ECLI:NL:RBZWB:2021:2440

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
02/174964-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedendelicten tegen minderjarigen met vrijspraak en bewezenverklaring van ontuchtige handelingen

Op 14 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zedendelicten tegen twee minderjarigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 30 april 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van slachtoffers die jonger waren dan 16 jaar en het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. Bij de beoordeling van de bewijsvoering kwam naar voren dat de verklaringen van de slachtoffers niet altijd betrouwbaar waren, mede door de invloed van externe factoren en de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden, wat leidde tot vrijspraak van de meeste beschuldigingen. Echter, de rechtbank achtte wel bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd met een van de slachtoffers, wat resulteerde in een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kreeg een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen, terwijl de vorderingen van [slachtoffer 1] en zijn ouders niet-ontvankelijk werden verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de zedendelicten en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen dergelijke misdragingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-174964-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. L. Klewer, advocaat te Eindhoven

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2021 waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Het seksueel binnendringen van een slachtoffer tussen de 12 en 16 jaar dan wel het plegen van ontuchtige handelingen bij deze minderjarige;
Het seksueel binnendringen van een slachtoffer onder de 12 jaar dan wel het plegen van ontuchtige handelingen bij deze minderjarige;
Het plegen van ontuchtige handelingen bij een slachtoffer tussen de 12 en 16 jaar.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair onder feit 1en het onder feit 2 en3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) gaat zij voorbij aan het verweer dat verdachte zich het misbruik zou hebben ingebeeld omdat hij hierover bij zijn melding vrij gedetailleerd heeft verklaard en dit ook tegenover meerdere getuigen heeft herhaald. Dat [slachtoffer 1] zich niet alle gedragingen meer kan herinneren is gelet op de leeftijd die [slachtoffer 1] bij de start van het misbruik had voorstelbaar. Ten aanzien van [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) baseert zij zich op de verklaring van [slachtoffer 2] . Zij ziet vanwege de gedetailleerdheid van die verklaring geen reden om daaraan te twijfelen. Bovendien biedt de eigen verklaring van verdachte hiervoor voldoende ondersteuning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit voor feit 1 vrijspraak van de pleegplaats Poortvliet en beperking van de periode tot het halfjaar dat [slachtoffer 2] en zijn moeder bij verdachte hebben ingewoond. Ook moet vrijspraak volgen van het tweede en vierde gedachtestreepje. Over het tweede streepje wordt aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] op diverse punten ongeloofwaardig en verre van gedetailleerd is en dat daarom de verklaring van verdachte op dit punt moet worden gevolgd. Het vierde gedachtestreepje valt niet onder seksueel binnendringen. Voor de overige gedragingen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 wordt vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Vanwege de psychose kan het zo zijn dat de beelden in het hoofd van verdachte niet juist waren. De verklaringen van de vader van verdachte en zijn partner en van de tante van verdachte zijn van horen zeggen en de verklaring van de moeder van verdachte is onbetrouwbaar. De verklaring van [slachtoffer 1] zelf biedt onvoldoende ondersteuning voor het verweten feit. Van feit 3 wordt vrijspraak van het betasten van de billen bepleit en voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2 en 3
Verdachte wordt verdacht van een tweetal zedenfeiten die zien op zijn neefje [slachtoffer 1] en die bestaan uit het brengen van de penis van verdachte in de mond van [slachtoffer 1] , het betasten van de penis van [slachtoffer 1] en het betasten/strelen van de billen van [slachtoffer 1] .
Deze verdenkingen zijn ontstaan doordat verdachte op 29 december 2018 zelf naar het politiebureau is gegaan om zich als dader van een strafbaar feit te melden en daar heeft verklaard dat hij zijn neefje [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt. Naar aanleiding hiervan is de politie een onderzoek gestart. Beoordeeld moet worden of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank zal dit per verweten gedraging bespreken.
Het brengen van de penis in de mond van [slachtoffer 1]
Verdachte heeft hierover tijdens de melding bij de politie verklaard dat hij in 2010 of 2011 zijn neefje [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt en dat dit oraal had plaatsgevonden. In zijn latere verhoren is hij daarop teruggekomen. Hij heeft toen verklaard dat hij wel een “filmpje” in zijn hoofd zag waarin hij zijn penis in de mond van zijn neefje zou hebben gebracht maar dat hij er van uitgaat dat dit niet echt heeft plaatsgevonden. Hij kan zich het seksueel misbruik met [slachtoffer 1] immers niet herinneren en het “filmpje” dat hij in zijn hoofd zag kan hij niet in tijd en ruimte plaatsen. Dit “filmpje” in zijn hoofd zou zijn veroorzaakt door een psychose waarin hij ten tijde van de melding verkeerde.
Uit het dossier blijkt ook dat verdachte enkele dagen na zijn melding door zijn vader naar een instelling in Lier is gebracht en daar is opgenomen vanwege angsten, suïcidale gedachten en een vermoeden van een psychotische aanval. De psychiater vermoedt dat er een psychotische decompensatie aan de basis van de melding van verdachte ten grondslag ligt.
Op 8 januari 2020 heeft er een studioverhoor van [slachtoffer 1] plaatsgevonden. In dit studioverhoor heeft [slachtoffer 1] wel verklaard dat [verdachte] met zijn handen aan zijn piemel heeft gezeten maar niets over oraal misbruik.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 1] heeft gebracht. [slachtoffer 1] heeft hier immers niets over verklaard en de verklaring van verdachte ten tijde van de melding -overigens gegeven naar aanleiding van gestelde vragen zonder dat daar een cautie aan vooraf was gegaan- acht de rechtbank niet betrouwbaar. Niet valt uit te sluiten dat op dat moment door een psychose beelden van misbruik bij verdachte zijn teweeggebracht. Psycholoog [naam 1] heeft aangegeven dat tijdens een psychose werkelijkheid en fictie door elkaar heen kunnen lopen en met elkaar vervloeien. Herinneringen aan eigen slachtofferschap kunnen hierbij ook een rol spelen. Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, acht de rechtbank deze gedraging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het betasten van de penis van [slachtoffer 1]
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte met zijn hand aan zijn piemel heeft gezeten. Dit was in de douche bij zijn tante gebeurd. Over wanneer dit heeft plaatsgevonden verklaart [slachtoffer 1] slechts dat het al lang is geleden. Hij was vier jaar en zat in groep 1 of 2. Een jaar voor het studioverhoor zou verdachte dit volgens [slachtoffer 1] nog eens hebben gedaan.
Verdachte heeft dit ontkend. Wel heeft hij verklaard dat hij met [slachtoffer 1] altijd samen ging douchen en dat hij hem daarbij waste. Op verzoek van zijn moeder heeft hij éénmaal [slachtoffer 1] zijn piemel aangeraakt. Dat was toen hij heeft voorgedaan hoe [slachtoffer 1] zijn piemel moest wassen. Hij is gestopt toen hij merkte dat [slachtoffer 1] dit niet wilde.
Omdat de verklaringen van verdachte en het slachtoffer tegenover elkaar staan, en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn, zal de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen moeten beoordelen en daarnaast moeten bepalen of voor de verklaring van [slachtoffer 1] dan wel van verdachte steunbewijs in het dossier aanwezig is. Zij merkt daarbij op dat aangiftes en verklaringen van slachtoffers in strafzaken altijd kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dat geldt nog meer als sprake is van een zedenzaak waarin sprake is van een jong slachtoffer dat verklaart over een ruime periode die relatief lang is geleden en waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn, hetgeen hier ook het geval is.
Dat in ogenschouw nemend constateert de rechtbank bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt, dat [slachtoffer 1] tijdens zijn studioverhoor verklaart dat verdachte bij “kinderen aan hun lijf” heeft gezeten en dat hij dat weet omdat zijn moeder dat tegen hem heeft verteld. Als hem gevraagd wordt te vertellen over dat verdachte aan zijn lijf zat, verklaart hij dat verdachte aan zijn piemel zat. Wanneer naar details wordt gevraagd kan hij daar niet goed antwoord op geven. Zo weet hij wel te vertellen dat verdachte dit met zijn hand deed maar niet wat hij precies met zijn hand deed en hoe vaak het is gebeurd. Gezien de leeftijd van [slachtoffer 1] is het bovendien opmerkelijk dat hij zich nog kan herinneren hoe oud hij toen was en in welke groep hij toen zat. De rechtbank kan zich op grond van het voorgaande niet aan de indruk onttrekken dat [slachtoffer 1] na de melding van verdachte bij de politie en het onderzoek is opgestart mogelijk op enig moment beïnvloed is geraakt. Zij vindt daarvoor onder andere aanwijzingen in de verklaring van [naam 2] , de moeder van [slachtoffer 1] . Zij verklaart namelijk dat haar zus in januari 2019 met [slachtoffer 1] heeft gesproken, nog voordat zij bij de politie zijn geweest. Dat was vanwege het vermoeden van haar zus dat verdachte iets met [slachtoffer 1] zou hebben gedaan. Omdat zij zelf niet wist hoe ze het aan [slachtoffer 1] moest vragen, heeft haar zus dat gedaan. Zij heeft haar zus aan [slachtoffer 1] horen vragen of verdachte wel eens aan zijn piemel had gezeten, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wanneer die in de gegeven omstandigheden aan een jong kind wordt gesteld, als een sturende en beïnvloedende vraag kan worden aangemerkt. [slachtoffer 1] is vervolgens pas ruim een jaar na de melding van verdachte gehoord, terwijl er in de tussentijd in het gezin van [slachtoffer 1] rondom de verdenkingen wel van alles gaande is geweest zoals de voorbereiding op het studioverhoor en het verhoren van zijn ouders waarvoor zij naar de politie moesten. Bij het voorbereidend gesprek van de politie met [slachtoffer 1] op 7 januari 2020, antwoordt [slachtoffer 1] op de vraag of hij weet waar hij morgen over gaat praten met de politie: “over die stoute dingen van [verdachte] (..) Hij zat aan kinderen hun lijf.” Het voorgaande in onderlinge samenhang doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] , nu de reële mogelijkheid bestaat dat hij is beïnvloed en niet over zijn eigen ervaring met verdachte heeft verklaard.
Daar komt bij dat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] bevat. De getuigen die zijn gehoord zijn allen getuigen die enkel kunnen verklaren over “van horen zeggen”.
Daar staat tegenover dat de verklaring van verdachte over het voordoen van het wassen van de piemel wordt bevestigd door zijn moeder.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voor zover deze strekt tot het betasten van zijn piemel door verdachte met een ontuchtig karakter onvoldoende betrouwbaar is. Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het betasten/strelen van de billen van [slachtoffer 1]
Over deze gedraging stelt de rechtbank vast dat getuige [naam 3] , de partner van de vader van verdachte, hierover heeft verklaard dat verdachte tegen hen (haar en de vader van verdachte) heeft verteld dat hij een paar keer op zijn neefje moest passen en dat hij toen merkte dat hij opgewonden werd van [slachtoffer 1] zijn billen. In het begin kreeg hij genoeg voldoening van het wrijven van zijn penis over de billen van zijn neefje maar dat hij hem uiteindelijk toch een keer had gepenetreerd.
Deze verklaring van [naam 3] wordt echter op geen enkele wijze ondersteund. De vader van verdachte heeft hierover niets verklaard en verdachte heeft dit ontkend. Daar komt bij dat de opmerkingen die verdachte over het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] ten overstaan van zijn vader en stiefmoeder zou hebben gemaakt, kort na de melding van verdachte bij de politie zouden hebben plaatsgevonden en dus in een periode waarvan niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat verdachte toen in een psychose verkeerde. [slachtoffer 1] heeft hierover zelf niets verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gedraging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu geen enkele tenlastegelegde gedraging wettig en overtuigend kan worden bewezen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 2 en 3.
Feit 1
Naar aanleiding van het onderzoek naar voornoemde melding van verdachte is ook naar voren gekomen dat hij seksuele handelingen met “ [slachtoffer 2] ” heeft gepleegd. Daarmee wordt bedoeld [slachtoffer 2] . Naar aanleiding daarvan heeft de politie contact met [slachtoffer 2] opgenomen waarna die [slachtoffer 2] aangifte tegen verdachte heeft gedaan van verkrachting wat meermalen zou hebben plaatsgevonden. Uit de afgelegde verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte hierover blijkt dat zij beiden verklaren dat zij over en weer elkaars penis hebben betast en afgetrokken en dat zij elkaar over en weer hebben gepijpt. Deze gedragingen staan dan ook niet ter discussie en kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Dat ligt anders voor het tenlastegelegde anaal penetreren door verdachte van die [slachtoffer 2] . Daarvoor bevat het dossier enkel de verklaring van [slachtoffer 2] . Hoewel niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd, dient de rechtbank wel de overtuiging te hebben dat dit onderdeel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bezien zal daarom moeten worden of de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt kan worden gevolgd.
