ECLI:NL:RBZWB:2021:2343

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
02-033207-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in verkeerszaak na dodelijk ongeval door slippen van voertuig

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeluk op 7 september 2018 te Tholen. De verdachte, bestuurster van een bestelauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, waaronder het overschrijden van de maximumsnelheid en het inhalen in een bocht, wat zou hebben geleid tot het overlijden van een fietsster. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie eiste een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de oorzaak van het ongeval niet kon worden vastgesteld en dat de verdachte geen verkeersfout had gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte op het moment van het ongeval niet met een snelheid reed die de maximumsnelheid overschreed en dat de slip die leidde tot het ongeval niet te wijten was aan haar rijgedrag. De rechtbank stelde vast dat de weg niet voldeed aan de stroefheidseisen en dat er mogelijk een bijzondere gladheid was ontstaan door honingdauw. De rechtbank oordeelde dat er geen gedragingen van de verdachte waren die de oorzaak van het slippen konden verklaren. Gezien het gebrek aan bewijs dat de verdachte verantwoordelijk was voor het slippen van haar voertuig, sprak de rechtbank haar vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak werd gedaan op 6 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-033207-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. R.A. Kaarls, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2021, waarbij de officier van justitie mr. R.C.P. Rammeloo en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat door het verkeersgedrag van verdachte (overschrijding maximum snelheid, inhalen in een bocht en in een slip raken) een fietsster om het leven is gekomen; ten laste gelegd in twee juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, waarbij hij voor de mate van schuld uitgaat van ‘aanmerkelijk onoplettend’.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De oorzaak van het ongeval kon forensisch technisch niet vastgesteld worden. Er kan niet worden bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging verweten gedragingen heeft verricht.
Gebleken is dat het stuk weg waar de auto van verdachte in een slip raakte niet voldeed aan de daaraan gestelde stroefheidseisen en waarbij bovendien mogelijk een bijzondere gladheid is ontstaan door honingdauw.
Er is geen verkeersfout gemaakt die aan verdachte kan worden toegerekend. Zij heeft met haar gedrag geen gevaar op de weg veroorzaakt, dan wel het verkeer gehinderd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende kan worden vastgesteld.
Verdachte reed in de ochtend van 7 september 2018 met haar auto over de Oud Vossemeersedijk, komende uit de richting van Oud Vossemeer en rijdende in de richting van Tholen. Zij heeft daar een voor haar rijdende auto ingehaald. Daarna is zij in een slip geraakt, waardoor zij van de weg is geschoven en op het naast- en lagergelegen fietspad terecht is gekomen waar zij het slachtoffer heeft geraakt, waardoor het slachtoffer is overleden. Het slippen vond plaats na een in die weg gelegen flauwe bocht naar rechts.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of er een aan verdachte te verwijten gedraging heeft plaatsgevonden waardoor zij van de weg is geraakt. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Snelheid en inhaalmanoeuvre
Vast staat dat de maximum toegestane snelheid voor motorvoertuigen op de weg 80 kilometer per uur was. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict komt naar voren dat de forensisch onderzoekers geen redenen hadden om aan te nemen dat de bestuurster van de bedrijfsauto (verdachte) de ter plaatste toegestane maximum snelheid had overschreden.
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] reden die ochtend in de auto die door verdachte werd ingehaald. Zij hebben verklaard dat [getuige 1] , de bestuurder, op enig moment
80 tot 85 kilometer per uur reed. Zij zijn daar zo zeker van omdat hij daar eerder al eens
70 kilometer per uur had gereden en [getuige 2] daar een opmerking over had gemaakt, waardoor zij op dat moment aandacht voor de snelheid hadden. [getuige 1] heeft verklaard dat ongeveer tien seconden nadat hij op de snelheidsmeter had gekeken werd ingehaald door een witte bus, zijnde het voertuig van verdachte. De inhaalmanoeuvre vond plaats vóór de bocht, en in de bocht ging de witte bus terug naar de rechterrijbaan, aldus [getuige 1] .
[getuige 2] heeft verklaard dat zij na het moment van kijken op de snelheidsmeter op een gegeven moment zag dat zij werden ingehaald door een wit busje. De rechtbank overweegt op grond van deze verklaringen dat er enige tijd zat tussen het kijken op de snelheidsmeter en het moment dat zij werden ingehaald door verdachte. Niet kan worden vastgesteld of de snelheid die [getuige 1] reed op het moment dat zij werden ingehaald door verdachte nog steeds 80 tot 85 kilometer per uur was.
Verdachte heeft verklaard dat zij het voertuig van de getuigen heeft ingehaald met een snelheid van ongeveer 85 kilometer per uur. Op dat moment heeft verdachte daarmee de maximum toegestane snelheid overtreden. Verdachte heeft verder verklaard dat zij na de inhaalmanoeuvre alweer terug was op haar eigen weghelft toen het voelde alsof het sturen geen effect had.
Ook volgens getuige [getuige 2] was het busje hen al helemaal voorbij toen zij zag dat het heel plotseling naar de rechtse kant wegschoot.
De rechtbank gaat er op grond van deze verklaringen en van de foto’s van het wegverloop en de plaats van het ongeval vanuit dat de inhaalmanoeuvre was afgerond voor het einde van de bocht en dat verdachte in een slip is geraakt na de bocht, toen zij weer op haar eigen weghelft reed. Niet kan worden vastgesteld met welke snelheid verdachte reed nadat de inhaalmanoeuvre was afgerond en zij weer op haar eigen weghelft reed, en derhalve evenmin of zij op dat moment reed met een snelheid die de maximum toegestane snelheid overschreed.
Slippen
De aangetroffen bandsporen op de weg hadden blijkens het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict de uiterlijke kenmerken van slipsporen. Een slipspoor betreft een spoor dat veroorzaakt wordt door een wiel van een (slippend) voertuig dat niet meer onder controle is, aldus dat proces-verbaal.
Gelet op de slipsporen op het wegdek, het talud en het fietspad is de rechtbank van oordeel dat het slippen van het voertuig van verdachte de oorzaak is geweest van het van de weg raken van het voertuig, en daarmee de directe oorzaak van het ongeval. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte haar voertuig door het slippen niet voortdurend onder controle kon houden. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek verkeersdelict blijkt dat forensisch technisch niet vastgesteld kon worden wat de oorzaak is geweest dat verdachte met haar voertuig in een slipbeweging is geraakt.
Voor zover het verwijt luidt dat de inhaalmanoeuvre en de snelheid waarmee verdachte daarbij reed de oorzaak zijn geweest van het slippen is de rechtbank van oordeel dat dit op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld. Zoals hierboven overwogen was de inhaalmanoeuvre al afgerond op het moment dat zij in een slip raakte, waardoor de snelheid waarmee zij inhaalde niet meer relevant is, en de snelheid direct voorafgaand aan het slippen niet kon worden vastgesteld.
Verder is niet gebleken van gedragingen van verdachte die de oorzaak kunnen zijn geweest van de slipbeweging.
Daarentegen bevat het dossier aanwijzingen dat de oorzaak van het slippen kan hebben gelegen in de toestand van het wegdek. Het ongeval heeft plaatsgevonden tussen hectometerpalen 1.1 en 1.2, waarbij de slipsporen op het wegdek van de linker rijbaan zijn begonnen tussen hectometerpalen 1.2 en 1.3. Het wegdek was ten tijde van het ongeval vochtig.
In de periode van 5 april 2014 tot en met 5 april 2019 vonden op de bewuste weg tussen hectometerpaal 0.0 en 2.4 zes ongevallen plaats waarvan van vier de oorzaak onbekend is gebleven. In de periode van 24 september 2019 tot en met 2 oktober 2019 vonden zeven ongevallen plaats.
In opdracht van Provincie Zeeland zijn in 2015 en 2018 onderzoeken uitgevoerd naar onder meer de stroefheid van beide rijbanen van de N656. Uit het onderzoek van 2015 is naar voren gekomen dat de linker rijbaan tussen hectometerpalen 1.2 en 1.3 op termijn onderhoud nodig had in verband met de gemeten stroefheidswaardes. Niet is gebleken dat dit onderhoud heeft plaatsgevonden vóór het volgende onderzoek in 2018. Uit het onderzoek van 2018 is naar voren gekomen dat tussen diezelfde hectometerpalen de stroefheid van twee stukken van elk tien meter op de linker rijbaan (ruim) onder de minimale waarde van 0,44 was. Omdat de metingen van het onderzoek in 2018 hebben plaatsgevonden twee maanden na het ongeval gaat de rechtbank ervan uit dat de stroefheidswaardes ten tijde van het ongeval nagenoeg gelijk zijn geweest.
Na de ongevallenreeks in 2019 is het wegdek in oktober 2019 opgeruwd. Ook zijn ter hoogte van de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden bomen aan de zijkanten van de weg gesnoeid en gekapt. Nadien hebben daar geen noemenswaardige ongevallen meer plaatsgevonden.
Conclusie
Nu niet kan worden vastgesteld dat een gedraging van verdachte de oorzaak is geweest van het slippen van haar voertuig zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en het subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 mei 2021.
Mr. Mullers is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

6.Bijlage I

De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 7 september 2018 te Tholen
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (bestelauto),
daarmede rijdende over de weg, de Oud Vossemeersedijk, zich zodanig heeft
gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend,
niet haar weg over de rijbaan te vervolgen
en/of
met een snelheid van ongeveer gelegen tussen de 85 en 100 kilometer per uur,
althans met een hogere snelheid dan de aldaar ingevolge artikel 21 aanhef onder a
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor haar, verdachte
maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur over die (bochtige) weg, de
Oud Vossemeersedijk te rijden
en/of
met die genoemde (te) hoge snelheid een ander -voor haar, verdachte, rijdend-
voertuig (personenauto) in te (gaan) halen (vlak voor een naar rechts verlopende
bocht)
en/of ,
-vervolgens- met haar voertuig (op de rechte weg) in een slip te geraken en/of het
door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te
houden, althans de macht over het stuur van haar voertuig te verliezen, waarbij zij,
verdachte, met haar voertuig van de weg is geraakt en door de berm, van het talud
af op het lager (parallel) gelegen brom-/fietspad is gereden/terecht is gekomen
en toen in botsing en/of in aanraking is gekomen met een zich aldaar bevindende
fietsster en/of die fietsster heeft overreden
en/of
waardoor een ander (die fietsster, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 7 september 2018 te Tholen
als bestuurster van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Oud
Vossemeersedijk,
niet haar weg over de rijbaan te vervolgen
en/of
met een snelheid van ongeveer gelegen tussen de 85 en 100 kilometer per uur,
althans met een hogere snelheid dan de aldaar ingevolge artikel 21 aanhef onder a
van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor haar, verdachte
maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur over die (bochtige) weg, de
Oud Vossemeersedijk te rijden
en/of
met die genoemde (te) hoge snelheid een ander -voor haar, verdachte, rijdend-
voertuig (personenauto) in te (gaan) halen (vlak voor een naar rechts verlopende
bocht)
en/of ,
-vervolgens- met haar voertuig (op de rechte weg) in een slip te geraken en/of het
door haar, verdachte bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle te
houden, althans de macht over het stuur van haar voertuig te verliezen, waarbij zij,
verdachte, met haar voertuig van de weg is geraakt en door de berm, van het talud
af op het lager (parallel) gelegen brom-/fietspad is gereden/terecht is gekomen
en toen in botsing en/of in aanraking is gekomen met een zich aldaar bevindende
fietsster en/of die fietsster heeft overreden
en/of
waardoor een ander (die fietsster, genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)