ECLI:NL:RBZWB:2021:2278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
8982577 AZ VERZ 21-12 en 8990605 AZ VERZ 21-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek om vergoedingen na handgemeen op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 april 2021 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en Agristo B.V. De werknemer, die op 1 november 2018 in dienst trad als Algemeen Medewerker Inpak, werd op staande voet ontslagen na een incident op de werkvloer in de nacht van 24 op 25 november 2020. Tijdens dit incident ontstond een handgemeen tussen de werknemer en een collega, wat leidde tot het ontslag. De werknemer berustte in het ontslag, maar verzocht om vergoedingen wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Agristo voerde aan dat het ontslag rechtsgeldig was, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was gegeven. De rechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet, en dat de werknemer recht had op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 3.112,16 en een transitievergoeding van € 2.161,22. De kantonrechter kende geen billijke vergoeding toe, omdat de werknemer ook een verwijtbaar aandeel had in het incident. Agristo werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, vastgesteld op € 1.014,00. Het verzoek van Agristo tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaaknummers 8982577 AZ VERZ 21-12
8990605 AZ VERZ 21-14
beschikking van 22 april 2021
in de zaken tussen
[werknemer]
wonende te [plaats] ,
verzoeker in de zaak van het verzoek en verweerder in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.R. Backer, advocaat te Den Haag,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Agristo B.V.
gevestigd te Tilburg,
verweerster in de zaak van het verzoek en verzoekster in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M.C.A. Geerts, advocaat te Oirschot.
Partijen worden hierna [werknemer] en Agristo genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [werknemer] ;
  • het verweerschrift van Agristo;
  • het tegenverzoek van Agristo;
  • het verweerschrift van [werknemer] ;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Het geschil is behandeld op de zitting van 9 maart 2021. Aan het slot daarvan is de zaak aangehouden om te bekijken of partijen alsnog tot een minnelijke beëindiging van het geschil konden komen. Bij brieven van 22 maart 2021 hebben zij laten weten dat dit niet is gelukt en hebben zij gevraagd een beschikking te geven.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
Agristo legt zich toe op het vervaardigen van met name diepgevroren aardappelproducten.
[werknemer] , die is geboren op 1 juli 1977, is op 1 november 2018 in de functie van Algemeen Medewerker Inpak in dienst getreden van Agristo. Zijn laatstverdiende loon bedroeg
€ 2.277,42 bruto per maand, exclusief ploegentoeslag en emolumenten.
In de nacht van 24 op 25 november 2020 heeft zich op de werkvloer een incident voorgedaan waarbij [werknemer] en zijn collega [collega B] betrokken waren.
Naar aanleiding daarvan is (onder anderen) [werknemer] in de ochtend van 26 november 2020 door Agristo gehoord. Aan het einde van dat gesprek is hij op staande voet ontslagen.
Bij brief van 26 november 2020 aan [werknemer] heeft Agristo dit ontslag op staande voet bevestigd.

3.Het verzoek van [werknemer]

3.1.
heeft aanvankelijk verzocht het ontslag op staande voet te vernietigen en Agristo te veroordelen om hem tot het werk toe te laten, alsmede om zijn loon door te betalen. Ter zitting heeft hij echter kenbaar gemaakt dat hij berust in het gegeven ontslag en aanspraak maakt op een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.224,32 bruto, een transitievergoeding van € 6.310,76 bruto en een billijke vergoeding van ten minste
€ 9.336,48 bruto. Tevens verzoekt hij dat over deze bedragen de wettelijke rente wordt toegewezen en om Agristo te veroordelen in zijn proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoek tot betaling van die vergoedingen legt [werknemer] ten grondslag dat geen sprake is geweest van een dringende reden, zodat het aan hem verleende ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.

4.Het verweer van Agristo en het tegenverzoek

4.1.
Agristo verweert zich tegen het verzoek van [werknemer] en betoogt dat dit moet worden afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de proceskosten. Agristo voert aan dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
4.2.
Agristo verzoekt op haar beurt om [werknemer] te veroordelen tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.996,29 en een vergoeding van € 3.072,88 inclusief btw wegens gemaakte advocaatkosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2020. Ook verzoekt Agristo [werknemer] te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
Voor het geval dat zou worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [werknemer] niet rechtsgeldig is geëindigd, verzoekt Agristo de arbeidsovereenkomst op grond van ernstig verwijtbaar handelen te ontbinden en te bepalen dat aan [werknemer] geen transitievergoeding toekomt noch een billijke vergoeding.

5.De beoordeling

Het verzoek van [werknemer]
5.1.
Om te kunnen vaststellen of aan [werknemer] een van de verzochte vergoedingen toekomt dient te worden beoordeeld of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.2.
Uit wat partijen naar voren hebben gebracht, kan worden vastgesteld dat tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden in de nacht van 24 op 25 november 2020 tussen [werknemer] en diens collega [collega B] onenigheid is ontstaan. [werknemer] was het er kennelijk niet mee eens dat [collega B] na 4 uur niet, zoals gebruikelijk was, met hem van werkzaamheden wisselde. Ploegchef [ploegchef R] heeft tegen beiden gezegd dat zij dit onderling moesten oplossen en is weggegaan. Vervolgens is [werknemer] opnieuw naar [collega B] gegaan om hem hierover aan te spreken. Over wat toen is gebeurd lopen de getuigenissen uiteen. De volgende dag heeft Agristo [werknemer] , [collega B] en de enige andere collega die bij het incident aanwezig was, uitzendkracht [collega K] , hierover bevraagd. Van hun verklaringen heeft Agristo een verslag gemaakt. Daaruit blijkt dat [collega B] heeft verklaard dat [werknemer] schreeuwend en boos op hem af kwam en dreigend met zijn neus tegen hem aan kwam staan. Vervolgens hebben beiden circa 10 seconden elkaar bij de jas vastgegrepen. Verder is er niets gebeurd en er is niet geslagen, aldus [collega B] . [werknemer] verklaarde dat [collega B] boos werd, hem bij de jas vastpakte en tegen een bord smeet en hem in het gezicht sloeg. [collega K] verklaarde dat [werknemer] na het vertrek van [ploegchef R] begon te schreeuwen, [werknemer] en [collega B] elkaar bij de jas vastpakten en nadat zij loslieten elkaar begonnen te slaan, dat zij naar elkaar riepen dat ze elkaar dood gingen maken en dat zij elkaar buiten zouden opwachten en verder zouden gaan. [collega K] is toen [ploegchef R] gaan halen, die samen met diens collega [ploegchef O] ter plaatse kwam.
5.3.
In de brief van Agristo waarin zij aan [werknemer] het ontslag heeft bevestigd heeft Agristo als dringende reden vermeld - primair - dat [werknemer] , door het mishandelen en al schreeuwend bedreigen van een collega op de werkvloer zonder daarbij acht te slaan op de machines die zich aldaar bevinden, Agristo en zijn collega in ernstig gevaar heeft gebracht en hij het risico heeft genomen dat Agristo grote financiële schade zou lijden. Om tot deze conclusie te komen heeft Agristo kennelijk de verklaring van [collega K] zwaarder laten wegen dan de verklaringen van [werknemer] en [collega B] . [collega K] heeft geen enkele reden om niet de waarheid te vertellen, aldus Agristo in dezelfde brief, overigens zonder deze aanname te onderbouwen. [collega B] heeft echter verklaard dat geen van beiden heeft geslagen en [werknemer] heeft verklaard dat niet hij, maar dat [collega B] heeft geslagen. Ter zitting heeft [werknemer] opnieuw betwist dat hij [collega B] heeft geslagen. Verder verklaarde hij dat het hele voorval ten hoogste 3 minuten heeft geduurd.
5.4.
Hoewel een handgemeen geen acceptabele manier van communiceren is en dit, wanneer het op de werkvloer plaatsvindt, een dringende reden voor ontslag kan opleveren, is de kantonrechter van oordeel dat dit in het geval van [werknemer] een te vergaande maatregel is geweest. Van mishandelen van [collega B] door [werknemer] blijkt niet uit de verklaringen van zowel [werknemer] als [collega B] . Evenmin is gesteld of gebleken dat [werknemer] of [collega B] fysiek letsel hebben opgelopen, noch dat eigendommen van Agristo tijdens het incident zijn beschadigd. Ook de door [collega K] gewaarschuwde [ploegchef R] en [ploegchef O] hebben het incident kennelijk niet zo hoog opgenomen als Agristo later heeft gedaan. Zij zagen althans geen reden om onmiddellijk maatregelen te nemen. [werknemer] en [collega B] zijn niet naar huis gestuurd en hebben hun dienst af kunnen maken. [ploegchef R] en [ploegchef O] zijn door Agristo niet gehoord. Waar verder niemand bij het incident aanwezig was is het aan [werknemer] gemaakte verwijt op basis van alleen de verklaring van [collega K] naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende ter ondersteuning van de grondslag voor een dringende reden voor ontslag. Dit geldt ook voor de in de ontslagbrief van Agristo subsidiair aangevoerde gronden die alle zijn gestoeld op dezelfde interpretatie van het incident door Agristo.
5.5.
De conclusie is daarom dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven,
zodat Agristo de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
5.6.
Uit die conclusie vloeit voort dat Agristo op grond van artikel 7:672 lid 11 BW aan [werknemer] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging verschuldigd is, omdat de arbeidsovereenkomst is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vaststelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren te duren. In dit geval bedraagt die termijn één maand aangezien de arbeidsovereenkomst korter dan vijf jaren heeft geduurd (artikel 7:672 lid 2, onder a BW). Dat [werknemer] sinds 2015, voorafgaande aan het sluiten van de arbeidsovereenkomst met Agristo, aldaar werkzaam zou zijn geweest op basis van uitzendovereenkomsten is door hem niet onderbouwd, zodat daarmee bij de berekening van de opzegtermijn geen rekening wordt gehouden. De hoogte van de toe te wijzen vergoeding zal worden bepaald door de in het verzoekschrift van [werknemer] bij randnummer 7.9 vermelde en door Agristo niet weersproken looncomponenten en bedraagt € 3.112,16 bruto.
5.7.
