4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2 en 3
Verdachte wordt verdacht van een tweetal zedenfeiten die zien op zijn neefje [slachtoffer 1] en die bestaan uit het brengen van de penis van verdachte in de mond van [slachtoffer 1] , het betasten van de penis van [slachtoffer 1] en het betasten/strelen van de billen van [slachtoffer 1] .
Deze verdenkingen zijn ontstaan doordat verdachte op 29 december 2018 zelf naar het politiebureau is gegaan om zich als dader van een strafbaar feit te melden en daar heeft verklaard dat hij zijn neefje [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt. Naar aanleiding hiervan is de politie een onderzoek gestart. Beoordeeld moet worden of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. De rechtbank zal dit per verweten gedraging bespreken.
Het brengen van de penis in de mond van [slachtoffer 1]
Verdachte heeft hierover tijdens de melding bij de politie verklaard dat hij in 2010 of 2011 zijn neefje [slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt en dat dit oraal had plaatsgevonden. In zijn latere verhoren is hij daarop teruggekomen. Hij heeft toen verklaard dat hij wel een “filmpje” in zijn hoofd zag waarin hij zijn penis in de mond van zijn neefje zou hebben gebracht maar dat hij er van uitgaat dat dit niet echt heeft plaatsgevonden. Hij kan zich het seksueel misbruik met [slachtoffer 1] immers niet herinneren en het “filmpje” dat hij in zijn hoofd zag kan hij niet in tijd en ruimte plaatsen. Dit “filmpje” in zijn hoofd zou zijn veroorzaakt door een psychose waarin hij ten tijde van de melding verkeerde.
Uit het dossier blijkt ook dat verdachte enkele dagen na zijn melding door zijn vader naar een instelling in Lier is gebracht en daar is opgenomen vanwege angsten, suïcidale gedachten en een vermoeden van een psychotische aanval. De psychiater vermoedt dat er een psychotische decompensatie aan de basis van de melding van verdachte ten grondslag ligt.
Op 8 januari 2020 heeft er een studioverhoor van [slachtoffer 1] plaatsgevonden. In dit studioverhoor heeft [slachtoffer 1] wel verklaard dat [verdachte] met zijn handen aan zijn piemel heeft gezeten maar niets over oraal misbruik.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte zijn penis in de mond van [slachtoffer 1] heeft gebracht. [slachtoffer 1] heeft hier immers niets over verklaard en de verklaring van verdachte ten tijde van de melding -overigens gegeven naar aanleiding van gestelde vragen zonder dat daar een cautie aan vooraf was gegaan- acht de rechtbank niet betrouwbaar. Niet valt uit te sluiten dat op dat moment door een psychose beelden van misbruik bij verdachte zijn teweeggebracht. Psycholoog [naam 1] heeft aangegeven dat tijdens een psychose werkelijkheid en fictie door elkaar heen kunnen lopen en met elkaar vervloeien. Herinneringen aan eigen slachtofferschap kunnen hierbij ook een rol spelen. Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, acht de rechtbank deze gedraging dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Het betasten van de penis van [slachtoffer 1]
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte met zijn hand aan zijn piemel heeft gezeten. Dit was in de douche bij zijn tante gebeurd. Over wanneer dit heeft plaatsgevonden verklaart [slachtoffer 1] slechts dat het al lang is geleden. Hij was vier jaar en zat in groep 1 of 2. Een jaar voor het studioverhoor zou verdachte dit volgens [slachtoffer 1] nog eens hebben gedaan.
Verdachte heeft dit ontkend. Wel heeft hij verklaard dat hij met [slachtoffer 1] altijd samen ging douchen en dat hij hem daarbij waste. Op verzoek van zijn moeder heeft hij éénmaal [slachtoffer 1] zijn piemel aangeraakt. Dat was toen hij heeft voorgedaan hoe [slachtoffer 1] zijn piemel moest wassen. Hij is gestopt toen hij merkte dat [slachtoffer 1] dit niet wilde.
Omdat de verklaringen van verdachte en het slachtoffer tegenover elkaar staan, en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn, zal de rechtbank de betrouwbaarheid van de verklaringen moeten beoordelen en daarnaast moeten bepalen of voor de verklaring van [slachtoffer 1] dan wel van verdachte steunbewijs in het dossier aanwezig is. Zij merkt daarbij op dat aangiftes en verklaringen van slachtoffers in strafzaken altijd kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dat geldt nog meer als sprake is van een zedenzaak waarin sprake is van een jong slachtoffer dat verklaart over een ruime periode die relatief lang is geleden en waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn, hetgeen hier ook het geval is.
Dat in ogenschouw nemend constateert de rechtbank bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt, dat [slachtoffer 1] tijdens zijn studioverhoor verklaart dat verdachte bij “kinderen aan hun lijf” heeft gezeten en dat hij dat weet omdat zijn moeder dat tegen hem heeft verteld. Als hem gevraagd wordt te vertellen over dat verdachte aan zijn lijf zat, verklaart hij dat verdachte aan zijn piemel zat. Wanneer naar details wordt gevraagd kan hij daar niet goed antwoord op geven. Zo weet hij wel te vertellen dat verdachte dit met zijn hand deed maar niet wat hij precies met zijn hand deed en hoe vaak het is gebeurd. Gezien de leeftijd van [slachtoffer 1] is het bovendien opmerkelijk dat hij zich nog kan herinneren hoe oud hij toen was en in welke groep hij toen zat. De rechtbank kan zich op grond van het voorgaande niet aan de indruk onttrekken dat [slachtoffer 1] na de melding van verdachte bij de politie en het onderzoek is opgestart mogelijk op enig moment beïnvloed is geraakt. Zij vindt daarvoor onder andere aanwijzingen in de verklaring van [naam 2] , de moeder van [slachtoffer 1] . Zij verklaart namelijk dat haar zus in januari 2019 met [slachtoffer 1] heeft gesproken, nog voordat zij bij de politie zijn geweest. Dat was vanwege het vermoeden van haar zus dat verdachte iets met [slachtoffer 1] zou hebben gedaan. Omdat zij zelf niet wist hoe ze het aan [slachtoffer 1] moest vragen, heeft haar zus dat gedaan. Zij heeft haar zus aan [slachtoffer 1] horen vragen of verdachte wel eens aan zijn piemel had gezeten, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank wanneer die in de gegeven omstandigheden aan een jong kind wordt gesteld, als een sturende en beïnvloedende vraag kan worden aangemerkt. [slachtoffer 1] is vervolgens pas ruim een jaar na de melding van verdachte gehoord, terwijl er in de tussentijd in het gezin van [slachtoffer 1] rondom de verdenkingen wel van alles gaande is geweest zoals de voorbereiding op het studioverhoor en het verhoren van zijn ouders waarvoor zij naar de politie moesten. Bij het voorbereidend gesprek van de politie met [slachtoffer 1] op 7 januari 2020, antwoordt [slachtoffer 1] op de vraag of hij weet waar hij morgen over gaat praten met de politie: “over die stoute dingen van [verdachte] (..) Hij zat aan kinderen hun lijf.” Het voorgaande in onderlinge samenhang doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] , nu de reële mogelijkheid bestaat dat hij is beïnvloed en niet over zijn eigen ervaring met verdachte heeft verklaard.
Daar komt bij dat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 1] bevat. De getuigen die zijn gehoord zijn allen getuigen die enkel kunnen verklaren over “van horen zeggen”.
Daar staat tegenover dat de verklaring van verdachte over het voordoen van het wassen van de piemel wordt bevestigd door zijn moeder.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] voor zover deze strekt tot het betasten van zijn piemel door verdachte met een ontuchtig karakter onvoldoende betrouwbaar is. Nu er geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn, is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het betasten/strelen van de billen van [slachtoffer 1]
Over deze gedraging stelt de rechtbank vast dat getuige [naam 3] , de partner van de vader van verdachte, hierover heeft verklaard dat verdachte tegen hen (haar en de vader van verdachte) heeft verteld dat hij een paar keer op zijn neefje moest passen en dat hij toen merkte dat hij opgewonden werd van [slachtoffer 1] zijn billen. In het begin kreeg hij genoeg voldoening van het wrijven van zijn penis over de billen van zijn neefje maar dat hij hem uiteindelijk toch een keer had gepenetreerd.
Deze verklaring van [naam 3] wordt echter op geen enkele wijze ondersteund. De vader van verdachte heeft hierover niets verklaard en verdachte heeft dit ontkend. Daar komt bij dat de opmerkingen die verdachte over het seksueel misbruik van [slachtoffer 1] ten overstaan van zijn vader en stiefmoeder zou hebben gemaakt, kort na de melding van verdachte bij de politie zouden hebben plaatsgevonden en dus in een periode waarvan niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat verdachte toen in een psychose verkeerde. [slachtoffer 1] heeft hierover zelf niets verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gedraging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Nu geen enkele tenlastegelegde gedraging wettig en overtuigend kan worden bewezen, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde onder 2 en 3.
Feit 1
Naar aanleiding van het onderzoek naar voornoemde melding van verdachte is ook naar voren gekomen dat hij seksuele handelingen met “ [slachtoffer 2] ” heeft gepleegd. Daarmee wordt bedoeld [slachtoffer 2] . Naar aanleiding daarvan heeft de politie contact met [slachtoffer 2] opgenomen waarna die [slachtoffer 2] aangifte tegen verdachte heeft gedaan van verkrachting wat meermalen zou hebben plaatsgevonden. Uit de afgelegde verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte hierover blijkt dat zij beiden verklaren dat zij over en weer elkaars penis hebben betast en afgetrokken en dat zij elkaar over en weer hebben gepijpt. Deze gedragingen staan dan ook niet ter discussie en kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.
