ECLI:NL:RBZWB:2021:2560

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
02-032199-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeloverval met gasdrukwapen

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 januari 2021 een winkeloverval heeft gepleegd in Oosterhout. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht, werd beschuldigd van diefstal met geweld en het dragen van een gasdrukwapen. Tijdens de zitting op 11 mei 2021 heeft de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, de verdenking toegelicht, waarbij de verdachte zijn betrokkenheid heeft bekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij rekening is gehouden met de impact van de overval op de slachtoffers en het gebruik van een gasdrukwapen. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de winkelmedewerkers en andere slachtoffers van de overval. De rechtbank heeft ook bepaald dat het in beslag genomen wapen onttrokken wordt aan het verkeer, gezien de aard van het feit en de wetgeving omtrent wapens.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-032199-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een winkeloverval heeft gepleegd en een gasdrukwapen bij zich heeft gedragen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wat hem is tenlastegelegd heeft begaan en baseert zich daarbij op de diverse aangiften en op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen nu verdachte de tenlastegelegde feiten heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte ten aanzien van beide feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht die feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 mei 2021;
- de aangifte namens [slachtoffer 1] ;
- de aangiftes van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
- de verklaring van getuige [slachtoffer] ;
- de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ;
- het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van het onder verdachte aangetroffen wapen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 31 januari 2021 te Oosterhout, meerdere pakjes sigaretten en een blikje Red Bull, die aan een ander toebehoorden, te weten aan de [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer] en meerdere winkelbezoekers van die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door:
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp van links naar rechts te bewegen en
- daarbij dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op meerdere winkelbezoekers en winkelmedewerkers te richten en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer] dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en op hun lichaam te richten en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp door te laden en
- tegen die [slachtoffer 3] meermalen te zeggen: "geld" en “money”;
2
op 31 januari 2021 te Oosterhout een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukwapen dat zodanig geleek op een vuurwapen dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was heeft gedragen.
De tenlastelegging bevatte kennelijke taal-/schrijffouten, die in de bewezenverklaring zijn hersteld. Verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor feit 1 een gevangenisstraf op te leggen van 3 jaar. Ten aanzien van feit 2 is gevorderd te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte een lagere straf op te leggen dan is gevorderd door de officier van justitie. Aangevoerd is dat verdachte werd beïnvloed door de drugs die hij gebruikt had. Verder is aangevoerd dat de rechtbank zich niet moet laten leiden door het drama dat de slachtoffers hebben ervaren omdat dat een persoonlijke ervaring van hen is geweest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 31 januari 2021 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een winkeloverval. Met een gasdrukwapen is verdachte de [slachtoffer 1] binnengegaan waarna hij vervolgens naar kassa 1 is gelopen. Dat deed hij bewust omdat in die kassa het meeste geld zou zitten. Bij de kassa aangekomen heeft hij het wapen gepakt en daarmee de kassamedewerkster bedreigd. Hij is op de band voor de kassa gesprongen waarna hij op de kassa begon te trappen. Vervolgens is hij over de kassa heen naar de servicebalie gesprongen een ook daar heeft hij een medewerkster bedreigd door het wapen op haar te richten. Gedurende de overval heeft verdachte diverse winkelmedewerkers en winkelend publiek het wapen getoond en op hen gericht. Verdachte heeft uiteindelijk de winkel verlaten. Zijn buit: een aantal pakjes sigaretten en een blikje Red Bull.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld (of sigaretten) te komen.
Dat de impact op de veelal jonge slachtoffers groot is geweest blijkt ook wel uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring en de schriftelijke toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. De slachtoffers dachten dat zij dood gingen, anderen ondervinden nu nog steeds dagelijks last van wat hen overkomen is. En dit alles omdat verdachte het in zijn hoofd kreeg om een supermarkt te overvallen.
Over het waarom heeft verdachte zelf weinig kunnen of willen aangeven, behalve dat hij het heeft gedaan onder invloed van amfetamine. Volgens de reclassering moet de verklaring voor het gedrag van verdachte gezocht worden in het niet op orde hebben van praktische zaken, zijn middelengebruik en zijn gemoedstoestand hierdoor. De tegenslagen die hij kende op het gebied van werk, financiën en de liefde zouden hem hebben gedreven tot overmatig middelengebruik waarvan nu een aantal jonge winkelmedewerkers de gevolgen moeten ondervinden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van deze winkeloverval, een aanzienlijke gevangenisstraf noodzakelijk is. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten als vertrekpunt genomen. Deze gaan uit van een gevangenisstraf van 2 jaar voor het plegen van een overval op een winkel waarbij sprake is van licht geweld of van een bedreiging. Strafverzwarend acht de rechtbank het gebruik van het gasdrukwapen en het aantal kwetsbare jonge slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Aangezien feit 2 is gepleegd in eendaadse samenloop met feit 1, wordt hiervoor geen aparte straf opgelegd.

