ECLI:NL:RBZWB:2021:2237
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- T. Peters
- Rechtspraak.nl
Intrekking drank- en horecavergunning niet onrechtmatig
Op 4 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een restaurantuitbater, bezwaar maakte tegen de intrekking van haar drank- en horecavergunning door de burgemeester van Breda. De burgemeester had op 22 februari 2021 besloten de vergunning in te trekken, gebaseerd op adviezen van het Landelijke Bureau Bibob (LBB) die wezen op ernstig gevaar voor strafbare feiten. Verzoekster voerde aan dat de intrekking onrechtmatig was en dat zij een spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het niet kunnen schenken van alcoholische dranken zou leiden tot groot financieel nadeel.
Tijdens de zitting op 21 april 2021 werd duidelijk dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat het financieel belang van verzoekster op zich geen reden was voor het treffen van een voorlopige voorziening, vooral omdat de horeca door de coronamaatregelen tot eind mei 2021 gesloten zou blijven. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet in een zodanige acute noodsituatie verkeerde dat zij niet kon wachten op de beslissing op bezwaar, die medio juli 2021 verwacht werd.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen evident onrechtmatig besluit was vastgesteld. De burgemeester had de intrekking van de vergunning goed gemotiveerd en gebaseerd op meerdere adviezen van het LBB. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat de burgemeester terecht had gehandeld om mogelijke strafbare feiten te voorkomen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 mei 2021, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.