Daarvoor geldt ook hier dat in alle strafzaken aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken waarin sprake is van jonge slachtoffers die verklaren over een ruime periode die relatief lang is geleden en waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn.
Dat in ogenschouw nemend bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt, constateert de rechtbank dat deze op belangrijke onderdelen niet aannemelijk overkomt. Zo verklaart [slachtoffer 2] dat [verdachte] op een nacht weer seks wilde en hij dat niet wilde en hij daarom heel hard “nee” heeft geschreeuwd. Dit is echter door beide moeders die ook in de woning verbleven, niet gehoord. Ook verklaart [slachtoffer 2] over een moment dat hij op bed lag en zijn moeder, [verdachte] moeder, een vriend en [verdachte] zelf nog in de woonkamer zaten. Het was al twaalf uur ’s nachts geweest toen [verdachte] de woonkamer binnenkwam en hij seks met [slachtoffer 2] wilde. [verdachte] zou [slachtoffer 2] naar zich toe hebben getrokken waarop hij [slachtoffer 2] met zijn penis zou hebben gepenetreerd tekeer is gegaan als een beest. [slachtoffer 2] zou “ik wil dit niet” en meerdere keren “nee” hebben geroepen, maar [verdachte] zou gewoon door zijn gegaan. Ook dit is door niemand gehoord terwijl er nog drie andere personen in de woonkamer zaten en dus nog wakker waren. Verder verklaart [slachtoffer 2] ook dat de seks zeker dagelijks gebeurde en niet alleen in de slaapkamer maar ook op andere plaatsen in de woning. Het is merkwaardig dat dit niet zou zijn opgevallen bij de moeder van [verdachte] die destijds geen baan had en altijd thuis was. Deze punten komen aldus onwaarschijnlijk over en doen afbreuk aan de overtuiging ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2] . Temeer nu de verklaring van [slachtoffer 2] weinig gedetailleerd is.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat er bij de rechtbank twijfels rijzen over het waarheidsgehalte van de verklaring van [slachtoffer 2] op het punt van het anaal penetreren door verdachte en wel in die mate dat de rechtbank deze verklaring onvoldoende overtuigend vindt om op basis daarvan als vaststaand aan te nemen dat verdachte deze seksuele handeling heeft verricht. De rechtbank zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
Ontuchtig karakter van het seksueel contact
Gelet op de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] zelf het seksuele contact met hem opzocht overweegt de rechtbank het volgende. Voor de vraag of er sprake is geweest ontucht speelt het al dan niet ontbreken van dwang geen rol, nu in artikel 245 Wetboek van Strafrecht ontuchtige handelingen met minderjarigen onder de zestien jaar zonder meer strafbaar zijn gesteld.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Uit de jurisprudentie volgt wel dat het ontuchtige karakter bij seksueel contact met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar onder omstandigheden kan ontbreken. Dit kan het geval zijn als er sprake is van een gering leeftijdsverschil dan wel een gelijkwaardig ontwikkelingsniveau, er geen aanleiding is om aan te nemen dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn zin heeft verricht of een ondergeschikte positie ten opzichte van verdachte heeft gehad dan wel als er een affectieve relatie was tussen verdachte en slachtoffer. Deze uitzonderingen doen zich echter alleen al op grond van het leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer niet voor. Weliswaar was verdachte nog jong en net meerderjarig, maar [slachtoffer 2] was nog maar 12 jaar oud. Dit verschil in leeftijd, waardoor verdachte een zekere machtspositie had ten opzichte van [slachtoffer 2] , maar ook het verschil in seksuele ontwikkeling maakt dat, ook al zou [slachtoffer 2] het seksuele contact met verdachte hebben opgezocht, het ontuchtige karakter wel degelijk aanwezig is.
Het tenlastegelegde onder 1 voor wat betreft het betasten en aftrekken van elkaars penis en het over en weer pijpen van elkaar kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet op het feit dat [slachtoffer 2] een halfjaar bij verdachte heeft ingewoond zal de rechtbank de pleegperiode daartoe beperken met als eindpunt de datum van overlijden van de oma van [slachtoffer 2] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2011 tot en met 6 maart 2012 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
hebbende verdachte telkens
- de penis/het geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] betast en die [slachtoffer 2] afgetrokken en
- zijn verdachtes, penis
inde mond van die [slachtoffer 2] gebracht en zich vervolgens door die [slachtoffer 2] laten pijpen en
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, mond geduwd/gebracht en/ zich laten pijpen door
verdachte;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Zij baseert zich daarbij op de richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie en houdt als strafverzwarende omstandigheden rekening met de langere periode waarover het misbruik heeft plaatsgevonden, dat het meermalen is gepleegd, dat er sprake is van meerdere slachtoffers waarvan één een familielid en de zeer jonge leeftijd van dit familielid. In strafverminderende zin houdt zij rekening met het tijdsverloop.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Wanneer de gevoerde bewijsverweren niet worden gevolgd, bepleit de verdediging geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Dit met name vanwege zijn prangende psychische toestand waarvoor voortzetting van de behandeling van belang is. Daarnaast wijst hij ook op de moeilijke jeugd van verdachte waarin seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, het feit dat de zaak aan het licht is gekomen door verdachte zelf, het tijdsverloop en het lage recidiverisico. Gelet op dit alles, is de verdediging van mening dat aan verdachte een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met eventueel bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een halfjaar meermalen schuldig gemaakt aan een zedendelict ten opzichte van een bij aanvang daarvan twaalfjarige jongen. Verdachte was bij aanvang van het delict nog maar negentien jaar. Desondanks is zijn handelen zeer kwalijk. Hij was immers bekend met de leeftijd van [slachtoffer 2] die beduidend lager was dan de zijne, waardoor er sprake was van een ondergeschikte positie ten opzichte. De wetgever heeft kinderen in die leeftijdsfase willen beschermen tegen het ondergaan van verregaande seksuele handelingen, zoals hier het geval is.
Verdachte heeft met zijn handelen dan ook op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] . Hij had zijn herinneringen aan het misbruik jarenlang verdrongen wegens gevoelens van schuld en schaamte om te kunnen overleven. Deze herinneringen zijn nu in alle hevigheid aan de oppervlakte gekomen. Door het misbruik is zijn gevoel van veiligheid en zijn vertrouwen in andere personen die hem zouden moeten beschermen ernstig geschaad. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Dit, terwijl hij zelf slachtoffer is geweest van seksueel misbruik.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 april 2021 dat over verdachte is opgesteld. Hierin komt onder meer naar voren dat hij sinds oktober 2019 in behandeling is bij de GGZE. Daarvoor is hij (zowel klinisch als ambulant) in België behandeld. Uit de behandeling blijkt dat er sprake is van psychoses (inmiddels in remissie), stemmingsklachten en slaapproblemen. In het verleden was er ook sprake van suïcidale uitlatingen. Hij houdt zich goed aan de afspraken, is medicatietrouw en hij zet zich positief in gedurende de behandeling. Voortzetting van deze behandeling is echter nog wel geïndiceerd, en hiertoe is hij gemotiveerd. De overige leefgebieden zijn stabiel en beschermend; er is sprake van stabiele huisvesting, zonder financiële zorgen, hij heeft een relatie die ondersteunend voor hem is en er is een ondersteunend sociaal netwerk. Er is geen sprake van verslavingsproblematiek. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat waardoor een reclassering geen toezicht en bijzondere voorwaarden geïndiceerd acht.
