ECLI:NL:RBZWB:2021:2481

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
02-157268-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 4 jaar gevangenisstraf en TBS voor brute verkrachting met gebruik van MPS-DNA

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 september 2017 in Breda een vrouw meermalen heeft verkracht. De verdachte, geboren in 1992 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Gijsen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 29 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster, die in de vroege ochtend van 7 september 2017 op weg naar huis was, onder bedreiging met een mes naar een afgelegen plek in het park heeft gedwongen en haar daar meermalen heeft verkracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gedetailleerde en consistente verklaring van de aangeefster, die werd ondersteund door forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen van de verdachte op de sluiting van de bh van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de dader was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en een terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege, gezien de ernst van het feit en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen dit eiste, gezien het hoge risico op recidive van seksueel geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die een bedrag van € 12.281,84 vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-157268-19
vonnis van de meervoudige kamer van 20 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de P.I. Grave, Muntlaan 1, 5361 ME Grave,
bijgestaan door raadsman mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. J. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] behandeld en toegelicht door mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen. Namens [slachtoffer] is tevens gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Tijdens de zitting is het onderzoek ter terechtzitting onderbroken tot de zitting van 20 mei 2021, op welke zitting het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 4 september 2020 gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 september 2017 [slachtoffer] in Breda meermalen heeft verkracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer] meermalen heeft verkracht. Volgens de officier van justitie zijn de verklaringen van aangeefster consistent en gedetailleerd en wordt haar verklaring onder meer ondersteund door het aangetroffen DNA van verdachte op de sluiting van de bh van aangeefster, waarover zij heeft verklaard dat de dader deze sluiting los heeft gemaakt. De bewijskracht met betrekking tot het aangetroffen DNA van verdachte is zeer groot. Ook de toestand die op de plaats delict is aangetroffen, komt overeen met de lezing van de gebeurtenissen die aangeefster heeft gegeven. De officier van justitie wijst erop dat het door aangeefster opgegeven signalement van haar verkrachter, onder andere qua postuur, leeftijd en de besneden penis, overeenkomt met verdachte. Daarnaast wijst de officier van justitie op de rapportage zedenintelligence van Viclas van 10 januari 2018 en dat is gebleken dat verdachte sinds juni 2017 bij zijn moeder heeft verbleven op de [adres] in Breda, vlakbij de plaats van het delict. Voorts blijkt uit telecomgegevens van het telefoonnummer dat aan verdachte kan worden gelinkt, dat dit telefoonnummer in de nacht van 6 op 7 september 2017 voorafgaand aan de verkrachting actief is geweest en heeft aangestraald op diverse masten, waarbij de plaats delict (deels) binnen de marges van de zendrichting van de masten valt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die op 7 september 2017 het slachtoffer meermalen heeft verkracht. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat het door het slachtoffer opgegeven signalement niet specifiek is. Opvallend daarbij is dat het slachtoffer niet heeft verklaard over tatoeages op de handen van de dader, zoals verdachte die wel heeft, terwijl zij de handen van de dader tijdens het feit wel moet hebben gezien. Voorts dient volgens de raadsman het rapport van het FLDO te worden uitgesloten van het bewijs, omdat de verdediging tekort is gedaan in het recht op tegenonderzoek en daarmee is geschaad in het verdedigingsbelang. Volgens de raadsman gaat het om “sole and decisive evidence” en is door deze gang van zaken sprake van schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (hierna: EVRM). De raadsman heeft ook aangevoerd dat de toegepaste DNA-onderzoeksmethode onvoldoende betrouwbaar is, dat het rapport daarom niet bruikbaar is als belastend bewijs en dat de resultaten verdachte niet als donor van het spoor aanwijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verkrachting
Aangeefster heeft, na een informatief zedengesprek op 7 september 2017, aangifte gedaan op 13 september 2017 van verkrachting gepleegd op 7 september 2017 in het [Park] te Breda. Zij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij die nacht rond 3:00 - 3:15 uur vanaf haar werk in het centrum van Breda met de fiets naar huis ging. In de Irenestraat bij het paadje naar het [Park] kwam een man naast haar fietsen. De man had een mes dat zij naast haar hoofd zag. Zij moest van de man mee het park in en vervolgens de bosjes in. Aangeefster heeft haar matzwarte Batavus omafiets op de grond laten vallen en is op haar knieën de bosjes in gekropen.
De man zei dat ze haar jas uit moest doen. Aangeefster moest de man pijpen. Zij moest haar blouse uitdoen en de man maakte haar bh van achteren los. De man voelde aan haar borsten en kneedde deze. Daarna moest zij haar broek en string uitdoen en zichzelf vingeren. De man pakte opnieuw haar borst vast. Aangeefster moest hem wederom pijpen waarbij hij ook haar hoofd vastpakte.
Op enig moment moest zij opstaan en meekomen. De man trok haar aan haar arm mee. Zij zijn toen naar de andere kant van het park gegaan naar een plek waar drie bomen staan. De man hield tijdens het lopen het mes weer in zijn hand. Hier moest zij opnieuw de man meerdere keren pijpen en hem ook aftrekken, waarbij hij haar hoofd vastpakte. Vervolgens heeft de man zijn penis in haar vagina gedaan.
Nadat hij zijn penis uit haar vagina heeft gehaald, moest zij mee lopen naar het water. Aangeefster moest van de man het water in om haar vagina te wassen. Daarna moest zij meelopen naar een ander stuk water in het park en wederom het water in lopen.
Toen zij de man niet meer zag, is zij aan de overkant het water uitgeklommen en heeft zij zich verstopt in de rozenstruiken bij het buitenzwembad. Het was toen ongeveer 04:10 uur denkt aangeefster. Om ongeveer 5:00 uur is zij de bosjes uitgekropen en heeft zij aangebeld bij een huis aan de Willem-Alexanderstraat en aan de bewoner gevraagd of hij haar moeder wilde bellen. Aangeefster droeg die nacht een zwart hemdje, een donkerblauwe blouse, een lichtblauwe bh en een zwarte jas.
De rechtbank ziet op grond van de inhoud van het dossier geen enkele aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde en consistente verklaring van aangeefster en acht deze verklaring redengevend voor het bewijs.
In het [Park] te Breda is op 7 september 2017 in de vroege ochtend door de politie onderzoek verricht, waarbij op ongeveer 80 meter afstand van de Irenestraat in de bosjes nabij het looppad de onafgesloten damesfiets van aangeefster is aangetroffen. Op de grond links van de fiets waren veeg/glijsporen van ongeveer 40 centimeter zichtbaar en op ongeveer twee meter van het voorwiel van de fiets werd op de grond in de bosjes een zwarte damesjas gevonden, met in de jaszak een telefoon, een ID-kaart op naam van aangeefster en een sleutelbos. Op ongeveer drie meter van de zwarte damesjas wordt op de grond in de bosjes een blauwe bh, een zwart hemdje en een blauwe blouse bij elkaar aangetroffen. Bij de vijver in het park werden meerdere doorgangen in het riet naar het water aangetroffen.
Tussenconclusie
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster onder dwang en met toepassing van geweld en bedreiging met geweld op 7 september 2017 te Breda meerdere malen is verkracht.
De verdediging heeft dit ook niet betwist, maar heeft bepleit dat verdachte niet de dader is. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft verkracht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het rapport van het FLDO
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij die nacht een lichtblauwe bh droeg, die de dader van achteren los heeft gemaakt. Op de plaats delict is een lichtblauwe bh aangetroffen en voor sporenonderzoek veiliggesteld. Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is de sluiting van de bh bemonsterd en zijn een tweetal bemonsteringen veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek (hierna: FLDO) heeft de bemonstering met nummer AAKV3069NL#02 onderworpen aan een autosomaal en Ychromosomaal ‘Massive Parallel Sequencing’ (hierna: MPS)-DNA-onderzoek en de resultaten daarvan in zijn rapport van 13 juli 2020 weergegeven.
Door de verdediging is aangevoerd dat het rapport van het FLDO van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat – kortgezegd – de verdediging tekort is gedaan in het recht op tegenonderzoek en dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De verdediging heeft na ontvangst van het FLDO-rapport in een e-mailbericht van 3 augustus 2020 aan de rechter-commissaris aangegeven dat zij een tegenonderzoek in wilde stellen, maar dat alle pogingen om een (niet aan het FLDO of NFI verbonden) deskundige te vinden op het terrein van MPS-DNA onderzoek spaak liepen. Vervolgens heeft de verdediging in een e-mailbericht op 24 augustus 2020 gemeld dat ondanks verwoede pogingen geen deskundige was gevonden die het gewenste tegenonderzoek kon verrichten. Op 25 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de verdediging afgewezen en daarbij, onder meer, overwogen dat de verdediging geen inhoudelijke kritiek/vraagpunten heeft aangevoerd en dat voorts uit navraag bij de forensisch adviseur van de rechtbank is gebleken dat binnen Nederland vooralsnog geen andere instantie is dan het FLDO met een accreditatie voor autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek in strafzaken.
Op de zitting van deze rechtbank op 4 september 2020 is drs. T. Kraaijenbrink, één van de opstellers van het FLDO-rapport, als deskundige gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om de deskundige uitgebreid te bevragen. De verdediging heeft op deze zitting vervolgens aangegeven dat zij zich wilde beraden of zij het DNA-onderzoek helemaal opnieuw wilde laten doen of dat zij het voldoende achtte om de interpretatie van de resultaten en het trekken van conclusies opnieuw te laten verrichten of beoordelen. Bij emailbericht van 1 oktober 2020 heeft de verdediging aangegeven te persisteren bij het verzoek tot het doen uitvoeren van een integraal tegenonderzoek op door het FLDO uitgevoerde MPS-DNA-onderzoek. Dit verzoek is door de rechter-commissaris op 28 oktober 2020 afgewezen, omdat, voor zover de rechter-commissaris bekend was (na onder andere navraag bij drs. Kraaijenbrink), wereldwijd vooralsnog geen geaccrediteerd instituut bestaat dat een tegenonderzoek kan verrichten. De raadsman heeft op de zitting van 1 december 2020 zijn verzoek om een integraal tegenonderzoek gehandhaafd. Hierop heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat een volledig tegenonderzoek door een andere instantie dan het FLDO op dit moment niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat het laten uitvoeren van een tegenonderzoek geen absoluut en onbeperkt recht is, maar dat de eis van een eerlijke procesvoering
kanmeebrengen dat aan een verzoek van een verdachte tot het verrichten van een contra-expertise gevolg behoort te worden gegeven. In deze zaak onderschrijft de rechtbank het belang van de verdediging om een dergelijk onderzoek te laten verrichten, maar zij stelt vast dat tot op heden geen andere instantie bekend is dan het FLDO die geaccrediteerd autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek in strafzaken kan verrichtten en dat het aldus in absolute zin niet mogelijk is een volledig tegenonderzoek te laten verrichten door een ander instituut dan het FLDO, zoals de verdediging heeft verzocht. Wel is de verdediging in de gelegenheid gesteld om de deskundige van het FLDO uitgebreid te bevragen en zich hiermee een oordeel te vormen over het rapport en de onderzoeksresultaten. De mogelijkheid om de interpretatie van de resultaten en het trekken van conclusies door het FLDO opnieuw te laten verrichten dan wel beoordelen door een wetenschappelijk onderzoeker zou het gebrek aan de mogelijkheid tot een volledig tegenonderzoek enigszins hebben kunnen compenseren, maar de verdediging heeft hiertoe geen verzoek gedaan, omdat zij enkel een
volledigtegenonderzoek wenste. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de door de verdediging aangeroepen verdragsbepaling. De stelling van de verdediging dat het rapport niet voor het bewijs zou kunnen worden gebezigd, omdat een
volledigautosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-tegenonderzoek op dit moment niet mogelijk is, volgt de rechtbank evenmin. De verweren van de verdediging worden derhalve verworpen.
De rechtbank ziet voorts, gelet op het feit dat het FLDO door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd voor forensisch autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek, in samenhang bezien met wat drs. Kraaijenbrink ter zitting heeft verklaard over haar deskundigheid en de deskundigheid van het FLDO met betrekking tot MPS-DNA-onderzoek, geen enkele aanleiding om aan de deskundigheid van het FLDO te twijfelen.
De rechtbank ziet evenmin een gebrek in de zogenaamde “chain of custody” met betrekking tot het spoor met SIN-nummer AAKV3069NL#02, te meer nu in de onderzoeksresultaten het DNA van het slachtoffer is aangetroffen.
Hetgeen voor het overige door de verdediging is aangevoerd, vat de rechtbank samen als verweren die zijn gericht op de wijze waarop het MPS-DNA-onderzoek door het FLDO is verricht. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de interpretatie van de resultaten door de deskundigen vallen binnen de deskundigheid van dit geaccrediteerde bureau, zoals dit ook te gelden heeft bij andere DNA-onderzoeken die in forensisch kader worden verricht door een daartoe geaccrediteerde instantie. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid noch aan de bevindingen en resultaten van het MPS-DNA-onderzoek.
De tussenconclusie van de rechtbank is dat alle verweren van de verdediging worden verworpen en dat het FLDO-rapport voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het onderzoek aan de bemonstering van de sluiting van de bh
De bemonstering van de sluiting van de bh van het slachtoffer AAKV3069NL#02 en referentiemateriaal van onder andere slachtoffer [slachtoffer] en verdachte zijn onderworpen aan autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek en onderling vergeleken.
Uit het rapport van het FLDO blijkt dat het slachtoffer en verdachte mogelijke donoren zijn van het celmateriaal in de bemonstering. Gezien de locatie van de bemonstering (de sluiting van haar bh) neemt de rechtbank aan dat het slachtoffer donor is van een deel van het celmateriaal.
Voor wat betreft het mogelijke donorschap van verdachte blijkt uit het rapport dat de bevindingen van het autosomale MPS-DNA-onderzoek
meer dan 1 miljard keerwaarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer, de verdachte en een onbekende persoon welke geen bloedverwant is van het slachtoffer en verdachte, dan dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer en twee onbekende personen welke geen bloedverwanten zijn van het slachtoffer en de verdachte. De bevindingen van het Y-chromosomale MPS-DNA-onderzoek ondersteunen deze conclusie.
De rechtbank combineert deze extreem sterke bewijskracht voor mogelijk donorschap van verdachte met de overige bevindingen in het dossier en concludeert dat zijn DNA op de sluiting van de bh van het slachtoffer is aangetroffen. Verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het DNA van verdachte hier op is gekomen doordat verdachte de bh van het slachtoffer heeft losgemaakt en dat hij dus degene is die het slachtoffer heeft verkracht. In haar overtuiging betrekt de rechtbank voorts nog de volgende feiten en omstandigheden.
Signalement dader
Het slachtoffer heeft verklaard dat de dader ongeveer 1.70-1.75 meter was, ongeveer 25 jaar oud, iets gespierde benen had met weinig tot geen vet en dat zijn geslachtsdeel besneden was. Uit het integraal bevragen van het signalement van verdachte bleek dat verdachte in die tijd dat het feit plaatsvond een tenger postuur had, 1.79 meter lang was en 25 jaar oud. Verdachte heeft verklaard dat hij besneden is. De rechtbank overweegt dat enkele uiterlijke kenmerken van verdachte passen bij het door het slachtoffer gegeven signalement. Volgens het slachtoffer had haar verkrachter een “straattaal accent”. De rechtbank heeft op de zitting van 29 april 2021 waargenomen dat verdachte spreekt met een dergelijk accent.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat het door het slachtoffer gegeven signalement niet specifiek is. Hoewel op zichzelf genomen geen sprake is van unieke persoonskenmerken, draagt het feit dat de genoemde uiterlijke kenmerken van verdachte binnen het signalement van de dader passen, wel bij aan de overtuiging van de rechtbank.
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat het slachtoffer niet heeft verklaard dat de dader tatoeages op zijn handen had, terwijl zij de handen van de dader moet hebben gezien, wat ontlastend dient te werken voor verdachte omdat hij duidelijk zichtbare tatoeages heeft op zijn handen. Dit verweer volgt de rechtbank niet.
Uit de verklaring van het slachtoffer volgt in de eerste plaats dat zij niet mocht kijken naar de dader en dat zij de dader ook niet goed heeft kunnen zien omdat het nacht was. Zij heeft verklaard dat zij niet heeft gezien of de dader tatoeages had. Zij was uit angst gefocust op het mes dat de dader vasthield. Het is aannemelijk dat een blinkend en dreigend voorwerp in het donker beter wordt gezien dan de tatoeages op de handen die het mes vasthouden. Bovendien heeft het slachtoffer haar waarneming in een zeer bedreigende situatie moeten doen. Dat het slachtoffer geen tatoeages heeft gezien, sluit naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet uit als dader. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel de omstandigheid dat verdachte in de nacht van 6 op 7 september 2017 bij zijn moeder verbleef in de [adres] te Breda, wat hem die nacht in de nabijheid van de plaats delict plaatst. Hij was die nacht derhalve in de gelegenheid om het delict te plegen.
De overige door de verdediging gevoerde verweren laat de rechtbank onbesproken nu deze verweren zien op onderdelen van het dossier die niet tot het bewijs worden gebezigd.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 7 september 2017 te Breda meermalen heeft verkracht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 september 2017 te Breda door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn penis door die [slachtoffer] in haar vagina laten brengen en
- meermalen zich door die [slachtoffer] laten pijpen en
- zich door [slachtoffer] laten aftrekken en
- die [slachtoffer] zichzelf laten vingeren en
- meermalen in de borst(en) van die [slachtoffer] geknepen en/of betast
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of feitelijkheden hierin dat verdachte
- naast die [slachtoffer] is gaan fietsen en
- die [slachtoffer] een mes heeft getoond en getoond gehouden en
- die [slachtoffer] heeft gezegd het park in te gaan en
- die [slachtoffer] heeft gezegd de bosjes in te gaan en
- die [slachtoffer] heeft geduwd en
- die [slachtoffer] heeft gezegd haar jas uit te trekken en zich om te draaien en haar blouse en broek en string uit te doen en
- de bh van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en
- die [slachtoffer] heeft gezegd zichzelf te vingeren en hem te pijpen en
- het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en
- die [slachtoffer] meermalen heeft gezegd op te staan en mee te gaan en haar aan haar arm heeft meegetrokken naar een andere plek in het park en
- die [slachtoffer] meermalen heeft gezegd het water in te gaan en haar kut te wassen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege (TBS-maatregel).
Bij de bepaling van haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit, de proceshouding van verdachte en zijn strafblad. Aan de vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn van zes maanden en dat daarom een strafkorting van vijf procent op zijn plaats is. Voorts heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat aan de vereisten voor het opleggen van een TBS-maatregel is voldaan. Indien de rechtbank wel aan oplegging van de TBS-maatregel toekomt, heeft de raadsman het voorwaardelijk verzoek gedaan het onderzoek ter terechtzitting te heropenen, zodat de mogelijkheid van het opleggen van een TBS-maatregel onder voorwaarden kan worden onderzocht. Mocht de rechtbank dat verzoek afwijzen, heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, zodat snel kan worden gestart met de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel. Tot slot stelt de raadsman dat indien de rechtbank tot oplegging van een straf overgaat een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren zonder TBS-maatregel passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Het strafbaar feit en de gevolgen daarvan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer brute verkrachting van een jonge vrouw. Het slachtoffer was in de nacht, na haar werk in het centrum van Breda, met de fiets onderweg naar huis toen zij door verdachte onder bedreiging met een mes naar een afgelegen plek in het [Park] werd gedirigeerd. Daar heeft verdachte haar gedwongen allerlei seksuele handelingen te verrichten en haar meermalen verkracht, zowel oraal als vaginaal. Het slachtoffer kende haar belager niet en mocht hem niet aankijken, terwijl hij haar continu bedreigde, met woorden en met het mes. Zij is, nadat verdachte haar had gedwongen om zichzelf te gaan wassen in een vijver, uiteindelijk aan haar belager ontkomen en zij heeft zich lange tijd, nat en half ontbloot, schuil gehouden in de bosjes, uit angst om door verdachte gevonden te worden. Pas nadat zij na een uur geen geluid meer in het park hoorde, heeft zij het aangedurfd om op zoek te gaan naar hulp.
Dit alles moet voor het slachtoffer een uitermate schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest, zoals ook blijkt uit de toelichting op de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding en de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Hieruit blijkt ook dat het slachtoffer na 3,5 jaar de nadelige gevolgen van de verkrachting nog steeds ondervindt. Ze staat nog steeds onder behandeling bij een psycholoog, heeft een hele tijd niet met de fiets naar haar werk gedurfd en het gebeuren heeft invloed op de relatie met haar partner. Te verwachten valt dat het slachtoffer nog langdurig psychische schade zal ondervinden van het handelen van verdachte.
Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van grote onrust en onveiligheid in de samenleving en wakkeren angstgevoelens aan, in het bijzonder bij vrouwen, om in het donker alleen over straat te gaan.
Straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd en daarbij aansluiting gezocht. Gezien de aard en ernst van het feit is alleen een lange gevangenisstraf passend. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van de rechtspraak is het uitgangspunt bij een verkrachting een gevangenisstraf van twee jaar, maar er zijn in deze zaak in ruime mate strafverhogende omstandigheden, zoals de wijze waarop het feit is gepleegd (in de nacht, onder bedreiging met een mes, meermalen verkrachting), de grote gevolgen voor het slachtoffer en de proceshouding van verdachte.
Verder weegt het strafblad van verdachte sterk in zijn nadeel. Dit is namelijk niet de eerste keer dat hij wordt veroordeeld voor ernstige zedenfeiten. Zo is hij in 2012 veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie plus een PIJ-maatregel voor onder meer twee verkrachtingen. Deze PIJ-maatregel heeft vijf jaar geduurd en eindigde een half jaar voordat verdachte dit feit pleegde. Verdachte is dus bijzonder snel in ernstig delictgedrag teruggevallen ondanks de behandeling tijdens de PIJ-maatregel.
Redelijke termijn
Het verweer van de raadsman inzake overschrijding van de redelijke termijn, wordt verworpen. De redelijke termijn voor berechting voor iemand die in voorlopige hechtenis verblijft bedraagt in beginsel zestien maanden. In dit geval volgt het vonnis na ruim 22 maanden. De rechtbank overweegt dat het gaat om een complexe zaak waarin veel onderzoek is verricht, ook op verzoek van de verdediging. Er is geen sprake van verwijtbaar stilzitten van het Openbaar Ministerie. Bovendien is sprake van vertraging door het onderzoek van verdachte in het PBC en door de coronamaatregelen. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
TBS-maatregel
De vraag is of naast een langdurige gevangenisstraf ook een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege, de zogenaamde dwangverpleging, moet worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft geëist. Daarvoor moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden. Aan de voorwaarde dat het moet gaan om een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van meer dan vier jaar stelt, is voldaan.
Een tweede belangrijke voorwaarde is dat sprake moet zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, of in normaal taalgebruik: een psychische stoornis.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan een onderzoek daarnaar in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Maar toch zijn de gedragsdeskundigen van het PBC (psychiater M.J. van Haaren en GZ-psycholoog P.E. Geurkink), mede op basis van informatie uit eerdere onderzoeken, erin geslaagd de vragen van de rechtbank voor een deel te beantwoorden. Zij hebben in hun rapport van 12 juni 2020 vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek en daarnaast mogelijk ook een stoornis in middelengebruik. Door de beperkingen van het onderzoek kan de psychische stoornis niet nader worden gespecificeerd. Wel is duidelijk dat de psychische stoornis structureel van aard is en dus ook bestond ten tijde van het door verdachte gepleegde feit.
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan deze conclusie van de deskundigen en neemt deze dan ook over.
Of de psychische stoornis heeft doorgewerkt bij het gepleegde feit kan - door het gebrek aan medewerking van verdachte - volgens de deskundigen niet worden vastgesteld. Maar dit staat, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet in de weg aan oplegging van een TBS-maatregel.
De derde voorwaarde voor oplegging van TBS is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist.
Volgens het PBC-rapport is er - doordat verdachte niet heeft meegewerkt - onvoldoende onderzoek en informatie om een geïndividualiseerde en specifieke inschatting van het recidivegevaar te onderbouwen. Wel kan worden gesteld dat er sprake is van een hoog basisrisico op recidive van seksueel geweld. Dit is, zo werd ter zitting bevestigd door de deskundige Geurkink, voornamelijk gebaseerd op historische gegevens.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in zijn nog jonge leven al meerdere ernstige feiten heeft gepleegd, waaronder zedendelicten. Er is sprake van een psychische stoornis en de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel heeft kennelijk niet het beoogde resultaat gehad, zo blijkt wel uit het feit waarvoor hij nu veroordeeld wordt. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook zeker worden gesproken van een zo reëel gevaar voor herhaling van ernstige (seksuele) delicten dat een TBS-maatregel met dwangverpleging noodzakelijk is voor de veiligheid van personen.
De door de raadsman ter zitting genoemde mogelijkheid van TBS met voorwaarden is geen reëel alternatief. Het is niet verantwoord dat verdachte zonder afgeronde behandeling terugkeert in de maatschappij. Bovendien kan, doordat hij niet heeft meegewerkt aan het onderzoek, niet worden vastgesteld wat de precieze aard van de stoornis is en dus evenmin hoe die behandeld zou moeten worden. Het voorwaardelijke verzoek om heropening voor onderzoek naar de mogelijkheid van TBS met voorwaarden wordt dan ook afgewezen.
Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat voor de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, TBS met dwangverpleging noodzakelijk is. Omdat sprake is van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, mag de TBS-maatregel langer dan vier jaar duren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals de verdediging heeft verzocht, te adviseren dat zo spoedig mogelijk met de TBS-maatregel moet worden begonnen. Het enkele feit dat verdachte behandeling nodig heeft is daarvoor onvoldoende. Nu de deskundigen, door het gebrek aan medewerking van verdachte, ook niet hebben kunnen adviseren over zijn toerekeningsvatbaarheid, ziet de rechtbank geen reden waarom verdachte niet op de gebruikelijke wijze zijn gevangenisstraf zou moeten uitzitten, voordat de TBS-maatregel aanvangt. Bij een brute verkrachting als deze, die grote invloed heeft gehad op het leven van het slachtoffer, weegt het strafdoel vergelding bovendien zwaar. Alleen een lange gevangenisstraf komt hieraan tegemoet.
Conclusie
Alles afwegend vindt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. Dit betekent dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging.

7.Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon verbeurd wordt verklaard, omdat de telefoon tijdens het feit is gebruikt.
De verdediging heeft zich hiertegen verzet.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten, aangezien onvoldoende vaststaat dat deze telefoon (die pas bijna twee jaar na het feit in beslag is genomen) is gebruikt bij het delict en daarom is deze telefoon niet vatbaar voor verbeurdverklaring.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering
[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 14.226,84,- bestaande uit een bedrag van € 2.226,84 voor materiële schade (kleding en tas, parkeerkosten, kickbokslessen en zorgkosten) en een bedrag van € 12.000,- aan immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente, een bedrag van € 55,- aan proceskosten (reiskosten), en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is door mr. van Dorsselaer-Spapen ter zitting toegelicht.
8.2
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht ten aanzien van de post kleding en tas met inhoud ten hoogste het bedrag waarvoor facturen of bonnetjes zijn overgelegd toe te wijzen, naar de actuele dagwaarde. Ten aanzien van de parkeerkosten en kosten van kickboksen heeft zij het causaal verband met het feit betwist. De verdediging heeft verzocht een bedrag van € 214,16 in verband met kosten bloedafname af te wijzen, omdat niet duidelijk is wat de relatie met het feit is. Ten aanzien van een bedrag van € 249,37 aan zorgkosten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht dit af te wijzen, omdat het geestelijk letsel en de gevolgen daarvan niet zijn vastgesteld door een deskundige, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van ten hoogste € 5.000,- op zijn plaats is. Voor het overige dient volgens de verdediging de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Kleding en tas
[slachtoffer] stelt in haar vordering dat zij haar kleding heeft moeten afstaan voor sporenonderzoek en dat haar handtas met inhoud nooit is teruggevonden. De rechtbank is van oordeel dat voldoende verband bestaat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat daarmee sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. De vordering is, voor zover mogelijk, onderbouwd met facturen. Dit betrof recente aanschaffen, zodat er geen reden is om rekening te houden met afschrijving. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank voor het overige niet onredelijk voor. Zij zal het gevorderde bedrag van € 297,85 dan ook toewijzen.
Parkeerkosten en kickboksen
[slachtoffer] stelt in haar vordering dat zij door het feit niet meer in het donker met de fiets naar haar werk durfde en ten gevolge hiervan € 861,98 parkeerkosten heeft gemaakt. Ook heeft zij kickbokslessen genomen om van haar angsten af te komen, wat € 364,50 heeft gekost.
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade. Daarnaast zijn deze schadeposten niet inhoudelijk betwist en onderbouwd middels facturen of bankafschriften. De gevorderde bedragen zullen dan ook worden toegewezen.
Zorgkosten
[slachtoffer] heeft zorgkosten gemaakt voor een bedrag van € 702,51, bestaande uit het eigen risico voor lichamelijke en bloedonderzoeken en behandelingen door de psycholoog.
De vordering is onderbouwd met facturen. Uit het voegingsformulier blijkt dat [slachtoffer] onder behandeling is bij een psycholoog in verband met een posttraumatische stressstoornis die ze door het bewezenverklaarde feit heeft opgelopen. De rechtbank ziet geen reden om te betwijfelen dat het bloedonderzoek, dat kort na het feit heeft plaatsgevonden, verband houdt met het feit. Dat een slachtoffer van een verkrachting kort na het feit bloedonderzoek laat verrichten naar de mogelijke overdracht van soa’s acht de rechtbank volstrekt logisch, zodat de kosten daarvan als schade kunnen worden geclaimd. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade. Deze kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade, komen de rechtbank niet onredelijk voor en zullen volledig worden toegewezen.
Proceskosten
Het gevorderde bedrag van € 55,- aan proceskosten zal eveneens als materiële schade worden toegewezen, omdat uit het voegingsformulier blijkt dat het gaat om gemaakte reiskosten en deze als materiële kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden door het handelen van verdachte. Uit het voegingsformulier blijkt dat [slachtoffer] ten gevolge van het bewezenverklaarde feit lijdt aan een posttraumatische stress-stoornis, thans deels in remissie, waarvoor zij (nog altijd) onder behandeling staat van een psycholoog. Ter zitting heeft mr. Van Dorsselaer-Spapen toegelicht dat sprake is van een door een GGz-psycholoog gestelde diagnose en dat geen sprake is van andere nare ervaringen die, zoals door de verdediging geopperd, mogelijk invloed zouden hebben gehad op (het ontstaan van) de posttraumatische stress-stoornis. De rechtbank is gelet op de onderbouwing van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade.
Voor de hoogte van de vergoeding heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergoedingen die in vergelijkbare zaken plegen te worden toegekend en zij zal daarom de vordering voor een bedrag van € 10.000,- toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Conclusie
Aan [slachtoffer] zullen de volgende bedragen worden toegewezen:
- materiële schade: € 2.281,84;
- immateriële schade: € 10.000,--.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen, voor zover zij daarin niet-ontvankelijk is verklaard.
Wettelijke rente
De wettelijke rente over de toegewezen schadevergoeding zal worden toegewezen vanaf de datum van het plegen van het feit.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dat betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast. Bovendien wordt de vergoeding door de staat bij wijze van voorschot aan de benadeelde partij betaald.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Verkrachting, meermalen gepleegd

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van vier jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte
met verpleging van overheidswege;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoontoestel (omschrijving volgens de beslaglijst: Zwart, merk: Iphone, chassisnr: [nummer] );
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 12.281,84, waarvan € 2.281,84 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2017 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 12.281,84 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 7 september 2017 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
96 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. R.P. Broeders en mr. M.M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans en J. Meeuwissen MSc, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 mei 2021.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 september 2017 te Breda door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, bestaande uit of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- meermalen, althans eenmaal zijn penis door die [slachtoffer] in haar vagina laten brengen/duwen en/of
- meermalen, althans eenmaal zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- zich door [slachtoffer] laten aftrekken en/of
- die [slachtoffer] zichzelf laten vingeren en/of
- meermalen, althans eenmaal in de borst(en) van die [slachtoffer] geknepen en/of de borst(en) van die [slachtoffer] betast
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of feitelijkheden hierin dat verdachte
- naast die [slachtoffer] is gaan fietsen en/of
- die [slachtoffer] een mes heeft getoond en/of getoond gehouden en/of
- die [slachtoffer] heeft gesommeerd/gezegd het/een park in te gaan en/of
- die [slachtoffer] heeft gesommeerd/gezegd de bosjes in te gaan en/of
- die [slachtoffer] heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] heeft gesommeerd/gezegd haar jas uit te trekken en/of zich om te draaien en/of haar blouse en/of hemdje en/of broek en/of string uit te doen en/of
- de bh van die [slachtoffer] heeft losgemaakt en/of
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal heeft gesommeerd/gezegd zichzelf te vingeren en/of hem te pijpen en/of
- het hoofd van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal heeft gesommeerd/gezegd op te staan en/of mee te gaan en/of haar aan haar arm heeft meegetrokken naar een andere plek in het park en/of
- die [slachtoffer] meermalen althans eenmaal heeft gesommeerd/gezegd het water /de vijver van dat park in te gaan en/of haar kut/vagina te wassen;
(art 242 Wetboek van Strafrecht).