ECLI:NL:RBZWB:2021:2600

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa) aan werknemer werkzaam in Bonaire

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa). De minister weigerde deze aanvraag in een besluit van 30 juni 2020, omdat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 8 juli 2020 bevestigd, waarbij het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft op 19 mei 2021 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn ouders aanwezig waren, maar de minister niet. De kern van het geschil was of de eiser als werknemer in de zin van de Tofa kon worden aangemerkt, aangezien hij zijn werkzaamheden in Bonaire verrichtte. De minister stelde dat Bonaire niet als Nederland wordt beschouwd voor de toepassing van de Tofa, waardoor de eiser geen recht had op de tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen voor strikte criteria zonder hardheidsclausule, waardoor de eiser niet in aanmerking kwam voor de regeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, met de overweging dat de Tofa een tijdelijke regeling is die snel en robuust moest worden uitgevoerd. De rechtbank kon geen rekening houden met bijzondere omstandigheden, en de minister had terecht de aanvraag afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8099 TOFA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 30 juni 2020 (primaire besluit) heeft de minister geweigerd een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling voor flexibele arbeidskrachten (Tofa) toe te kennen.
In het besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn ouders. Namens de minister is niemand verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming op grond van de Tofa.
Met het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen omdat het SV-loon van eiser over de maand februari 2020 minder dan € 400,-- was.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. In dit besluit heeft de minister gesteld dat het loon dat eiser heeft ontvangen niet in Nederland is verdiend.
Geschil
2. In geschil is of eiser voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op grond van de Tofa.
Wettelijk kader
3. Uit artikel 2, onder a, van de Tofa volgt dat recht op een tegemoetkoming bestaat als een werknemer in februari 2020 te minste € 400,- aan loon heeft genoten.
In artikel 1 van de Tofa is bepaald dat onder werknemer wordt verstaan een werknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfs).
In artikel 1, onderdeel, o, van de Wfs is bepaald dat werknemer is de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Ingevolge de hiervoor genoemde werknemersverzekeringen wordt degene die zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is (artikel 3 van de ZW, WW en WAO). In de WIA is bepaald dat het werknemersbegrip van artikel 3 van de ZW van toepassing is (artikel 8 WIA).
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij in Bonaire heeft gewerkt en dat Bonaire ook onderdeel van Nederland is. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat de Regeling onredelijk uitpakt.
Standpunt minister
4. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen werknemer is in de zin van de Tofa. Daarom heeft hij geen recht op een tegemoetkoming. Eiser verricht zijn werkzaamheden in Bonaire. Dat ligt niet in Nederland.
Beoordeling rechtbank
5.Bepalend is of eiser kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de Tofa. Daarvoor is van belang of hij zijn werkzaamheden in Nederland verricht. Hoewel Bonaire onder het koninkrijk van Nederland valt, betekent dit niet dat eiser in Nederland heeft gewerkt. Eiser voldoet daarom niet aan de voorwaarden van de Tofa.
Dat eiser ook niet in aanmerking komt voor de regeling die voor Bonaire is getroffen [1] , zoals ter zitting door hem is gesteld, betekent niet dat hij dan toch recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Tofa. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om geen hardheidsclausule op te nemen, zodat afwijking van de bepalingen opgenomen in de Tofa niet mogelijk is.
De rechtbank realiseert zich dat eiser feitelijk tussen wal en schip valt. De Tofa is echter een tijdelijke crisisregeling die snel en robuust moest kunnen worden uitgevoerd op basis van een beperkt aantal eenvoudige criteria. Daarom kan er ook geen rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden. De minister heeft dan ook terecht de aanvraag voor een Tofa-tegemoetkoming afgewezen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 25 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland