ECLI:NL:RBZWB:2021:2524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
C/02/377863 FA RK 20-5422
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en gezagsrechten over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van een echtpaar, hierna te noemen de vrouw en de man. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A.P. Avontuur, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Doorakkers, hebben beiden verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] met elkaar zijn gehuwd en dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de verzoeken van partijen.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen, toegewezen. Tevens is de echtscheiding uitgesproken, en is bepaald dat de vrouw huurster van de echtelijke woning zal zijn. De rechtbank heeft de zorgregeling tussen de man en de kinderen vastgesteld, waarbij de man recht heeft op contact met de kinderen op specifieke dagen en tijden. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. van de Kraats en in het openbaar uitgesproken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling ook aandacht besteed aan de rechtsmacht en het toepasselijke recht, waarbij het Nederlands recht van toepassing is verklaard. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen als niet weersproken en op de wet gegrond toegewezen, en heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
[geboorteplaats3]
Zaaknummer: C/02/377863 / FA RK 20-5422
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. G.A.P. Avontuur,
en
[man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P. Doorakkers.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 15 oktober 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het betekeningsexploot;
- het F9-formulier van mr. Avontuur van 4 november 2020;
- het op 23 december 2020 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het op 22 februari 2021 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek van de vrouw;
- de beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 3 november 2020.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 6 mei 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Verder werd de man bijgestaan door een tolk, de heer N. Alwandawi. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie [plaats 2] , hierna te noemen de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] , met elkaar gehuwd;
- uit hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] ,
2. [minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum2] , en,
3. [minderjarige3] , geboren te [geboorteplaats3] op [geboortedatum3] ;
- partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan;
- de vrouw heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit en de man is staatloos;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
- echtscheiding;
- bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar;
- bepaling dat zij huurster van de echtelijke woning zal zijn.
De man verzoekt, samengevat:
- echtscheiding;
- bepaling dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij de vrouw;
- bepaling dat de vrouw huurster van de echtelijke woning zal zijn;
- vaststelling van een zorgregeling.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot
echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
4.2.
De rechtbank zal op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
Partijen stellen dat zij op [huwelijksdatum] in [geboorteplaats] , met elkaar in het huwelijk zijn getreden. Zij verzoeken allebei de echtscheiding uit te spreken en stellen daartoe dat het huwelijk van hen duurzaam is ontwricht.
4.4.
De vrouw heeft een gewaarmerkt afschrift van een huwelijkscontract in het geding gebracht. Verder heeft de vrouw geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd, omdat dit nog niet mogelijk is.
4.5.
Gelet op artikel 815 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan, wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk is bepaalde, wettelijk voorgeschreven, stukken te overleggen, worden volstaan met het overleggen van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien. In dat kader heeft de vrouw ter staving van het huwelijk van partijen overgelegd:
- het rapport van eerste en nader gehoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van de gesprekken die de vrouw op respectievelijk 19 december 2015 en
21 december 2015 voerde met een contactambtenaar;
- het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de man waarin als burgerlijke staat is vermeld ‘gehuwd’;
- het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van de vrouw waarin als burgerlijke staat is vermeld ‘gehuwd’.
4.6.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een
recent afschrift of uittreksel van de huwelijksakte in het geding te brengen, omdat de veiligheidssituatie in [plaats 1] instabiel is. Voor wat betreft het ontbreken van een ouderschapsplan is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat van de vrouw redelijkerwijs niet kan worden verwacht hiertoe over te gaan. Uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen geen sluitende afspraken kunnen maken over de zorgregeling tussen de man en de kinderen. Gelet op bovenstaande omstandigheden zal de rechtbank de vrouw dan ook ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
4.7.
Vervolgens wordt toegekomen aan de vraag of het huwelijk op grond van artikel 10:31 Burgerlijk Wetboek in Nederland voor erkenning in aanmerking komt. Uit artikel 10:31, eerste lid, BW volgt dat het uitgangspunt hierbij is, dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend, wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden.
4.8.
De rechtbank sluit voor haar beoordeling aan bij informatie uit het Thematisch ambtsbericht [plaats 1] december 2019. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of volgens het recht van [plaats 1] het huwelijk van partijen rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden. Van belang bij de beoordeling hiervan is de nationaliteit van partijen. In het rapport van nader gehoor heeft de vrouw verklaard dat beide partijen [nationaliteit] zijn. Uit het genoemde ambtsbericht volgt dat [nationaliteit] (net als [nationaliteit2] ) naar een religieuze familierechtbank gaan, alwaar het huwelijk wordt gesloten dan wel bekrachtigd. Zij ontvangen eenzelfde soort rechtbankdocument als [nationaliteit3] staatsburgers. Nadat het huwelijk bij een religieuze familierechtbank is gesloten dan wel bekrachtigd, ontvangt de General Authority for Palestine Arab Refugees (GAPAR) een kopie van het rechtbank document en wordt het huwelijk ingeschreven in het bevolkingsregister van deze autoriteit. Ook kunnen [nationaliteit] een traditioneel moslimhuwelijk laten bekrachtigen door een sharia-rechtbank, mits zij staan ingeschreven bij de GAPAR.
4.9.
Op grond van het [nationaliteit3] recht zijn er drie mogelijkheden om een huwelijk te sluiten. Een van deze mogelijkheden houdt in dat het paar zich rechtstreeks naar een
sharia-rechtbank begeeft. Daar wordt het huwelijk gesloten. Zodra het huwelijk bij een
sharia-rechtbank is erkend, is het huwelijk rechtsgeldig. Een registratie in het bevolkingsregister wordt gezien als een administratieve handeling die niet belangrijk is voor de rechtsgeldigheid van het huwelijk. Ook een inschrijving bij GAPAR is in deze situatie niet nodig, omdat het geen bekrachtiging van een huwelijk betreft. Verder moeten bij de huwelijksvoltrekking twee mannelijke getuigen dan wel twee vrouwelijke getuigen en één mannelijke getuige aanwezig zijn. Deze getuigen dienen meerderjarig en wilsbekwaam te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende aanknopingspunten die rechtvaardigen dat partijen op bovenstaande wijze zijn gehuwd. Uit het overgelegde huwelijkscontract blijkt dat partijen allebei moslim zijn en op [huwelijksdatum] zijn verschenen voor een sharia-rechtbank om met elkaar te huwen. Verder waren aanwezig twee getuigen ( [getuige] en [getuige2] ). Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het gesloten huwelijk van partijen in [plaats 1] als rechtsgeldig moet worden aangemerkt en op grond van artikel 10:31 BW in Nederland dient te worden erkend. Niet gebleken is dat er aanleiding bestaat om ingevolge 10:32 BW aan dit huwelijk erkenning te onthouden op de grond dat de erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De rechtbank zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
4.10.
Het verzoek tot echtscheiding zal als over en weer niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats van de kinderen
4.11.
Beide partijen verzoeken de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te
bepalen.
4.12.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 Brussel II-bis bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Voor wat betreft het toepasselijk recht zal de rechtbank op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) Nederlands recht toepassen.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Het vaststellen van een hoofdverblijfplaats ziet op gezagsrechten, waardoor het van belang is dat de verzoeker het ouderlijk gezag over de kinderen heeft. De rechtbank zal dan ook eerst beoordelen of partijen met het ouderlijk gezag zijn belast. De rechtbank ziet aanleiding een onderscheid te maken voor [voornaam] en [voornaam2] enerzijds en [voornaam3] anderzijds.
4.14.
Voor [voornaam] en [voornaam2] geldt het volgende. Artikel 16 HKBV geeft aan dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid zonder tussenkomst van een rechterlijke of administratieve autoriteit, wordt beheerst door het recht van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind. De vraag naar het peilmoment van de gewone verblijfplaats in dit kader is niet geregeld in het verdrag. Het is aan het recht van de verdragsstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft om te bepalen of rekening wordt gehouden met gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voordat het kind zijn gewone verblijfplaats had in de betrokken verdragsstaat.
4.15.
Voor de beoordeling van de gewone verblijfplaats van [voornaam] en [voornaam2] sluit de rechtbank aan bij de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:5437). In deze uitspraak overweegt de rechtbank dat de gewone verblijfplaats van het kind wordt vastgesteld ten tijde van zijn geboorte, aangezien dat het moment is dat de ouderlijke verantwoordelijkheid van rechtswege ontstaat. Voor [voornaam] en [voornaam2] geldt op grond van deze overweging dat hun gewone verblijfplaats in [plaats 1] is.
4.16.
Naar Syrisch recht bestaat een onderscheid tussen wettelijk gezag (wilaya) en het zorgrecht (hadana). Het wettelijk gezag ligt van rechtswege bij de man, dus in beginsel heeft alleen de man het gezag over [voornaam] en [voornaam2] .
4.17.
Echter, lid 4 van artikel 16 HKBV geeft aan dat indien de gewone verblijfplaats van het kind wordt verplaatst, dan wordt het van rechtswege ontstaan van ouderlijke verantwoordelijkheid van een persoon die deze verantwoordelijkheid niet reeds heeft – in dit geval de vrouw – beheerst door het recht van de staat van de nieuwe gewone verblijfplaats. De kinderen zijn vanuit [plaats 1] naar Nederland gegaan, waardoor hun gewone verblijfplaats is verplaatst. Op basis van Nederlands recht hebben gehuwden van rechtswege gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat ook de vrouw en dus beide partijen met het ouderlijk gezag zijn belast over [voornaam] en [voornaam2] .
4.18.
Voor [voornaam3] geldt ook dat beide partijen met het ouderlijk gezag zijn belast. De gewone verblijfplaats van [voornaam3] ten tijde van haar geboorte was Nederland, waardoor Nederlands recht van toepassing is. Nu partijen gehuwd waren op het moment van de geboorte van [voornaam3] zijn zij van rechtswege allebei met het ouderlijk gezag belast.
4.19.
De rechtbank zal beide partijen ontvangen in hun verzoek en zal over en weer het verzoek als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat het belang van de kinderen zich tegen toewijzing verzet.
Zorgregeling
4.20.
De man verzoekt een zorgregeling vast te stellen. De vrouw voert gemotiveerd verweer.
4.21.
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 Brussel II-bis bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Voor wat betreft het toepasselijk recht zal de rechtbank op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (HKBV 1996) Nederlands recht toepassen.
4.22.
De vaststelling van een zorgregeling ziet eveneens op gezagsrechten. Voor de overwegingen omtrent het ouderlijk gezag verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 4.13. tot en met 4.18. Gelet op deze rechtsoverwegingen zal de rechtbank de man ontvangen in zijn verzoek.
4.23.
Na uitvoerige bespreking van het geschil op de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de behandeling geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om met elkaar het gesprek aan te gaan en te proberen alsnog tot overeenstemming te komen. Partijen hebben het overleg positief afgesloten en de navolgende afspraken gemaakt:
a. de man heeft iedere zaterdag van 13.30 uur tot 19.00 uur contact met de kinderen inclusief de zwemles;
b. iedere donderdag heeft de man een kort contactmoment met de kinderen van 17.30 uur tot 18.00 uur;
c. op het moment dat de man over zelfstandige woonruimte beschikt zullen de kinderen minimaal eenmaal per veertien dagen van vrijdagavond 17.30 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijven;
d. wanneer de man en de kinderen contact met elkaar hebben zullen partijen niet praten op het niveau van ex-partners;
e. op het moment dat de vrouw naar het buitenland gaat en de kinderen bij derden onderbrengt, zal de vrouw de man hierover informeren;
f. de man zal de vrouw ondersteunen bij afspraken rondom de kinderen (bijvoorbeeld vervoer voor zijn rekening nemen).
4.24.
De rechtbank zal het verzoek van de man betreffende de zorgregeling als gewijzigd
beschouwen conform de door partijen gemaakte afspraken en overeenkomstig beslissen. De rechtbank zal vaststellen dat de man en de kinderen iedere zaterdag van 13.30 uur tot 19.00 uur (inclusief de zwemles) contact hebben met elkaar, alsmede iedere donderdag van 17.30 uur tot 18.00 uur. De afspraken onder c. tot en met f. lenen zich niet voor opname in het dictum, maar gelden als zodanig wel tussen partijen en dienen door hen te worden nagekomen.
Huurrecht
4.25.
Partijen verzoeken allebei het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toe te
kennen.
4.26.
Nu de echtelijke woning in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd
om te beslissen op het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning
De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
4.27.
Dit verzoek zal als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Proceskosten
4.28.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats2] ( [plaats 1] ), met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum] ,
2. [minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedatum2] , en,
3. [minderjarige3] , geboren te [geboorteplaats3] op [geboortedatum3] ,
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen in het kader van de zorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar iedere zaterdag van 13.30 uur tot 19.00 uur (inclusief de zwemles), alsmede iedere donderdag van 17.30 uur tot 18.00 uur, een en ander conform rechtsoverweging 4.23.;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurster zal zijn van de echtelijke woning, gelegen aan [adres] [woonplaats] ;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van
de griffier, in het openbaar uitgesproken op
MH
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.