ECLI:NL:RBZWB:2021:2546

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
9177270 VV EXPL 21-39
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning wegens ernstige overlast door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Wonenbreburg en de gedaagde, Adriana Wilhelmina. De eiseres, Wonenbreburg, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagde wegens het veroorzaken van structurele en ernstige overlast. De gedaagde is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend. Wonenbreburg heeft gesteld dat de overlast sinds november 2019 aanhoudt en bestaat uit schreeuwen, schelden, hard slaan met deuren en andere verstoringen van de nachtrust van omwonenden. Daarnaast zijn er bedreigingen geuit door de gedaagde om de woning in brand te steken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, gezien de ernst van de overlast en het woongenot van de omwonenden. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortschiet in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat de vorderingen van Wonenbreburg in een bodemprocedure een kans van slagen hebben. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huurachterstand van € 860,68, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft de gedaagde ook veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden zijn begroot op € 730,01. De gedaagde moet de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ontruimen en de sleutels ter beschikking stellen aan Wonenbreburg. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de uitspraak, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9177270 VV EXPL 21-39
vonnis in kort geding d.d. 20 mei 2021
inzake
de stichting Stichting Wonenbreburg,
gevestigd te Breda,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.P. van den Berg, advocaat te Leiden,
tegen
Adriana Wilhelmina [gedaagde] ,
wonende te [adres] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als Wonenbreburg en [gedaagde] .

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de dagvaarding van 28 april 2021 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Ter zitting waren aanwezig namens Wonenbreburg mevrouw [woonconsulent 2] (woonconsulent) en de heer [naam woonconsulent 1] (woonconsulent) bijgestaan door mr. C.P. van den Berg voornoemd. [gedaagde] is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1
Wonenbreburg vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde] wordt veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning, plaatselijk bekend als de [adres] , met al hetgeen daartoe behoort en met wie of wat daarin of daarop aanwezig is te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Wonenbreburg te stellen;
Subsidiair
II. een zodanige beslissing wordt genomen als de kantonrechter in goede justitie vermeent te behoren;
Primair en subsidiair
III. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de huurachterstand tot en met april 2021 van € 860,68 te vermeerderen met de wettelijke rente over de huurachterstand vanaf de vervaldag van ieder der facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de verschuldigde huurpenningen vanaf het moment dat deze na de datum van dagvaarding zijn komen te vervallen en nog zullen vervallen tot aan de datum van uitspraak, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van ieder der facturen;
V. [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een (gebruiks-)vergoeding, gelijk aan de thans geldende huurprijs voor elke maand, een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, dat de woning in bezit wordt gehouden totdat de woning is ontruimd;
VI. [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van de uitspraak;
VII. [gedaagde] wordt veroordeeld in de nakosten te hoogte van € 157,00 dan wel - indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak plaatsvindt - € 239,00.
2.2
[gedaagde] is hoewel behoorlijk gedagvaard met inachtneming van de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten niet ter zitting verschenen, zodat tegen haar verstek is verleend.
2.3
In deze procedure dient te worden beoordeeld of Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen en of aannemelijk is dat de vorderingen van Wonenbreburg in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het - mede gelet op de belangen van partijen over en weer - gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van de voorzieningen zoals gevorderd.
2.4
Voldoende gebleken is dat Wonenbreburg een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde ontruiming nu zij stelt dat het woongenot van omwonenden ernstig wordt verstoord door overlast.
2.5
Wonenbreburg legt aan haar vordering tot ontruiming ten grondslag dat [gedaagde] tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst door structureel ernstige overlast te veroorzaken. Zij stelt dat de overlast sinds november 2019 wordt veroorzaakt en bestaat uit schreeuwen en schelden, het hard slaan met deuren, hard lopen en stampen in de woning, zowel overdag als in de nachtelijke uren. Ook stelt Wonenbreburg dat [gedaagde] diverse malen gedreigd heeft om de flat waar zij woont in brand te steken door het gas open te draaien, dat [gedaagde] ondanks herhaaldelijke verzoeken de overlast niet staakt en zij hulpverlening door GGZ en Bemoeizorg niet toelaat. Nu [gedaagde] het gestelde niet heeft weersproken en de overgelegde producties bij dagvaarding onderbouwen dat er sprake is van ernstige en structurele overlast door [gedaagde] , is voorshands aannemelijk dat een bodemrechter in een procedure desgevraagd de huurovereenkomst zal ontbinden en ontruiming zal toewijzen. De kantonrechter zal de gevorderde ontruiming, die niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, dan ook toewijzen.
2.6
De door Wonenbreburg gevorderde huurachterstand betreft een geldvordering en voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding dient niet alleen onderzocht te worden of de vordering voldoende aannemelijk is, maar ook of een spoedeisend belang bestaat. De gestelde huurachterstand over de maanden maart en april 2020 van € 860,68 heeft [gedaagde] niet weersproken en komen de kantonrechter ook niet onrechtmatig of ongegrond voor. Ten aanzien van de gevorderde huur is naar het oordeel van de kantonrechter in het algemeen geen sprake van onverwijlde spoed, maar uit het oogpunt van efficiency zal die toch worden toegewezen. Geen van partijen heeft er immers belang bij om – in geval van afwijzing van de geldvordering in kort geding – een tweede procedure te moeten voeren met de daarbij behorende hoge kosten. De gevorderde huurachterstand van € 860,68 zal dan ook worden toegewezen evenals de gevorderde wettelijke rente daarover.
2.7
Ter zitting heeft Wonenbreburg aangegeven dat de lopende huur wordt betaald, zodat er naar het oordeel van de kantonrechter geen grond is voor toewijzing van de na datum dagvaarding vervallen huur tot aan de datum van de uitspraak, zijnde de maand mei 2021. De gevorderde gebruiksvergoeding betreft feitelijk huur omdat er geen sprake is van ontbinding van de huurovereenkomst en is vanaf juni 2021 tot de datum van ontruiming (in het kader van de goede procesorde) toewijsbaar voor zover die door [gedaagde] onbetaald wordt gelaten.
2.8
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding, welke tot op heden aan de zijde van Wonenbreburg worden begroot op € 730,01 waarvan € 106,01 aan dagvaardingskosten, € 126,00 aan griffierecht en € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde van Wonenbreburg.
2.9
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.

3.De beslissing in kort geding

De kantonrechter:
3.1
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning, plaatselijk bekend als de [adres] , met al hetgeen daartoe behoort en met wie of wat daarin of daarop aanwezig is te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Wonenbreburg te stellen;
3.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de huurachterstand tot en met april 2021 van € 860,68 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldag van ieder der facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de huur vanaf 1 juni 2021 (voor zover deze onbetaald wordt gelaten), een gedeelte van een maand voor een volle gerekend, totdat de woning is ontruimd;
3.4
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Wonenbreburg tot op heden begroot op € 730,01 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, indien niet binnen 14 dagen na betekening tot betaling wordt overgegaan, met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis;
3.5
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling, en
  • de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling;
3.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
20 mei 2021.