ECLI:NL:RBZWB:2021:2324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
C/02/384480 / JE RK 21-774
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Meeuwisse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing verzoek machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in zorgelijke situatie

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is behandeld in het kader van het civiel recht, specifiek het personen- en familierecht. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een zorgelijke situatie heerst in Zeeland, met een wachtlijst van meer dan drie maanden voor plaatsing in een accommodatie. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen en om haar uithuisplaatsing te machtigen. De moeder van [minderjarige] heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de uithuisplaatsing. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de vader, de moeder en de minderjarige zelf. De kinderrechter heeft de zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] geuit, waarbij de moeder onvoldoende invulling lijkt te geven aan haar ouderrol. Ondanks de inzet van hulpverlening is er geen blijvende verandering in de situatie tot stand gekomen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de criteria voor ondertoezichtstelling nog steeds zijn vervuld, maar heeft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen, omdat er op dat moment geen passende plek beschikbaar was voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 mei 2022 en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/384480 / JE RK 21-774
Datum uitspraak: 30 april 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

STICHTING INTERVENCE,

locatie Middelburg, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[belanghebbende]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam 1] ,hierna te noemen: de vader,wonende te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 9 april 2021, ingekomen bij de griffie op 12
april 2021.
Op 30 april 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijssen als advocaat en mevrouw [naam 2] , tolk
in gebarentaal;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 21 mei 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst tot 21 mei 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen met een jaar.
Tevens wordt de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De standpunten

[minderjarige] is het niet eens met het verzoek tot uithuisplaatsing. Veel dingen die in het verzoek staan kloppen niet en de meldingen van geluidsoverlast zijn onterecht gedaan. De moeder en [minderjarige] waren het huis aan het opknappen, waardoor zij soms een boor moesten gebruiken. Dat het huis vies zou zijn klopt ook niet. Door alle meldingen moeten [minderjarige] en de moeder per 1 juni 2021 het huis verlaten. [minderjarige] wil dan samen met de moeder bij de oma moederszijde (hierna: de oma) gaan wonen. Als [minderjarige] het uit zou maken met haar vriendje zou ze bij de oma mogen wonen. De zorgen over het (ex)vriendje zijn ongegrond, maar toch heeft ze het uitgemaakt. Desondanks mag ze niet bij haar oma wonen. Zij is het daar niet mee eens. Zij heeft eerder bij haar oma gewoond, maar dat liep niet goed. Haar oma legde [minderjarige] regels op die anders waren dan die van de moeder. Dat zou nu anders gaan, dat hebben ze al besproken. Het klopt verder niet dat er nog drugs in huis zijn, dat is al langere periode niet meer. Het is wel juist dat [minderjarige] een half jaar niet naar school is geweest. Dat was wegens persoonlijke redenen, maar nu is zij er weer iedere dag en haalt zij haar uren in. Ze heeft ook goed contact met de vader, zij gaat regelmatig naar hem toe in Amsterdam.
De GI legt aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er al lange tijd geprobeerd wordt om het patroon in de thuissituatie van [minderjarige] te doorbreken, maar zonder succes. De moeder lijkt onvoldoende invulling te geven aan haar ouderrol, maar zich meer op te stellen als vriendin van [minderjarige] . Hierdoor wordt [minderjarige] onvoldoende begrensd en laat zij zelfbepalend gedrag zien. Er wordt veelal geantwoord op vragen op een wijze die als gewenst wordt verwacht, bijvoorbeeld dat de relatie met het 18-jarige vriendje (met negatieve bekendheid bij de GI) is verbroken, dat er geen drugs meer zijn in huis en dat [minderjarige] naar school gaat. Maar de situatie blijkt steeds toch anders te liggen. Doordat de zorgen opliepen en alarmbellen afgingen zijn er met spoed twee gezinsmanagers in de situatie betrokken en zijn er gezamenlijk gesprekken geweest. MST is ingezet. Dit leek in eerste instantie aan te slaan, maar is binnen vier weken toch gestopt omdat het niet werkte en zij niet meer binnen mochten bij de moeder. Het was een herhaling van zorgen en problemen. Er werd door MST gezien dat er nog drugs in huis waren en dat afspraken niet werden nagekomen. Ook waren er weer meldingen van overlast. Contact met de school van [minderjarige] een week voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft uitgewezen dat [minderjarige] nog altijd niet structureel naar school gaat. [minderjarige] is nu veertien jaar en gaat richting de volwassenheid. Zij moet meekrijgen hoe zaken werken, namelijk door grenzen te kennen, te leren welke contacten wel en niet passend zijn, zich te onthouden van drugsgebruik, maar bijvoorbeeld ook ten aanzien van seksuele ontwikkeling. Ondanks intensieve inzet is het niet gelukt bij de moeder een blijvende verandering teweeg te brengen, om die reden is niet alleen de verlenging van de ondertoezichtstelling nodig maar ook een uithuisplaatsing van [minderjarige] . Een aanvullende bijkomstigheid is dat [minderjarige] en de moeder per 1 juni 2021 de woning moeten verlaten. Er zijn meldingen van geluidsoverlast geweest en dit heeft geleid tot beëindiging van het huurcontract door de woningbouw. Dit is niet de eerste keer dat zij moeten verhuizen wegens problemen, waardoor [minderjarige] al veel wisselingen in verblijfplaats heeft gekend. Er is geen vervangende woning beschikbaar. [minderjarige] en de moeder willen naar de oma, maar dit zal naar verwachting niet de oplossing bieden. Zij hebben hier eerder gewoond en dat ging niet goed, de oma is zelf hulpbehoevend en de vraagtekens liggen bij de opvoedkwaliteiten van de moeder. De situatie van de vader is compleet onbekend voor de GI, dus dat is ook geen optie op dit moment. De GI heeft de machtiging uithuisplaatsing verzocht, maar er is op dit moment geen passende plek voor [minderjarige] beschikbaar. [minderjarige] staat op de wachtlijst voor een groep bij Juvent en idealiter duurt dit drie maanden, maar dat is nog geheel onzeker. Als het verzoek tot uithuisplaatsing zou worden afgewezen hoopt de GI dat er in de tussentijd een drastische verandering in de opvoeding van [minderjarige] zal plaatsvinden, want de zorgen zijn heel groot. Naar aanleiding van een vraag van de kinderrechter verklaart de GI dat de eerder betrokken gezinsmanager inmiddels uit dienst is getreden maar dat er nu voor de onderhavige casus een vaste gezinsmanager beschikbaar zal zijn.
De moeder stemt in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij voert echter uitdrukkelijk verweer tegen het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Er is sprake van twee compleet tegenstrijdige verhalen: enerzijds het verhaal van de GI met MST en de school als achterban en aan de andere kant het verhaal van de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] geeft zelf aan dat ze dagelijks naar school gaat. Ze is uren aan het inhalen en maakt haar toetsen. Ook zegt zij dat de relatie met haar vriendje al enige tijd is verbroken en dat er geen sprake is van drugsgebruik. Over de overlastmeldingen en het beëindigen van MST hebben de moeder en [minderjarige] een andere visie. Het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing moet worden afgewezen, te meer nu er geen passende plek beschikbaar is voor [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] kunnen samen bij de oma gaan wonen. Mocht er de komende tijd wel een plek beschikbaar komen dan staat het de GI altijd vrij om een nieuw verzoek in te dienen. Het is duidelijk dat de moeder, [minderjarige] en de vader aan het werk moeten gaan om een verandering teweeg te brengen. De moeder geeft zelf aan dat zij open staat voor hulpverlening, maar zij wil wel één vast contactpersoon en niet steeds wisselende mensen.
De vader licht tijdens de mondelinge behandeling zijn situatie toe. Het gaat al langere tijd goed met hem en hij is in afwachting van de toewijzing van een woning. Dat zou binnen nu en acht maanden moeten gebeuren door de hulp van HVO-Querido. Hij heeft goed contact met [minderjarige] en als het niet anders kan dan mag ze ook bij hem komen wonen in Amsterdam. Sinds hij een goed gesprek met haar heeft gehad [minderjarige] gaat zij weer naar school en probeert ze de uren en toetsen in te halen. Voor de verzuimmeldingen bij school en de overlastmeldingen van de buurvrouw zijn verklaringen, die de vader tijdens de mondelinge behandeling uitlegt.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat er nog steeds wordt voldaan aan de criteria voor de ondertoezichtstelling (zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek). [minderjarige] is op 21 mei 2019 onder toezicht gesteld. In de beschikking zijn de doelen opgenomen waar aan gewerkt moest worden binnen de ondertoezichtstelling. De kinderrechter stelt op basis van hetgeen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat deze doelen niet zijn gehaald. De zorgen die eerder aanwezig waren zijn in de afgelopen periode juist toegenomen. De moeder is samen met [minderjarige] sinds 2019 wederom een aantal keer van verblijfplaats gewisseld. Vervolgens is er in november 2020 een woning aan hen toegewezen, onder de voorwaarde dat er geen overlast meer zou plaatsvinden. Dit is niet gelukt. Er zijn meerdere meldingen van overlast gedaan, waardoor de woningbouwvereniging de huurovereenkomst heeft ontbonden. Zij moeten per 1 juni 2021 de woning verlaten. Het onderwerp huisvesting is zodoende wederom een onzekere factor. MST is gestart om de moeder en [minderjarige] te helpen, maar uit het eindverslag van Juvent begrijpt de kinderrechter dat het de moeder niet is gelukt om de gemaakte afspraken na te komen en [minderjarige] te begrenzen. De zorgen die worden benoemd zien op schoolverzuim, drugsgebruik of althans aanwezigheid van drugs in de woning, zelfbepalend gedrag van [minderjarige] en het niet nakomen van afspraken door zowel de moeder als [minderjarige] . Omdat er geen samenwerking tot stand kon komen is het traject na slechts vier weken eind maart 2021 geëindigd. Over de wijze waarop dit is verlopen verschillen MST en de moeder van visie.
