 2019.
02/119907-19
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 2 mei 2019 tot en met 7 mei 2019 de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing d.d. 2 mei 2019 meerdere malen heeft overtreden door een grote hoeveelheid e-mails naar [aangeefster] te sturen. Zij acht het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte in de periode van 9 juni 2019 tot en met 13 juni 2019 uit de woning van [aangeefster] een recorder en/of harde schijf heeft weggenomen door middel van braak. Daarnaast stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen zoals opgenomen in de bijlage vast dat hij de camera die aan de buitenzijde van haar woning was bevestigd heeft weggenomen door middel van verbreking.
Voor de diefstal van de recorder acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, aangezien [aangeefster] in haar aangifte heeft verklaard dat verdachte enkel de harde schijf hieruit heeft weggenomen.
Voor wat betreft de diefstal van de harde schijf heeft de verdediging een alternatief scenario geschetst, namelijk dat verdachte deze heeft weggehaald op verzoek van [aangeefster] .
De rechtbank acht dit scenario niet aannemelijk, aangezien verdachte de woning van [aangeefster] heeft betreden door aan de achterkant van de woning het rolluik los te schroeven en het raam eruit te halen. Als verdachte de harde schijf met toestemming van [aangeefster] uit de woning zou hebben weggehaald, zou verdachte de sleutel van de woning hebben gekregen en geen inbraakhandelingen hebben hoeven te verrichten om zich de toegang tot de woning te verschaffen. Bovendien betwist [aangeefster] het door verdachte geschetste scenario en heeft zij verklaard dat verdachte de harde schijf zonder haar wetenschap en tegen haar wil uit haar woning heeft weggehaald.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de harde schijf in eigendom toebehoorde aan [aangeefster] . Hoewel de harde schijf in de woning van [aangeefster] lag, heeft verdachte verklaard dat de harde schijf van hem was. Nu [aangeefster] en verdachte gedurende langere tijd hebben samengewoond in deze woning, de relatie destijds recent was beëindigd en onbekend is of verdachte al zijn spullen al uit de woning had gehaald, zou de verklaring van verdachte dat de harde schijf van hem was, kunnen kloppen. Er is in ieder geval onvoldoende bewijs voorhanden om te kunnen concluderen dat de harde schijf toebehoorde aan een ander dan verdachte.
Gelet op het vorenstaande spreekt de rechtbank verdachte vrij ten aanzien van de diefstal van de recorder en harde schijf.
Ten aanzien van de camera heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet het oogmerk had om zich de camera wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is van oordeel dat verdachte wel degelijk deze intentie had, aangezien hij heeft verklaard de camera te hebben gestolen zodat hij deze kon weggooien, hetgeen hij naar zijn zeggen ook heeft gedaan. Om deze handeling, het weggooien van de camera, te kunnen verrichten heeft verdachte als heer en meester over de camera moeten kunnen beschikken, hetgeen hij heeft gedaan. Aldus is sprake van een voltooide diefstal.
De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de camera van een ander, waarbij hij de camera onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
02/040662-20
Feiten 1 en 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 12 mei 2019 een pistool met daarin munitie is aangetroffen in de auto van [aangeefster] , nadat verdachte hiervan vroeg in de ochtend bij de politie melding had gemaakt. [aangeefster] heeft direct verklaard dat zij hiervan niet af wist en alle medewerking zou verlenen aan het onderzoek naar dit feit. Bij het onderzoek aan haar auto zijn door de politie braaksporen aan het portier geconstateerd, wat erop kan duiden dat het wapen door een derde in haar auto is neergelegd. Op het pistool is een DNA mengprofiel aangetroffen. Het DNA van verdachte matcht met een van de DNA-profielen op het pistool. Gezien de matchkans trekt de rechtbank de conclusie dat het DNA van verdachte is aangetroffen op het pistool.
Gelet op voormelde omstandigheden waaronder het pistool en de munitie zijn aangetroffen, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte gelegen om een concrete en verifieerbare verklaring te geven voor het feit dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van het pistool in de auto van [aangeefster] en het feit dat zijn DNA op het pistool is aangetroffen.
Dit heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. De enkele stelling dat hem dit ter ore is gekomen via een gemeenschappelijke vriend, wiens naam hij niet wil noemen, en zijn DNA middels secundaire overdracht op het pistool terecht kan zijn gekomen, acht de rechtbank in dit kader onvoldoende. Bovendien draagt het tijdstip waarop verdachte de melding heeft gemaakt, zonder nadere onderbouwing, eveneens bij aan het oordeel van de rechtbank dat zijn verklaring als niet geloofwaardig ter zijde moet worden geschoven.