Dat ligt anders voor het tenlastegelegde anaal penetreren door verdachte van die [slachtoffer 2] . Daarvoor bevat het dossier enkel de verklaring van [slachtoffer 2] . Hoewel niet elk onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen hoeft te worden bevestigd, dient de rechtbank wel de overtuiging te hebben dat dit onderdeel daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Bezien zal daarom moeten worden of de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt kan worden gevolgd.
Daarvoor geldt ook hier dat in alle strafzaken aangiftes c.q. verklaringen van slachtoffers kritisch, zorgvuldig en behoedzaam moeten worden bezien. Dit geldt temeer in zedenzaken waarin sprake is van jonge slachtoffers die verklaren over een ruime periode die relatief lang is geleden en waarin doorgaans naast de verklaringen van het slachtoffer en verdachte geen zelfstandige getuigenverklaringen voorhanden zijn.
Dat in ogenschouw nemend bij de beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt, constateert de rechtbank dat deze op belangrijke onderdelen niet aannemelijk overkomt. Zo verklaart [slachtoffer 2] dat [verdachte] op een nacht weer seks wilde en hij dat niet wilde en hij daarom heel hard “nee” heeft geschreeuwd. Dit is echter door beide moeders die ook in de woning verbleven, niet gehoord. Ook verklaart [slachtoffer 2] over een moment dat hij op bed lag en zijn moeder, [verdachte] moeder, een vriend en [verdachte] zelf nog in de woonkamer zaten. Het was al twaalf uur ’s nachts geweest toen [verdachte] de woonkamer binnenkwam en hij seks met [slachtoffer 2] wilde. [verdachte] zou [slachtoffer 2] naar zich toe hebben getrokken waarop hij [slachtoffer 2] met zijn penis zou hebben gepenetreerd tekeer is gegaan als een beest. [slachtoffer 2] zou “ik wil dit niet” en meerdere keren “nee” hebben geroepen, maar [verdachte] zou gewoon door zijn gegaan. Ook dit is door niemand gehoord terwijl er nog drie andere personen in de woonkamer zaten en dus nog wakker waren. Verder verklaart [slachtoffer 2] ook dat de seks zeker dagelijks gebeurde en niet alleen in de slaapkamer maar ook op andere plaatsen in de woning. Het is merkwaardig dat dit niet zou zijn opgevallen bij de moeder van [verdachte] die destijds geen baan had en altijd thuis was. Deze punten komen aldus onwaarschijnlijk over en doen afbreuk aan de overtuiging ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2] . Temeer nu de verklaring van [slachtoffer 2] weinig gedetailleerd is.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, maakt dat er bij de rechtbank twijfels rijzen over het waarheidsgehalte van de verklaring van [slachtoffer 2] op het punt van het anaal penetreren door verdachte en wel in die mate dat de rechtbank deze verklaring onvoldoende overtuigend vindt om op basis daarvan als vaststaand aan te nemen dat verdachte deze seksuele handeling heeft verricht. De rechtbank zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
Ontuchtig karakter van het seksueel contact
Gelet op de verklaring van verdachte dat [slachtoffer 2] zelf het seksuele contact met hem opzocht overweegt de rechtbank het volgende. Voor de vraag of er sprake is geweest ontucht speelt het al dan niet ontbreken van dwang geen rol, nu in artikel 245 Wetboek van Strafrecht ontuchtige handelingen met minderjarigen onder de zestien jaar zonder meer strafbaar zijn gesteld.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever handelingen van seksuele aard strafbaar heeft willen stellen, voor zover die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Uit de jurisprudentie volgt wel dat het ontuchtige karakter bij seksueel contact met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar onder omstandigheden kan ontbreken. Dit kan het geval zijn als er sprake is van een gering leeftijdsverschil dan wel een gelijkwaardig ontwikkelingsniveau, er geen aanleiding is om aan te nemen dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn zin heeft verricht of een ondergeschikte positie ten opzichte van verdachte heeft gehad dan wel als er een affectieve relatie was tussen verdachte en slachtoffer. Deze uitzonderingen doen zich echter alleen al op grond van het leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer niet voor. Weliswaar was verdachte nog jong en net meerderjarig, maar [slachtoffer 2] was nog maar 12 jaar oud. Dit verschil in leeftijd, waardoor verdachte een zekere machtspositie had ten opzichte van [slachtoffer 2] , maar ook het verschil in seksuele ontwikkeling maakt dat, ook al zou [slachtoffer 2] het seksuele contact met verdachte hebben opgezocht, het ontuchtige karakter wel degelijk aanwezig is.
Het tenlastegelegde onder 1 voor wat betreft het betasten en aftrekken van elkaars penis en het over en weer pijpen van elkaar kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Gelet op het feit dat [slachtoffer 2] een halfjaar bij verdachte heeft ingewoond zal de rechtbank de pleegperiode daartoe beperken met als eindpunt de datum van overlijden van de oma van [slachtoffer 2] .