In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek het personen- en familierecht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een zorgelijke situatie heerst in Zeeland, met een wachtlijst van meer dan drie maanden voor plaatsing in een accommodatie. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen en om haar uithuisplaatsing te machtigen. De moeder van [minderjarige] heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de vader, de moeder en de minderjarige zelf. De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] geuit, waarbij de moeder onvoldoende invulling lijkt te geven aan haar ouderrol. Ondanks de inzet van hulpverlening is er geen blijvende verandering in de situatie tot stand gekomen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn vervuld, maar heeft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment geen passende plek beschikbaar was voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 mei 2022 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.