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het verdachte is geweest die het pistool en de munitie in de auto van [aangeefster] heeft neergelegd of heeft laten neerleggen en dat hij het wapen en de munitie omstreeks 12 mei 2019 voorhanden heeft gehad. Zij acht de tenlastegelegde feiten dus wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02/119049-19
2.
in de periode van
10 februari 2019tot en met 13 juni 2019 te Goirle en/of Tilburg, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door:
- afluisterapparatuur in de woning van voornoemde [aangeefster] te plaatsen en
- meermalen een GPS-tracker onder de auto van die [aangeefster] te plaatsen en
- meermalen de woning van die [aangeefster] te betreden en
- die [aangeefster] veelvuldig te bellen en sms-berichten en e-mails aan die [aangeefster] te sturen,
met het oogmerk voornoemde [aangeefster] , te dwingen iets te doen
ente dulden;
02/119907-19
1.
op tijdstippen in de periode van 2 mei 2019 tot en met 7 mei 2019 te Tilburg en/of Goirle, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 2 mei 2019 gegeven door de officier van justitie te Zeeland-West-Brabant kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich dient te onthouden van contact met [aangeefster] en/of zich niet dient te begeven in de [adres 1] te Goirle;
2.
in de periode van 9 juni 2019 tot en met 13 juni 2019, te Goirle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een camera, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
02/040662-20
1.
omstreeks 12 mei 2019 in Nederland, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool, van het merk Ekol, type Volga, kaliber 9 mm P.A.K., voorhanden heeft gehad;
2.
omstreeks 12 mei 2019 in Nederland, munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten, 3 knalpatronen van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een gevangenisstraf van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Bij de formulering van haar eis heeft zij onder meer rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, het tijdsverloop, het feit dat de redelijke termijn is overschreden, de duur van het voorarrest, het strafblad van verdachte en de rapportages die over hem zijn opgesteld. In al deze omstandigheden heeft zij aanleiding gezien een lagere straf te eisen dan gebruikelijk is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met de duur van het voorarrest, het tijdsverloop, de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden en het feit dat de verstandhouding tussen verdachte en zijn ex-partner inmiddels is verbeterd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten, die hij allemaal heeft begaan jegens zijn ex-partner. Hij heeft haar gedurende enkele maanden op indringende wijze gestalkt. Hij heeft dit niet alleen gedaan door haar veelvuldig te bellen en sms-berichten en e-mails toe te sturen maar ook heeft verdachte meerdere malen – zelfs in de nachtelijke uren – tegen de wil van zijn ex-partner haar woning betreden en een GPS-tracker onder haar auto en afluisterapparatuur in haar woning geplaatst. Verder heeft verdachte de gedragsaanwijzing die aan hem was opgelegd, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van zijn ex-partner, meerdere keren overtreden. Dit feit is in eendaadse samenloop gepleegd met de stalking.
Door dit alles heeft verdachte een enorme inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner. Hij handelde vanuit zijn eigen behoefte om contact met en controle over haar te willen hebben. Ondanks het feit dat hij wist dat zij hiervan niet was gediend, is hij hiermee blijven doorgaan. Verdachte is hierbij te ver gegaan en heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige strafbare feiten. De ex-partner van verdachte heeft zich door het gedrag van verdachte zeer angstig en onveilig gevoeld, zelfs in haar eigen huis, zoals blijkt uit haar aangiftes. Als gevolg hiervan heeft zij tijdelijk in een safehouse verbleven en een awareknop gehad.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal van een camera. Diefstal is een vervelend feit, aangezien het anderen schade toebrengt. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien dat hij weinig respect heeft voor spullen van anderen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Tenslotte heeft verdachte een pistool met daarin munitie voorhanden gehad en dit pistool in de auto van zijn ex-vriendin neergelegd of door een ander hier laten neerleggen. De rechtbank vindt dit zeer kwalijk, temeer omdat het wapen was doorgeladen. Verdachte heeft geprobeerd zijn ex-partner een ernstig strafbaar feit in haar schoenen te schuiven, waarbij hij bovendien het risico heeft genomen dat zijn zoon dit wapen kon vinden en hiermee gewond kon raken, aangezien het wapen onder de passagiersstoel van de auto was neergelegd, daar waar zijn zoon altijd zat. Vanwege de gevaarzetting van vuurwapens en munitie dient streng tegen het illegaal voorhanden hebben daarvan te worden opgetreden.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde diefstal en de overtredingen van de Wet Wapens en Munitie neemt de rechtbank bij de strafoplegging de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) als uitgangspunt. Voor wat betreft de belaging en het overtreden van de gedragsaanwijzing kijkt de rechtbank naar straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij in het verleden is veroordeeld voor huiselijk geweld. Nu deze veroordeling dateert van langer dan vijf jaren geleden, is er geen sprake van relevante recidive.
