ECLI:NL:RBZWB:2021:2244

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
370217 FA RK 20-1425
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en huurrecht in het kader van de belangenafweging tussen ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M.M. Stam, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Demir, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken, waarbij zij stelden dat hun huwelijk duurzaam ontwricht was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot echtscheiding ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat partijen niet in staat waren om tot een dergelijk plan te komen.

De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken van beide partijen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling besproken. Het is vastgesteld dat de minderjarige kinderen, [kind1] en [kind2], hun hoofdverblijf bij de man zullen hebben, met een regeling waarbij [kind1] om de week bij de vrouw verblijft. Voor [kind2] is de beslissing over de zorgregeling aangehouden in afwachting van hulpverlening. De vrouw heeft ook verzocht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, maar dit verzoek is afgewezen omdat de man de kosten al draagt.

Daarnaast is er een geschil over het huurrecht van de echtelijke woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, die het huurcontract op haar naam heeft staan, een groter belang heeft bij het huurrecht dan de man, die al sinds 2019 elders verblijft. De rechtbank heeft de vrouw als huurster van de echtelijke woning aangewezen. Tot slot is de verdeling van de gemeenschappelijke goederen aan de orde gekomen, waarbij de rechtbank heeft besloten dat de verdeling moet plaatsvinden op basis van de wettelijke regels van gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen over de verdeling van de gemeenschap en de huwelijkse schulden beoordeeld en heeft de wijze van verdeling gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht Breda
Zaaknummer: C/02/370217 / FA RK 20-1425
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw, advocaat mr. A.M.M. Stam,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de man, advocaat mr. G. Demir.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 19 maart 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
  • het betekeningsexploot;
  • de brief van mr. Demir van 23 maart 2020 met als bijlage een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek;
  • het F9-formulier van mr. Demir van 1 april 2020 met als bijlage het formulier ‘verdelen en verrekenen’;
  • het op 18 mei 2020 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek tevens houdende een aanvullend verzoek met bijlagen van de vrouw;
  • het F9-formulier van mr. Demir van 8 juni 2020;
  • de brief van mr. Stam van 18 september 2020;
  • de brief van mr. Stam van 21 december 2020 tevens houdende een aanvullend verzoek met bijlagen;
  • de brief mr. Demir van 28 december 2020 tevens houdende een wijzigingsverzoek;
  • de brief van mr. Stam van 8 januari 2021 tevens houdende een voorwaardelijk, aanvullend verzoek;
  • de beschikking voorlopige voorzieningen van 7 juli 2020.
1.2.
De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 21 januari 2021. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is verschenen,
bijgestaan door mr. Van Kerkhof, waarnemer van mr. Demir.
1.3.
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Van Kerkhof een actueel schuldenoverzicht overgelegd. Tegen de overlegging van dit overzicht heeft mr. Stam geen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het overzicht bij de beoordeling betrokken en is ter zitting, voor zover aan de orde, met partijen besproken.
1.4.
De kinderen van partijen, [kind1] en [kind2] , zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Van deze gelegenheid hebben de kinderen gebruik gemaakt en zij zijn op 20 januari 2021 op gesprek geweest bij de kinderrechter.

2.De vaststaande feiten

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
  • partijen zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [woonplaats] met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
  • uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [kind1] [kind2] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum1] ,
2. [kind2] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum2] ;
  • partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
  • zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
  • hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
  • echtscheiding;
  • bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de kinderen;
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen van [bedrag1] per maand per kind;
  • voorwaardelijk, in het geval het hoofdverblijf van de kinderen bij de man zal zijn, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vrouw en de kinderen;
  • bepaling dat zij de huurster van de echtelijke woning zal zijn;
  • vaststelling, althans gelasting, van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
  • bepaling dat partijen binnen vier weken na de datum van deze beschikking uitvoering geven aan de verrekeningen als vermeld onder de nummers 8b tot en met f van het petitum;
  • veroordeling van de man tot betaling van een bedrag van [bedrag] aan de vrouw binnen twee weken na de datum van de beschikking.
Ter zitting heeft de vrouw haar verzoeken betreffende de verevening van pensioenen en te bepalen dat partijen binnen vier weken na de datum van deze beschikking uitvoering geven aan de verrekeningen als vermeld onder de nummers 8b tot en met f van het petitum ingetrokken. Deze verzoeken behoeven dan ook geen nadere bespreking.
De man verzoekt, samengevat:
  • echtscheiding;
  • bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij hem;
  • bepaling dat hij huurder van de echtelijke woning zal zijn;
  • vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
  • veroordeling van partijen tot medewerking aan de (uitvoering van de) verdeling van de gemeenschappelijke goederen.
Bij brief van 28 december 2020 heeft de man zijn verzoek betreffende vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen ingetrokken. Ter zitting heeft de man zijn verzoek om partijen te veroordelen tot medewerking aan de (uitvoering van de) verdeling van de gemeenschappelijke goederen ingetrokken. Deze verzoeken behoeven dan ook geen nadere bespreking.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid
4.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of het verzoek tot echtscheiding voldoet aan de eisen van artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Eén van die eisen is dat gelijktijdig met het verzoek tot echtscheiding een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan moet worden ingediend. In een ouderschapsplan staan de afspraken die de ouders over hun minderjarige kinderen hebben gemaakt. Wanneer een dergelijk ouderschapsplan ontbreekt bij het verzoek tot echtscheiding zonder dat daarvoor een goede reden bestaat, kan de rechtbank besluiten om partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken tot echtscheiding.
4.2.
Hoewel in deze zaak een ouderschapsplan ontbreekt, is het verzoek tot echtscheiding ontvankelijk. Uit de processtukken, maar ook uit de bespreking tijdens de zitting, is de rechtbank duidelijk geworden waarom het ouders niet is gelukt om tot een ouderschapsplan te komen. Omdat verder aan alle wettelijke vereisten is voldaan, zijn partijen ontvankelijk in hun verzoek tot echtscheiding, wat betekent dat het verzoek tot echtscheiding in behandeling wordt genomen.
Echtscheiding
4.3.
Partijen verzoeken beiden de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen hiertoe dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal beide verzoeken als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
4.4.
Beide partijen hebben verzoeken geformuleerd over het hoofdverblijf van de kinderen en de invulling van de zorgregeling.
4.5.
De rechtbank heeft met partijen uitvoerig stil gestaan bij de actuele situatie rondom het contact tussen de vrouw en de kinderen en de inhoud van het kindgesprek met [kind1] en [kind2] . Ook is met partijen gesproken over de in te zetten hulpverlening voor hen en met name voor [kind2] .
4.6.
Partijen zijn het er vervolgens over eens geworden dat [kind1] zijn hoofdverblijf bij de man zal hebben en dat hij in de ene week bij de vrouw verblijft en in de andere week bij de man. Deze invulling van de zorgregeling is ook de wens van [kind1] zelf. Gelet op deze bereikte overeenstemming beschouwt de rechtbank de verzoeken van partijen ten aanzien van [kind1] als gewijzigd en zal dienovereenkomstig beslissen.
4.7.
Ten aanzien van [kind2] achten partijen het verstandig de beslissing op de verzoeken betreffende het hoofdverblijf en de zorgregeling aan te houden. Beide partijen maken zich zorgen om [kind2] en zij vinden het belangrijk dat [kind2] met hulpverlening (in de vorm van een jeugdbuddy) zal starten. De rechtbank is met partijen van oordeel dat deze hulpverlening niet moet worden verstoord door nu al een beslissing te nemen op de voorliggende verzoeken. De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken aangaande het hoofdverblijf en de invulling van de zorgregeling voor [kind2] dan ook aanhouden tot
20 juli 2021. De rechtbank verzoekt de advocaten van partijen om haar uiterlijk op deze datum te informeren over het resultaat van de hulpverlening en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan.
Kinderalimentatie
4.8.
De vrouw verzoekt vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van [bedrag1] per maand per kind. De man voert gemotiveerd verweer.
4.9.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de man geen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen aan de vrouw verschuldigd is, omdat hij de kosten van de kinderen draagt. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Huurrecht
4.10.
Beide partijen verzoeken om het huurrecht van de echtelijke woning. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat het huurcontract op haar naam staat. Verder voert zij aan dat de man de woning al in december 2019 heeft verlaten en zich in februari 2020 heeft uitgeschreven. Hierdoor verkeerde zij in de veronderstelling dat de man ermee akkoord was dat zij in de woning zou blijven wonen. Pas bij brief van 28 december 2020 werd zij ermee bekend dat ook de man in de woning wil wonen. De vrouw heeft er belang bij dat zij in deze woning kan blijven wonen omdat het voor haar moeilijk is om een andere woning te vinden. Haar inschrijftijd bij de woningbouwvereniging is overgezet op naam van de man. Verder vindt zij het voor de kinderen van belang dat zij ook bij de vrouw hun eigen plek hebben.
4.11.
De man stelt dat hij belang heeft bij het huurrecht van de woning, omdat zijn huidige woning te klein is. Samen met zijn huidige partner en hun dochtertje, [kind2] en [kind1] wonen zij in een klein appartement. [kind1] en [kind2] delen een kamer, maar de man acht dit niet wenselijk. [kind1] en [kind2] hebben allebei een leeftijd waarop de behoefte aan privacy groter wordt. Ter zitting heeft de man voorgesteld om te bezien of de woningbouw- vereniging wil meewerken aan een woningruil.
4.12.
De rechtbank zal het huurrecht van de woning toekennen aan de vrouw, omdat zij hierbij een groter belang heeft dan de man. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij geen mogelijkheid heeft om ergens anders haar intrek te nemen, terwijl de man al sinds
19 december 2019 elders verblijft. In de huidige woning van de man kunnen [kind1] en [kind2] ook (weliswaar op één kamer) allebei verblijven, hetgeen sinds december 2019 gebeurt. De rechtbank begrijpt dat het voor [kind1] en [kind2] geen ideale situatie betreft, maar gesteld noch gebleken is dat de situatie niet (langer) houdbaar is. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat [kind1] om de week bij de vrouw verblijft. Ten aanzien van de door de man voorgestelde optie van woningruil merkt de rechtbank op dat dit voorstel pas voor het eerst ter zitting is gedaan, waarbij het nog onduidelijk is of de woningbouw- vereniging hieraan haar medewerking wil verlenen. Overigens heeft de vrouw onbetwist gesteld dat een dergelijke woningruil niet van haar kan worden gevraagd vanwege haar hoogtevrees; het appartement van de man en zijn nieuwe partner bevindt zich in een flat. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
Verdeling van de gemeenschap
4.13.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. Zij verzoeken de verdeling van de gemeenschap vast te stellen, dan wel de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen te gelasten.
4.14.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Bij de verdeling van deze gemeenschap moet als uitgangspunt worden aangenomen dat partijen in gelijke mate delen in de baten van de gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
4.15.
De gemeenschap van goederen is op grond van het bepaalde in artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, zijnde 19 maart 2020. Die datum is ook bepalend voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Van deze peildata zal ook in het onderstaande worden uitgegaan, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.
4.16.
Partijen hebben in de stukken de volgende bestanddelen vermeld in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap:
Activa:
de inboedelgoederen;
het saldo op een bankrekening op naam van de vrouw bij ING met rekeningnummer [rekening] ;
het saldo op een bankrekening op naam van de man bij SNS met rekeningnummer [rekening1] ;
het saldo op een bankrekening op naam van de man bij SNS met rekeningnummer [rekening2] ;
het saldo op een bankrekening op naam van partijen bij ING met rekeningnummer [rekening3] ;
het saldo op een bankrekening op naam van partijen bij ING met rekeningnummer [rekening4] ;
twee scooters.
Passiva:
diverse schulden.
a. Inboedel
4.17.
Ter zitting is gebleken dat de rechtbank enkel een beslissing moet nemen over de toedeling van de [merk] (stofzuiger). Beide partijen wensen toedeling van deze stofzuiger.
4.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Onbetwist is gebleven de stelling van de vrouw dat de man een andere stofzuiger heeft meegenomen en deze zou repareren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de man al de beschikking heeft over een stofzuiger en zal de [merk] aan de vrouw toedelen.
b.-f. Bankrekeningen
4.19.
