In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de benoeming van een burgervoogd. De zaak betreft de minderjarige [minderjarige], die onder voogdij staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De GI heeft verzocht om ontslag uit de voogdij over [minderjarige] ten gunste van de gezinshuisvader. De rechtbank heeft de procedure behandeld met gesloten deuren, waarbij vertegenwoordigers van de GI, de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinshuisvader aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 27 juni 2013 onder voogdij staat van de GI en dat hij momenteel in een gezinshuis woont waar hij een veilige en vertrouwde omgeving heeft. De gezinshuisvader heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn instemming met het verzoek van de GI verklaard en is bereid om de contacten tussen [minderjarige] en zijn biologische ouders te faciliteren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek van de GI ondersteund, waarbij zij het belang van [minderjarige] vooropstelden.
De rechtbank heeft overwogen dat het in het belang van [minderjarige] is dat de voogdij wordt overgedragen aan de gezinshuisvader, die zich bereid heeft verklaard om deze rol op zich te nemen. De rechtbank heeft de GI ontslagen van de voogdij en de gezinshuisvader benoemd tot (burger)voogd over [minderjarige]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht om een aantekening te maken in het centraal gezagsregister. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Bogaert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier Rozendaal.