Ook stelt de rechtbank vast dat er meerdere rapportages over verdachte zijn opgesteld, waaronder de Pro Justitia rapportage van 2 januari 2020, opgesteld door psycholoog
[psycholoog] , en het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 13 april 2021. Hieruit blijkt dat de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd en in verband staan met de relatiebreuk tussen verdachte en zijn ex-partner en met de gevolgen hiervan op de omgang met zijn zoon en de overlappende sociale netwerken die zij hadden. Hierdoor werden bij verdachte gevoelens van woede en onmacht getriggerd.
Hij had destijds onvoldoende copingvaardigheden om met deze moeilijke situatie om te gaan. Inmiddels lijkt er meer rust en stabiliteit te zijn gekomen in de situatie. De zoon van verdachte is onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Brabant en er is een omgangsregeling tussen hem en verdachte tot stand gekomen, waar zowel verdachte als zijn ex-partner zich sinds een jaar goed aan houden. Ook zijn verdachte en zijn ex-partner inmiddels beter in staat om in het belang van hun zoon met elkaar te communiceren indien dit nodig is. Verder heeft verdachte op vrijwillige basis psychologische hulp gezocht. Er wordt geen directe kans op herhaling gezien en daarom wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht aan verdachte op te leggen. Wel wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf met daaraan verbonden een proeftijd aan hem op te leggen.
In strafverminderende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en het feit dat de redelijke termijn is overschreden.
Voorts weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij ervan is doordrongen dat hij zich in de toekomst moet onthouden van het plegen van dergelijke ernstige feiten en dat hij zijn grenzen moet bewaken. Ook het feit dat hij hiervoor zelf psychologische hulp heeft gezocht vindt de rechtbank positief.
Gezien de ernst van de feiten zou de rechtbank normaal gesproken komen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Vanwege het overschrijden van de redelijke termijn en omdat de rechtbank het in het belang van de zoon van verdachte acht dat de goede weg die momenteel is ingezet niet wordt doorgekruist, zal de rechtbank echter kiezen voor een andere strafmodaliteit.
Alles afwegend zal de rechtbank een straf opleggen die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Daarnaast verschillen de oriëntatiepunten van de rechtbank en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte ook rekening mee dat er sprake is van eendaadse samenloop van de bewezenverklaarde stalking en overtreding van de gedragsaanwijzing. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden zijn.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert in de zaken met parketnummers 02/119049-19 en 02/119907-19 een schadevergoeding van € 9.547,00 ter zake van materiële schade, bestaande uit de volgende posten: kapotte kleding ad € 8.920,00; gebroken raambekleding ad € 90,00; gestolen camera ad € 179,00 en gestolen recorder ad € 358,00.
De rechtbank is ten aanzien van de kapotte kleding en gebroken raambekleding van oordeel dat voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering ten aanzien van deze schadeposten.
Voor wat betreft de recorder zal verdachte worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom eveneens niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van deze schadepost.
Inzake de camera is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt moet worden afgewezen, aangezien dit goed niet in eigendom toebehoorde aan de benadeelde partij
[aangeefster] , niet gebleken is van een machtiging van de rechthebbende en een wettelijke grondslag voor de vordering daarom ontbreekt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57, 184a, 285b, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het in de zaak met parketnummer 02/119049-19 onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02/119049-19
feit 2: belaging;
02/119907-19
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen
gepleegd;
feit 2:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van verbreking;
02/040662-20
feit 1: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 1 van 02/119907-19 is gepleegd in eendaadse samenloop met feit 2 van 02/119049-19.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
02/119049-19 + 02/119907-19
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] ten aanzien van de camera ad
€ 179,00 af;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige gedeelte van de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Martens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
3 mei 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.