Tussen partijen blijkt niet in geschil dat de volgende bankrekeningen toebehoren aan de kinderen en daarmee buiten de gemeenschap vallen:
  • rekeningnummer [rekening5] ten name van [kind1] ;
  • rekeningnummer [rekening6] ten name van [kind2] ;
  • rekeningnummer [rekening7] te name van [kind2] .
4.20.
Partijen zijn het er verder over eens dat zij op de peildatum de volgende bankrekeningen hadden:
  • rekeningnummer [rekening] ten name van de vrouw;
  • rekeningnummer [rekening1] ten name van de man;
  • rekeningnummer [rekening2] ten name van de man;
  • rekeningnummer [rekening3] ten name van partijen;
  • rekeningnummer [rekening8] ten name van partijen.
4.21.
Tussen partijen is niet in geschil dat de op de peildatum aanwezige saldi op de bankrekeningen bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld.
g.
Scooters
4.22.
Partijen zijn het erover eens dat zij op de peildatum in het bezit waren van een scooter met kenteken [kenteken] en een scooter waarvan het kenteken bij de rechtbank niet bekend is.
4.23.
Tussen partijen is niet in geschil dat de scooter met kenteken [kenteken] aan de vrouw wordt toebedeeld zonder verrekening van de waarde met de man. De andere scooter wordt zonder verrekening van de waarde met de vrouw aan de man toebedeeld.
h.
Diverse schulden, draagplicht
4.24.
Partijen hebben in de stukken diverse schulden genoemd en standpunten ingenomen over de draagplicht ten aanzien van die schulden. Ter zitting is met partijen uitvoerig stil gestaan bij de huwelijkse schulden en de in dat verband gedane verzoeken over en weer. Partijen zijn het erover eens geworden dat alle huwelijkse schulden die bestonden op de peildatum door ieder van partijen voor de helft als eigen schuld moet worden gedragen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
4.25.
Het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van [bedrag2] heeft betrekking op huwelijkse schulden. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de omstandigheid dat iedere partij voor de helft draagplichtig is ten aanzien van de huwelijkse
schulden, ontstaat er een regresrecht indien een partij meer dan het deel dat hem of haar aangaat – in dit geval dus: meer dan de helft van de schuld – heeft voldaan, en wel voor hetgeen hij of zij meer heeft betaald dan zijn of haar aandeel. Indien en voor zover een van partijen meer dan de helft van een of meer van de schulden heeft afgelost, heeft deze partij dus een vordering op de andere partij voor het meerdere. Ter zitting is niet komen vast te staan dat de vrouw op dit moment al meer dan de helft van de schulden waarvoor zij draagplichtig is heeft voldaan. Er bestaat daarom nu nog geen grond voor regres op de man. De rechtbank zal haar verzoek dan ook afwijzen.
Conclusie
4.26.
De rechtbank zal de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelasten op de wijze zoals weergegeven onder rechtsoverwegingen 4.13 tot en met 4.25.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in de gemeente [woonplaats] met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [kind1] [kind2] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum1] , zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [kind1] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de ene week bij de vrouw verblijft en in de andere week bij de man;
houdt de beslissing op de verzoeken betreffende het hoofdverblijf en de zorgregeling ten aanzien van [kind2] aan tot
pro forma 20 juli 2021, in afwachting van bericht van de advocaten van partijen omtrent het resultaat van de hulpverlening en de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres] [woonplaats] ;
gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in rechtsoverwegingen 4.13 tot en met 4.25;
wijst af het verzoek van de vrouw betreffende het hoofdverblijf van [kind1] , het meer of anders verzochte ter zake de zorgregeling van [kind1] , de kinderalimentatie, het meer of anders verzochte betreffende de verdeling van de gemeenschap en veroordeling van de man tot betaling van [bedrag] aan haar;
wijst af het verzoek van de man betreffende het huurrecht en het meer of anders verzochte betreffende de verdeling van de gemeenschap.
Deze beschikking is gegeven door mr. Meyboom, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoeker en de verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door een verweerder die niet is verschenen, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon, dan wel binnen drie maanden nadat de beschikking op andere wijze is betekend en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.