Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeluk op 7 september 2018 te Tholen. De verdachte, bestuurster van een bestelauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid en het inhalen in een bocht, wat zou hebben geleid tot het overlijden van een fietsster. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie eiste een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de oorzaak van het ongeval niet kon worden vastgesteld en dat de verdachte geen verkeersfout had gemaakt.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van het ongeval niet met een snelheid reed die de maximumsnelheid overschreed en dat de slip die leidde tot het ongeval niet te wijten was aan haar rijgedrag. De rechtbank stelde vast dat de weg niet voldeed aan de stroefheidseisen en dat er mogelijk een bijzondere gladheid was ontstaan door honingdauw. De rechtbank oordeelde dat er geen gedragingen van de verdachte waren die de oorzaak van het slippen konden verklaren. Gezien het gebrek aan bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor het slippen van haar voertuig, sprak de rechtbank haar vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan op 6 mei 2021.