7.De benadeelde partijen

De winkelmedewerkers
De volgende benadeelde partijen vorderen een schadevergoeding voor feit 1:
  • [slachtoffer 2] , bestaande uit een immateriële schade van € 1.800,00;
  • [slachtoffer 3] , bestaande uit een immateriële schade van € 1.800,00;
  • [slachtoffer 4] , bestaande uit een immateriële schade van € 1.720,00;
  • [slachtoffer] , bestaande uit een materiële schade als gevolg van het niet kunnen werken van € 348,42 en een immateriële schade van € 1.720,00;
te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover deze benadeelde partijen en dat hij verplicht is hun schade te vergoeden. Het gevorderde is door de verdediging niet betwist.
De door de benadeelden gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot de gevorderde bedragen. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.474,20 (inclusief BTW) voor feit 1.
Zoals hiervoor al overwogen kan bewezen worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover deze benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Een gedeelte van de vordering ziet op kosten die gemaakt zijn door de benadeelde partij in het kader van nazorg voor de medewerkers (€ 5.250,00 exclusief BTW). De verdediging heeft voor wat betreft deze nazorgkosten aangevoerd dat de benadeelde partij professionele hulp heeft ingeroepen voor de medewerkers terwijl deze zorg wellicht ook verleend had kunnen worden door een GGZ-instelling of een andere instelling. Niet beoordeeld kan worden of de schade zoveel als mogelijk is beperkt. Beoordeling daarvan zou tot een onevenredige belasting van dit strafproces leiden. Daarom is verzocht de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de nazorgkosten voor toewijzing vatbaar zijn. Het getuigt van een goed werkgeverschap om meteen professionele hulp in te schakelen om zodoende juist de schade zoveel als mogelijk te beperken. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank daarom toewijsbaar tot een bedrag van € 5.350,80 (dit is exclusief BTW), te vermeerderen met de wettelijke rente, ter zake van materiële schade (sigaretten en Red Bull: € 100,80 en kosten nazorg € 5.250,00).
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen wapen is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot dit wapen en dat feit 1 is begaan met behulp van dit wapen. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 55, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd in eendaadse samenloop met
feit 2:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
feit 1 en feit 2
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart
onttrokken aan het verkeerhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten een wapen (omschrijving: G2301219, blauw);
Benadeelde partijen
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.800,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 1) te betalen € 1.800,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
28 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.800,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (feit1), € 1.800,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
28 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 1.720,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] (feit1), € 1.720,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
27 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 2.068,47, waarvan € 348,42 aan materiële schade en € 1.720 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feit 1), € 2.068,47 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
30 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 5.350,80aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft een bedrag van € 100,80 vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening en voor wat betreft een bedrag van € 5.250,00 vanaf 25 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 5.350,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft een bedrag van € 100,80 vanaf 31 januari 2021 tot aan de dag der voldoening en voor wat betreft een bedrag van € 5.250,00 vanaf 25 februari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
61 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van F.W.P.M. van den Goorbergh, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 mei 2021.
Mr. Hoekstra en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te Oosterhout, een of meerdere pakjes sigaretten en/of een blikje Red Bull, in elk geval enige goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [slachtoffer 1] (gelegen aan de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] , in elk geval tegen een of meerdere winkelbezoekers en/of winkelmedewerkers van die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, van links naar rechts te bewegen en/of
- daarbij dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op een of meerdere winkelbezoekers en/of winkelmedewerkers ter richten, en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer] , dat vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden en/of te tonen en/of op zijn/haar/hun hoofd, althans op zijn/haar/hun lichaam, te richten en/of
- dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, door te laden en/of naar achteren te bewegen en/of
- tegen die [slachtoffer 3] meermalen heeft gezegd: "geld" en/of “money”, althans woorden
van gelijke aard en/of strekking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te Oosterhout, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasdrukwapen dat zodanig geleek op een vuurwapen dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was heeft gedragen;
(art 27 lid 1 Wet wapens en munitie)