[werknemer] heeft in principe ook recht op toekenning van een billijke vergoeding, omdat het geven van een ongeldig ontslag op staande voet als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Agristo moet worden aangemerkt (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113). Maar bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding moet de kantonrechter rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle)). Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.
5.8.
De kantonrechter ziet aanleiding om geen billijke vergoeding toe te kennen aan [werknemer] om de volgende reden. Hoewel het incident waarbij [werknemer] betrokken was niet zodanig ernstig was dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigde, is wel sprake geweest van een handgemeen op de werkvloer waarin [werknemer] een verwijtbaar aandeel had. Dat hij [collega B] op een rustige toon heeft aangesproken zoals hij tegenover Agristo heeft verklaard, is door [collega B] en [collega K] weersproken en is gelet op de door [werknemer] beschreven agressieve reactie van [collega B] , niet erg geloofwaardig. Dat Agristo vervolgens is overgegaan tot een ontslag op staande voet en daardoor, bij nadere beschouwing, jegens [werknemer] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, vindt zijn oorzaak dan ook mede in de verwijtbare gedragingen van [werknemer] zelf. Daarnaast geldt dat [werknemer] vanaf 1 december 2020 aanspraak heeft kunnen maken op een WW-uitkering en dat hij inmiddels ander werk heeft gevonden. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, wordt [werknemer] naar het oordeel van de kantonrechter met toekenning van de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de hierna nog te bespreken transitievergoeding al in voldoende mate gecompenseerd voor het onterechte ontslag op staande voet en de naar tijdruimte beperkte financiële gevolgen daarvan. Er is daarom geen aanleiding om daarnaast nog een (aanvullende) billijke vergoeding toe te kennen.
5.9.
[werknemer] heeft verzocht om Agristo te veroordelen tot betaling van een transitie-vergoeding. Uit artikel 7:673 lid 1, onder a BW volgt dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst door opzegging vanwege de werkgever is geëindigd. Dat is hier het geval. En hoewel [werknemer] een verwijt kan worden gemaakt in de omstandigheden die aanleiding waren voor Agristo om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, wordt de lat van ernstig verwijtbaar handelen daarmee niet gehaald. Een grond om te oordelen dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [werknemer] ontbreekt dan ook. Dit betekent dat Agristo de transitie-vergoeding is verschuldigd. De transitievergoeding is gelijk aan een derde van het maandloon voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, alsmede een evenredig deel daarvan voor de periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een jaar heeft geduurd. In dit geval gaat het om twee jaren en (afgerond) 1 maand, ofwel ((2 + 1/12) x 1/3 x
€ 3.112,16 =) € 2.161,22 bruto. Agristo zal ook dit bedrag aan [werknemer] moeten betalen.
5.10.
[werknemer] heeft tevens verzocht om over de toe te wijzen bedragen de wettelijke rente toe te wijzen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid daarvan, zonder zelf de betreffende tijdstippen te benoemen. Voor wat betreft de te betalen vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal dit tijdstip worden bepaald op de dag waarop zijn verzoek ter griffie werd ingediend, zijnde 21 januari 2021. De transitievergoeding daarentegen is verschuldigd vanaf de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zodat daarover vanaf 1 december 2020 wettelijke rente zal worden toegewezen.
Het (tegen)verzoek van Agristo
5.11.
Hierboven is geoordeeld dat het aan [werknemer] verleende ontslag niet rechtsgeldig is gegeven. Waar echter [werknemer] in dat ontslag heeft berust, zal de vernietiging van het ontslag niet worden uitgesproken en behoeft het door Agristo ingediende voorwaardelijke ontbindingsverzoek niet te worden beoordeeld. Omdat Agristo dit verzoek niet heeft ingetrokken zal hierna worden uitgesproken dat zij daarin niet-ontvankelijk is.
5.12.
De door Agristo gevorderde vergoedingen zullen gezien het bovenstaande oordeel niet worden toegewezen.

6.De proceskosten

6.1.
In de zaak van het verzoek van [werknemer] komen de proceskosten voor rekening van Agristo, omdat het ontslag op staande voet onterecht is gegeven en zij overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten van [werknemer] worden vastgesteld op € 1.014,00 (bestaande uit € 240,00 voor het griffierecht en € 774,00 als bijdrage voor het salaris van zijn gemachtigde).
6.2.
In de zaak van Agristo zullen de proceskosten, gezien het verder beperkte debat, worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek van [werknemer]
7.1.
veroordeelt Agristo om aan [werknemer] een vergoeding wegens onregelmatige opzegging te betalen van € 3.112,16 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2021 tot aan de dag van de volledige betaling;
7.2.
veroordeelt Agristo om aan [werknemer] een transitievergoeding te betalen van € 2.161,22 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van de volledige betaling;
7.3.
veroordeelt Agristo in de proceskosten van [werknemer] , vastgesteld op € 1.014,00;
7.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af;
op het verzoek van Agristo
7.6.
verklaart Agristo niet ontvankelijk in haar (voorwaardelijke) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
7.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
7.8.
compenseert de kosten van de procedure, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op
22 april 2021.