5.3De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts of een verzekeringsarts b&b van het UWV, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
Beide verzekeringsartsen hebben eisers dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b beschikte daarbij ook over informatie van de praktijkondersteuner GGZ, de behandelend psycholoog [naam psycholoog 1] van 4MB en de psycholoog [naam psycholoog 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan wat de verzekeringsarts over het lichamelijk onderzoek heeft gerapporteerd. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts expliciet heeft gerapporteerd over zijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek. De rechtbank ziet niet in waarom de verzekeringsarts op die manier zou rapporteren als er geen enkel onderzoek zou hebben plaats gevonden.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat het UWV informatie had moeten inwinnen bij zijn huisarts en bij de praktijkondersteuner GGZ. Daarbij is allereerst van belang dat de verzekeringsarts b&b beschikte over recente informatie van de praktijkondersteuner GGZ, de psycholoog [naam psycholoog 2] en de psycholoog [naam psycholoog 1] . Verder mag een verzekeringsarts in beginsel afgaan op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of wanneer een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. De rechtbank is niet gebleken dat van een van deze situaties sprake was.
Omdat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel, ziet de rechtbank bovendien niet in waarom het UWV een psychodiagnostisch onderzoek had moeten laten doen. Daarbij komt dat een verzekeringsarts gelet op zijn specifieke deskundigheid in staat wordt geacht om binnen een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens de geobjectiveerde beperkingen voor arbeid vast te stellen.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsartsen medische feiten over de datum in geding hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank is ook niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten en de rug- en schouderklachten. Ook de hypermobiliteit, het gebruik van alprazolam en eisers verslavingsproblematiek waren bekend. De klachten zijn bij de beoordeling betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b over eisers psychische klachten inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom bij het vaststellen van de beperkingen niet is uitgegaan van de diagnose die de psycholoog [naam psycholoog 1] gesteld heeft. Verder is eiser vanwege zijn verslavingsproblematiek beperkt geacht voor werken in de horeca. Eiser heeft zijn stelling dat hij als gevolg van de bijwerking van alprazolam ook beperkingen voor arbeid heeft niet met objectief-medische gegevens onderbouwd. De stukken die eiser in beroep over de psychische klachten heeft ingediend, had hij ook in bezwaar al ingediend en zijn dus door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken. Verder wist de verzekeringsarts b&b uit de stukken die eiser in bezwaar heeft ingediend dat eiser onder behandeling was bij 4mb.
De rechtbank is ook van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en voldoende blijkt waarom in verband met eisers lichamelijke klachten voor de vastgestelde beperkingen is gekozen. De rechtbank voegt hier over de schouderklachten aan toe dat de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen heeft vastgesteld. Verder is van belang dat eiser tijdens de zitting bij de rechtbank heeft gezegd dat pas lange tijd na 12 maart 2020 een oorzaak voor de schouderklachten is gevonden. De stukken die eiser in beroep over de schouderproblemen heeft ingediend gaan ook over de situatie na die datum.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij ook knieklachten heeft. De rechtbank is van die klachten echter niet gebleken uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de medische gegevens die eiser in bezwaar heeft ingediend, zodat de rechtbank aan die klachten voorbij gaat.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsartsen in verband met eisers klachten hebben aangenomen.
De rechtbank concludeert dat bij het opstellen van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening is gehouden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een medische deskundige te benoemen voor het verrichten van een deskundigenonderzoek. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. De rechtbank stelt vast dat het dossier naast rapporten van de verzekeringsartsen ook informatie bevat van de praktijkondersteuner GGZ en de behandelend psycholoog. Daarin zijn onderzoeksbevindingen opgenomen alsmede (het beloop van) klachten en behandelingen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie over zijn psychische klachten ingediend en de informatie over de lichamelijke klachten heeft geen betrekking op 12 maart 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsarts b&b heeft aangevoerd om het bestreden besluit te onderbouwen. Om dat weerwoord te bieden is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Het mogen ook gegevens van een behandelaar zijn. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het voldoende dat wat een betrokkene aan medische gegevens naar voren brengt, twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft eiser in beroep geen medische gegevens ingediend die leiden tot dergelijke twijfel. Bovendien is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechtbank geen goed beeld van eisers beperkingen heeft kunnen krijgen. Omdat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, bestaat voor de rechtbank geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Daarom kan het door eiser gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten. De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat in de FML van 18 december 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies