4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De verkrachting
Aangeefster heeft, na een informatief zedengesprek op 7 september 2017, aangifte gedaan op 13 september 2017 van verkrachting gepleegd op 7 september 2017 in het [Park] te Breda. Zij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij die nacht rond 3:00 - 3:15 uur vanaf haar werk in het centrum van Breda met de fiets naar huis ging. In de Irenestraat bij het paadje naar het [Park] kwam een man naast haar fietsen. De man had een mes dat zij naast haar hoofd zag. Zij moest van de man mee het park in en vervolgens de bosjes in. Aangeefster heeft haar matzwarte Batavus omafiets op de grond laten vallen en is op haar knieën de bosjes in gekropen.
De man zei dat ze haar jas uit moest doen. Aangeefster moest de man pijpen. Zij moest haar blouse uitdoen en de man maakte haar bh van achteren los. De man voelde aan haar borsten en kneedde deze. Daarna moest zij haar broek en string uitdoen en zichzelf vingeren. De man pakte opnieuw haar borst vast. Aangeefster moest hem wederom pijpen waarbij hij ook haar hoofd vastpakte.
Op enig moment moest zij opstaan en meekomen. De man trok haar aan haar arm mee. Zij zijn toen naar de andere kant van het park gegaan naar een plek waar drie bomen staan. De man hield tijdens het lopen het mes weer in zijn hand. Hier moest zij opnieuw de man meerdere keren pijpen en hem ook aftrekken, waarbij hij haar hoofd vastpakte. Vervolgens heeft de man zijn penis in haar vagina gedaan.
Nadat hij zijn penis uit haar vagina heeft gehaald, moest zij mee lopen naar het water. Aangeefster moest van de man het water in om haar vagina te wassen. Daarna moest zij meelopen naar een ander stuk water in het park en wederom het water in lopen.
Toen zij de man niet meer zag, is zij aan de overkant het water uitgeklommen en heeft zij zich verstopt in de rozenstruiken bij het buitenzwembad. Het was toen ongeveer 04:10 uur denkt aangeefster. Om ongeveer 5:00 uur is zij de bosjes uitgekropen en heeft zij aangebeld bij een huis aan de Willem-Alexanderstraat en aan de bewoner gevraagd of hij haar moeder wilde bellen. Aangeefster droeg die nacht een zwart hemdje, een donkerblauwe blouse, een lichtblauwe bh en een zwarte jas.
De rechtbank ziet op grond van de inhoud van het dossier geen enkele aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gedetailleerde en consistente verklaring van aangeefster en acht deze verklaring redengevend voor het bewijs.
In het [Park] te Breda is op 7 september 2017 in de vroege ochtend door de politie onderzoek verricht, waarbij op ongeveer 80 meter afstand van de Irenestraat in de bosjes nabij het looppad de onafgesloten damesfiets van aangeefster is aangetroffen. Op de grond links van de fiets waren veeg/glijsporen van ongeveer 40 centimeter zichtbaar en op ongeveer twee meter van het voorwiel van de fiets werd op de grond in de bosjes een zwarte damesjas gevonden, met in de jaszak een telefoon, een ID-kaart op naam van aangeefster en een sleutelbos. Op ongeveer drie meter van de zwarte damesjas wordt op de grond in de bosjes een blauwe bh, een zwart hemdje en een blauwe blouse bij elkaar aangetroffen. Bij de vijver in het park werden meerdere doorgangen in het riet naar het water aangetroffen.
Tussenconclusie
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster onder dwang en met toepassing van geweld en bedreiging met geweld op 7 september 2017 te Breda meerdere malen is verkracht.
De verdediging heeft dit ook niet betwist, maar heeft bepleit dat verdachte niet de dader is. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte degene is die het slachtoffer heeft verkracht. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Het rapport van het FLDO
Het slachtoffer heeft verklaard dat zij die nacht een lichtblauwe bh droeg, die de dader van achteren los heeft gemaakt. Op de plaats delict is een lichtblauwe bh aangetroffen en voor sporenonderzoek veiliggesteld. Door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is de sluiting van de bh bemonsterd en zijn een tweetal bemonsteringen veiliggesteld voor DNA-onderzoek. Het Forensisch Laboratorium voor DNA-Onderzoek (hierna: FLDO) heeft de bemonstering met nummer AAKV3069NL#02 onderworpen aan een autosomaal en Ychromosomaal ‘Massive Parallel Sequencing’ (hierna: MPS)-DNA-onderzoek en de resultaten daarvan in zijn rapport van 13 juli 2020 weergegeven.
Door de verdediging is aangevoerd dat het rapport van het FLDO van het bewijs dient te worden uitgesloten, omdat – kortgezegd – de verdediging tekort is gedaan in het recht op tegenonderzoek en dat sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De verdediging heeft na ontvangst van het FLDO-rapport in een e-mailbericht van 3 augustus 2020 aan de rechter-commissaris aangegeven dat zij een tegenonderzoek in wilde stellen, maar dat alle pogingen om een (niet aan het FLDO of NFI verbonden) deskundige te vinden op het terrein van MPS-DNA onderzoek spaak liepen. Vervolgens heeft de verdediging in een e-mailbericht op 24 augustus 2020 gemeld dat ondanks verwoede pogingen geen deskundige was gevonden die het gewenste tegenonderzoek kon verrichten. Op 25 augustus 2020 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de verdediging afgewezen en daarbij, onder meer, overwogen dat de verdediging geen inhoudelijke kritiek/vraagpunten heeft aangevoerd en dat voorts uit navraag bij de forensisch adviseur van de rechtbank is gebleken dat binnen Nederland vooralsnog geen andere instantie is dan het FLDO met een accreditatie voor autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek in strafzaken.
Op de zitting van deze rechtbank op 4 september 2020 is drs. T. Kraaijenbrink, één van de opstellers van het FLDO-rapport, als deskundige gehoord en is de verdediging in de gelegenheid gesteld om de deskundige uitgebreid te bevragen. De verdediging heeft op deze zitting vervolgens aangegeven dat zij zich wilde beraden of zij het DNA-onderzoek helemaal opnieuw wilde laten doen of dat zij het voldoende achtte om de interpretatie van de resultaten en het trekken van conclusies opnieuw te laten verrichten of beoordelen. Bij emailbericht van 1 oktober 2020 heeft de verdediging aangegeven te persisteren bij het verzoek tot het doen uitvoeren van een integraal tegenonderzoek op door het FLDO uitgevoerde MPS-DNA-onderzoek. Dit verzoek is door de rechter-commissaris op 28 oktober 2020 afgewezen, omdat, voor zover de rechter-commissaris bekend was (na onder andere navraag bij drs. Kraaijenbrink), wereldwijd vooralsnog geen geaccrediteerd instituut bestaat dat een tegenonderzoek kan verrichten. De raadsman heeft op de zitting van 1 december 2020 zijn verzoek om een integraal tegenonderzoek gehandhaafd. Hierop heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, omdat een volledig tegenonderzoek door een andere instantie dan het FLDO op dit moment niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat het laten uitvoeren van een tegenonderzoek geen absoluut en onbeperkt recht is, maar dat de eis van een eerlijke procesvoering
kanmeebrengen dat aan een verzoek van een verdachte tot het verrichten van een contra-expertise gevolg behoort te worden gegeven. In deze zaak onderschrijft de rechtbank het belang van de verdediging om een dergelijk onderzoek te laten verrichten, maar zij stelt vast dat tot op heden geen andere instantie bekend is dan het FLDO die geaccrediteerd autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek in strafzaken kan verrichtten en dat het aldus in absolute zin niet mogelijk is een volledig tegenonderzoek te laten verrichten door een ander instituut dan het FLDO, zoals de verdediging heeft verzocht. Wel is de verdediging in de gelegenheid gesteld om de deskundige van het FLDO uitgebreid te bevragen en zich hiermee een oordeel te vormen over het rapport en de onderzoeksresultaten. De mogelijkheid om de interpretatie van de resultaten en het trekken van conclusies door het FLDO opnieuw te laten verrichten dan wel beoordelen door een wetenschappelijk onderzoeker zou het gebrek aan de mogelijkheid tot een volledig tegenonderzoek enigszins hebben kunnen compenseren, maar de verdediging heeft hiertoe geen verzoek gedaan, omdat zij enkel een
volledigtegenonderzoek wenste. Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van schending van de door de verdediging aangeroepen verdragsbepaling. De stelling van de verdediging dat het rapport niet voor het bewijs zou kunnen worden gebezigd, omdat een
volledigautosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-tegenonderzoek op dit moment niet mogelijk is, volgt de rechtbank evenmin. De verweren van de verdediging worden derhalve verworpen.
De rechtbank ziet voorts, gelet op het feit dat het FLDO door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd voor forensisch autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek, in samenhang bezien met wat drs. Kraaijenbrink ter zitting heeft verklaard over haar deskundigheid en de deskundigheid van het FLDO met betrekking tot MPS-DNA-onderzoek, geen enkele aanleiding om aan de deskundigheid van het FLDO te twijfelen.
De rechtbank ziet evenmin een gebrek in de zogenaamde “chain of custody” met betrekking tot het spoor met SIN-nummer AAKV3069NL#02, te meer nu in de onderzoeksresultaten het DNA van het slachtoffer is aangetroffen.
Hetgeen voor het overige door de verdediging is aangevoerd, vat de rechtbank samen als verweren die zijn gericht op de wijze waarop het MPS-DNA-onderzoek door het FLDO is verricht. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de interpretatie van de resultaten door de deskundigen vallen binnen de deskundigheid van dit geaccrediteerde bureau, zoals dit ook te gelden heeft bij andere DNA-onderzoeken die in forensisch kader worden verricht door een daartoe geaccrediteerde instantie. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid noch aan de bevindingen en resultaten van het MPS-DNA-onderzoek.
De tussenconclusie van de rechtbank is dat alle verweren van de verdediging worden verworpen en dat het FLDO-rapport voor het bewijs kan worden gebezigd.
Het onderzoek aan de bemonstering van de sluiting van de bh
De bemonstering van de sluiting van de bh van het slachtoffer AAKV3069NL#02 en referentiemateriaal van onder andere slachtoffer [slachtoffer] en verdachte zijn onderworpen aan autosomaal en Y-chromosomaal MPS-DNA-onderzoek en onderling vergeleken.
Uit het rapport van het FLDO blijkt dat het slachtoffer en verdachte mogelijke donoren zijn van het celmateriaal in de bemonstering. Gezien de locatie van de bemonstering (de sluiting van haar bh) neemt de rechtbank aan dat het slachtoffer donor is van een deel van het celmateriaal.
Voor wat betreft het mogelijke donorschap van verdachte blijkt uit het rapport dat de bevindingen van het autosomale MPS-DNA-onderzoek
meer dan 1 miljard keerwaarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer, de verdachte en een onbekende persoon welke geen bloedverwant is van het slachtoffer en verdachte, dan dat de verkregen resultaten kunnen worden verklaard door vermenging van celmateriaal van het slachtoffer en twee onbekende personen welke geen bloedverwanten zijn van het slachtoffer en de verdachte. De bevindingen van het Y-chromosomale MPS-DNA-onderzoek ondersteunen deze conclusie.
De rechtbank combineert deze extreem sterke bewijskracht voor mogelijk donorschap van verdachte met de overige bevindingen in het dossier en concludeert dat zijn DNA op de sluiting van de bh van het slachtoffer is aangetroffen. Verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat het DNA van verdachte hier op is gekomen doordat verdachte de bh van het slachtoffer heeft losgemaakt en dat hij dus degene is die het slachtoffer heeft verkracht. In haar overtuiging betrekt de rechtbank voorts nog de volgende feiten en omstandigheden.
Signalement dader
Het slachtoffer heeft verklaard dat de dader ongeveer 1.70-1.75 meter was, ongeveer 25 jaar oud, iets gespierde benen had met weinig tot geen vet en dat zijn geslachtsdeel besneden was. Uit het integraal bevragen van het signalement van verdachte bleek dat verdachte in die tijd dat het feit plaatsvond een tenger postuur had, 1.79 meter lang was en 25 jaar oud. Verdachte heeft verklaard dat hij besneden is. De rechtbank overweegt dat enkele uiterlijke kenmerken van verdachte passen bij het door het slachtoffer gegeven signalement. Volgens het slachtoffer had haar verkrachter een “straattaal accent”. De rechtbank heeft op de zitting van 29 april 2021 waargenomen dat verdachte spreekt met een dergelijk accent.
Door de verdediging is het verweer gevoerd dat het door het slachtoffer gegeven signalement niet specifiek is. Hoewel op zichzelf genomen geen sprake is van unieke persoonskenmerken, draagt het feit dat de genoemde uiterlijke kenmerken van verdachte binnen het signalement van de dader passen, wel bij aan de overtuiging van de rechtbank.
Door de verdediging is voorts aangevoerd dat het slachtoffer niet heeft verklaard dat de dader tatoeages op zijn handen had, terwijl zij de handen van de dader moet hebben gezien, wat ontlastend dient te werken voor verdachte omdat hij duidelijk zichtbare tatoeages heeft op zijn handen. Dit verweer volgt de rechtbank niet.
Uit de verklaring van het slachtoffer volgt in de eerste plaats dat zij niet mocht kijken naar de dader en dat zij de dader ook niet goed heeft kunnen zien omdat het nacht was. Zij heeft verklaard dat zij niet heeft gezien of de dader tatoeages had. Zij was uit angst gefocust op het mes dat de dader vasthield. Het is aannemelijk dat een blinkend en dreigend voorwerp in het donker beter wordt gezien dan de tatoeages op de handen die het mes vasthouden. Bovendien heeft het slachtoffer haar waarneming in een zeer bedreigende situatie moeten doen. Dat het slachtoffer geen tatoeages heeft gezien, sluit naar het oordeel van de rechtbank verdachte niet uit als dader. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar oordeel de omstandigheid dat verdachte in de nacht van 6 op 7 september 2017 bij zijn moeder verbleef in de [adres] te Breda, wat hem die nacht in de nabijheid van de plaats delict plaatst. Hij was die nacht derhalve in de gelegenheid om het delict te plegen.
De overige door de verdediging gevoerde verweren laat de rechtbank onbesproken nu deze verweren zien op onderdelen van het dossier die niet tot het bewijs worden gebezigd.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 7 september 2017 te Breda meermalen heeft verkracht.