De kinderrechter heeft zeer grote zorgen over de hele situatie. Voldoende uitvoering van gezag lijkt te ontbreken, waardoor [minderjarige] onvoldoende gestuurd, begrensd en gecorrigeerd wordt. Dat wordt ook tijdens de mondelinge behandeling gezien. Beide ouders zoeken argumenten om bepaalde situaties recht te praten of de schuld buiten zichzelf te leggen, maar het is nodig om zorgen te (h)erkennen en om [minderjarige] ook aan te spreken op zaken. Zij krijgt te maken met volwassenenproblematiek waarin zij keuzes moet maken, zoals bijvoorbeeld het vriendje die negatief bekend staat en waar zelfs oma een politiemelding over heeft gedaan. De verklaringen die zij echter aan de kinderrechter heeft gedaan over bijvoorbeeld dit vriendje of haar schoolverzuim staan lijnrecht tegenover verklaringen die de kinderrechter van de GI heeft vernomen. Ook dit baart de kinderrechter grote zorgen. Al bij al is de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] de afgelopen periode niet weggenomen, maar toegenomen en wordt de hulpverlening onvoldoende geaccepteerd om de situatie te verbeteren. De verlenging van de ondertoezichtstelling voor twaalf maanden is dan ook hard nodig.
Het volgende punt dat beoordeeld moet worden is het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter stelt voorop dat naar haar oordeel aan de wettelijke criteria hiervoor (zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW) wordt voldaan. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] uit de huidige situatie wordt gehaald en dat haar de structuur, begrenzing en veiligheid wordt geboden die zij zo hard nodig heeft. Zoals hiervoor uitgebreid omschreven lukt het de moeder niet om aan [minderjarige] een opvoedomgeving te bieden waarin zij voldoende begrenzing en structuur krijgt. De zorgen nemen toe en het lukt de moeder, ondanks de inzet van hulpverlening, niet om dit een halt toe te roepen. Daar komt bij dat de huisvesting van de moeder en [minderjarige] erg onzeker is, hetgeen wederom een nieuwe zoektocht naar (in ieder geval tijdelijke) woonruimte zal betekenen. Van de GI heeft de kinderrechter echter begrepen dat er geen passende plek beschikbaar is om [minderjarige] op korte termijn te plaatsen. De GI heeft aangegeven dat de wachttijd voor een plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie zeker drie maanden betreft. De uiterst zorgelijke situatie in Zeeland met betrekking tot de jeugdhulpverlening maakt dat de kinderrechter niet de verwachting heeft dat er op kortere termijn in Zeeland een plek voor [minderjarige] voorhanden zal zijn. Die omstandigheid, in combinatie met de zeer hechte band tussen [minderjarige] en de moeder, maakt dat de kinderrechter een toewijzing van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing op dit moment niet aangewezen acht. Dit zou anders zijn indien er op korte termijn een plek beschikbaar zou zijn. Toewijzing van het verzoek zou een onbekende periode van onzekerheid betekenen, waardoor [minderjarige] wederom geen vastigheid zou ervaren. Zij is hier naar het oordeel van de kinderrechter niet mee geholpen. Het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing zal daarom worden afgewezen. Dit geeft de moeder, [minderjarige] en de vader de gelegenheid om de komende tijd hard aan de slag te gaan om een omslag te laten zien. Er moeten hele duidelijke afspraken gemaakt worden en stappen gezet worden. Ook moet er een goed gesprek plaatsvinden met [minderjarige] . Zij lijkt enorm klem te zitten in de situatie en het gebrek aan gezag dat zij ervaart. Zij lijkt zich verantwoordelijk te voelen, hetgeen te merken is door bijvoorbeeld haar versie van de waarheid die ze tegen de kinderrechter vertelt. Dit zouden geen zorgen moeten zijn voor een meisje van veertien. Het is aan de GI om deze situatie nauwlettend in de gaten te houden.
De afwijzing van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing betekent geenszins dat de zorgen weg zijn. De zorgen zijn er en ze zijn groot. Ook over het verblijf van de moeder en [minderjarige] bij de oma, aangezien dit eerder fout is gelopen. De kinderrechter doet daarom nogmaals het klemmende beroep op beide ouders (aangezien de vader ook erg betrokken is) om zich in te zetten om de situatie te veranderen. Gebeurt dat namelijk niet, dan kan de kinderrechter zich voorstellen dat de GI nogmaals een (spoed)verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] zal indienen op het moment dat er een passende plek voor haar beschikbaar komt.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing af;
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 21 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2021 door mr. Meeuwisse, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.P. van Ginneke, als griffier.
KG
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 7 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.