6.3.3
De straf
In een zedenzaak zoals de onderhavige is in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank ziet echter omstandigheden om daar vanaf te wijken. Zo dateert de zaak al vanaf 2018 en is het seksueel misbruik aan het licht gekomen doordat verdachte zelf naar de politie is gegaan. Verdachte heeft een belaste jeugd gehad en was ten tijde van het feit een jongvolwassene die zelf ook nog bezig was zijn eigen seksualiteit te ontdekken. Na zijn melding heeft hij zich vanwege psychiatrische problematiek onder behandeling gesteld en hij volgt tot op heden therapie waarvan voortzetting is aangewezen. Deze omstandigheden afwegend is de rechtbank van oordeel dat een straf waarbij verdachte opnieuw de gevangenis in zou moeten niet passend en geboden is. Zij zal aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen en daarnaast een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden aan verdachte op te leggen. Dit om de ernst van het feit te benadrukken.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 10.000,- wegens immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat bij de vordering is uitgegaan van het misbruik zoals door [slachtoffer 2] in zijn aangifte is beschreven. Daarover heeft zij hiervoor overwogen dat zij voor de bewezenverklaring de aangifte van [slachtoffer 2] niet geheel volgt en voor wat het seksueel binnendringen betreft enkel het pijpen bewezen acht. Nu daarmee sprake is van minder varianten van seksueel binnendringen en bovendien een naar zijn aard beperktere, dient dit naar het oordeel van de rechtbank ook van invloed te zijn op de hoogte van de toe te kennen vordering. Dit in aanmerking nemende, acht zij de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,-. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is daarom verplicht om deze schade aan de benadeelde partij te vergoeden.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 2 en 3 een schadevergoeding van € 3.000,- wegens immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 4] en [naam 5]
De benadeelde partij [naam 4] en [naam 5] , ouders van [slachtoffer 1] , vorderen ieder een schadevergoeding van € 1.000,- voor feit 2 en 3 wegens immateriële schade van [slachtoffer 1] en henzelf.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade, zou zijn ontstaan en er is bij de ouders geen sprake van rechtstreeks geleden schade zoals bedoeld in artikel 51f Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank zal daarom deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
elf dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 5.000,- wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2011 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 1), € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 5 oktober 2011 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 60 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [naam 4] en [naam 5] niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. E. Vliegenberg en mr. A. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 mei 2021.
Mr. Vliegenberg, mr. Hoekstra en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 te Poortvlliet en/of Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1999), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
hebbende verdachte (telkens)
- de penis/het geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] betast en/of die [slachtoffer 2] afgetrokken en/of
- zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 2] geduwd/gebracht en/of
- zijn verdachtes, penis de mond van die [slachtoffer 2] gebracht en/of zich vervolgens door die [slachtoffer 2] laten pijpen en/of
- de penis van die [slachtoffer 2] in zijn, verdachtes, mond geduwd/gebracht en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer 2] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 te Poortvliet en/of Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedag] 1999), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of genoemde [slachtoffer 2] tot het plegen en/of dulden van (een) zodanige handeling(en) heeft verleid, bestaande die
ontuchtige handelingen hierin dat hij, verdachte, (telkens)
- de penis/het geslachtsdeel van die [slachtoffer 2] in de mond heeft genomen en/of die [slachtoffer 2] heeft afgetrokken en/of
- de penis/het geslachtsdeel en/of de anus van die [slachtoffer 2] heeft betast/gestreeld en/of
- die [slachtoffer 2] heeft (getong)zoend en/of
- zijn, verdachtes, penis/geslachtsdeel in de mond van die [slachtoffer 2] heeft gebracht en/of zich vervolgens door die [slachtoffer 2] laten pijpen;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2010 tot en met 25 maart 2013 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 2008), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens)
- de penis/het gelachtsdeel en/of de billen van die [slachtoffer 1] betast/gestreeld en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die Van Buiten gebracht;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 maart 2010 tot en met 25 maart 2013 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 2008), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of genoemde [slachtoffer 1] tot het plegen en/of dulden van (een) zodanige handeling(en) heeft verleid, bestaande die ontuchtige
handelingen hierin dat hij, verdachte, (telkens)
- de penis/het geslachtsdeel en/of de billen van die [slachtoffer 1] heeft betast/gestreeld;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 28 december 2018 te Roosendaal, gemeente Roosendaal en Nispen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag] 2008), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd en/of genoemde [slachtoffer 1] tot het plegen en/of dulden van (een) zodanige handeling(en) heeft verleid, bestaande die
ontuchtige handelingen hierin dat hij, verdachte, (telkens)
- de penis/het geslachtsdeel en/of de billen van die [slachtoffer 1] heeft betast/gestreeld;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )