In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Wonenbreburg en de gedaagde, Adriana Wilhelmina. De eiseres, Wonenbreburg, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde wegens het veroorzaken van structurele en ernstige overlast. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend. Wonenbreburg heeft gesteld dat de overlast sinds november 2019 aanhoudt en bestaat uit schreeuwen, schelden, hard slaan met deuren en andere verstoringen van de nachtrust van omwonenden. Daarnaast zijn er bedreigingen geuit door de gedaagde om de woning in brand te steken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de ernst van de overlast en het woongenot van de omwonenden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortschiet in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de vorderingen van Wonenbreburg in een bodemprocedure een kans van slagen hebben. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand van € 860,68, vermeerderd met wettelijke rente.
De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 730,01. De gedaagde moet de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimen en de sleutels ter beschikking stellen aan Wonenbreburg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de uitspraak, ook al kan zij in hoger beroep gaan.