ECLI:NL:RBZWB:2021:2610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
C/02/385384 / JE RK 21-961 en C/02/385401 / JE RK 21-965
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke schorsing gezag en uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met de medische situatie en gedrag van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 mei 2021 uitspraak gedaan over de gedeeltelijke schorsing van het gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige] en de uithuisplaatsing van de minderjarige in een anoniem ziekenhuis. De moeder oefent het ouderlijk gezag uit, maar er zijn ernstige zorgen over de medische situatie van de minderjarige, die in levensgevaar verkeerde en medische behandeling nodig heeft. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de moeder gedeeltelijk te schorsen in haar gezag, omdat zij geen toestemming gaf voor de noodzakelijke medische behandelingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder en vader zich oncoöperatief opstellen en dat er een acuut risico is voor de gezondheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft daarom besloten om de moeder gedeeltelijk in haar gezag te schorsen en de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing in het ziekenhuis verlengd. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling, maar constateert dat dit momenteel ontbreekt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/385384 / JE RK 21-961
C/02/385401 / JE RK 21-965
Datum uitspraak: 14 mei 2021
Beschikking van de kinderrechter over gedeeltelijke gezagsuitoefening en een spoeduithuisplaatsing
in de zaken van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND (hierna: de Raad),

locatie Middelburg,
en

LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,

locatie Eindhoven,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op 7 april 2021 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
advocaat: mr. H. Goedegebure te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats in Nederland,
advocaat: mr. H. Goedegebure te Middelburg.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikkingen van 4 mei 2021 en alle daarin genoemde en vermelde stukken.
Op 14 mei 2021 heeft de kinderrechter de zaken mondeling - met gesloten deuren -behandeld.
Gehoord zijn:
- mr. Goedegebure namens de ouders;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordig(st)ers van de GI, die telefonisch bij de mondelinge behandeling aanwezig waren;
Hoewel correct opgeroepen zijn niet verschenen:
-de moeder;
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 11 maart 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 11 maart 2022.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 14 april 2021 een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] te plaatsen in het Admiraal de Ruyter ziekenhuis te Goes en vervolgens in een (crisis)pleeggezin. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
Op 16 april 2021 heeft de kinderrechter een nieuwe spoedmachtiging verleend om [minderjarige] in een anoniem ziekenhuis in Nederland te plaatsen voor de duur dat verblijf in het ziekenhuis noodzakelijk wordt geacht en daaropvolgend een machtiging voor verblijf in een pleeggezin, met ingang van 16 april 2021 en tot 28 april 2021. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
Bij beschikking van 21 april 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor verblijf in een pleeggezin verlengd vanaf 28 april 2021 tot 14 oktober 2021. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
Bij beschikking van 4 mei 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een anoniem ziekenhuis in Nederland verleend, met ingang van 4 mei 2021 en tot 18 mei 2021. Bij beschikking van 4 mei 2021 is tevens de moeder gedeeltelijk in de uitoefening van het gezag voor zover het betreft de opname en behandeling in het ziekenhuis van [minderjarige] en de voor hem noodzakelijk te achten medische handelingen geschorst waarbij de GI voor dat deel van het gezag belast is met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Ten aanzien van beide beschikkingen geldt dat belanghebbenden vooraf niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening te geven op de verzoeken.
Op grond van het voorgaande verblijft [minderjarige] in een anoniem ziekenhuis in Nederland.

De verzoeken

Thans ligt voor het resterende verzoek van de Raad om de moeder gedeeltelijk te schorsen in de uitoefening van het gezag ten aanzien van [minderjarige] voor de duur van de opname en behandeling in het ziekenhuis en de medische handelingen die daaruit voortvloeien voor de duur van de schorsing. Daarbij verzoekt de Raad tevens om de GI te belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de (resterende) duur van de schorsing.
Tevens ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een anoniem ziekenhuis in Nederland te verlenen zolang dit noodzakelijk wordt geacht voor de (resterende) duur van 6 maanden.

De standpunten

De Raad heeft zijn verzoeken gehandhaafd. De Raad ziet een acuut en ernstig risico dat de noodzakelijke medische onderzoeken en de medische behandeling van [minderjarige] ernstig zullen worden belemmerd gelet op de houding van de moeder tot dusver. Zij geeft geen toestemming voor opname en behandeling van [minderjarige] in het ziekenhuis terwijl [minderjarige] wel in levensgevaar heeft verkeerd en zijn medische toestand nog zorgelijk is. Om de medische behandeling van [minderjarige] onbelemmerd te laten plaatsvinden heeft de Raad verzocht om het gezag van de moeder gedeeltelijk te schorsen. De Raad heeft hierbij benadrukt dat het van belang is dat verschillende medische behandelingen onder deze machtiging kunnen worden toegepast voor zover dat binnen de wettelijke kaders mogelijk is. Vanwege het gezagsvacuüm dat hierdoor ontstaat dient de GI tevens voor dat deel te worden belast met de voorlopige voogdij van [minderjarige] . Ten aanzien van het verzoek tot een machtiging voor uithuisplaatsing van [minderjarige] heeft de Raad opgemerkt dat er vooralsnog geen aanleiding is om [minderjarige] weer terug bij de moeder te plaatsen.
Namens de GI is verklaard dat het op het moment goed gaat met [minderjarige] , maar dat hij nog wel heel kwetsbaar is. [minderjarige] is aanzienlijk afgevallen en er wordt nu nauwlettend op hem toegezien. Er zullen ook nog vervolgonderzoeken moeten plaatsvinden. Vanwege het langere verblijf in het ziekenhuis is de machtiging tot uithuisplaatsing verzocht. Het is de GI nog niet gelukt om een goed contact met de ouders te realiseren. Medewerkers van de GI zijn door de ouders meermaals en in de persoonlijke sfeer bedreigd waarvan de GI ook aangifte heeft gedaan. De GI blijft proberen om in contact te treden met de ouders, maar door de vergaande bedreigingen van de ouders is dit tot nu toe onmogelijk gebleken.
Namens de moeder is aangevoerd dat zij zich stellig verzet tegen beide verzoeken. Beide ouders willen dat de verzoeken worden afgewezen. De moeder stelt dat [minderjarige] is ontvoerd, zij wil hem zo snel mogelijk terug. De advocaat kan niet zeggen waar de ouders op dit moment verblijven.

De beoordeling

De kinderrechter verwijst naar de beschikkingen van 4 mei 2021zoals die in het voorgaande samengevat zijn weergegeven. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken. Naar aanleiding daarvan is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de beslissingen van 4 mei 2021 zou moeten worden herroepen. De kinderrechter overweegt verder als volgt.
De kinderrechter zal beide verzoeken voor de resterende duur toewijzen. De kinderrechter maakt zich ernstige zorgen om [minderjarige] . [minderjarige] is slechts enkele maanden geleden geboren, maar hij heeft in die korte tijd al veel meegemaakt. [minderjarige] verkeerde in levensgevaar en is door middel van reanimatie ternauwernood in leven gehouden. De medische situatie van [minderjarige] lijkt gelukkig inmiddels stabiel te zijn, maar is nog erg zorgelijk. De kinderrechter begrijpt de noodzaak voor verdere medische behandeling en medische controles. Tevens begrijpt de kinderrechter dat deze situatie vraagt om een actieve betrokkenheid van de gezaghebbende ouder waarbij zonder vertraging belangrijke beslissingen over medische behandeling in het belang van [minderjarige] genomen kunnen worden. De kinderrechter stelt vast dat het de GI tot nu toe niet is gelukt om enige vorm van samenwerking met de moeder -of de vader- te bereiken waarbij de GI zelfs heeft verklaard dat medewerkers door beide ouders ernstig zijn bedreigd. Dit baart de kinderrechter grote zorgen. Voor de kinderrechter staat het belang van [minderjarige] en primair zijn medische gezondheid echter voorop.
De kinderrechter stelt vast dat medische behandelingen nodig zijn om ernstig gevaar voor de gezondheid van [minderjarige] af te wenden en dat de moeder als de ouder die het gezag uitoefent de toestemming voor deze behandelingen weigert. De kinderrechter is daarom van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:268, eerste lid, sub b BW is voldaan. Het verzoek tot gedeeltelijke schorsing van de moeder in de uitoefening van het gezag zal daarom worden toegewezen voor de duur van de schorsing voor zover het betreft de opname en behandeling in het ziekenhuis van [minderjarige] en de voor hem noodzakelijk te achten medische handelingen. Omdat door deze gedeeltelijke schorsing een gezagsvacuüm ontstaat, zal de kinderrechter op grond van artikel 1:268, derde lid, BW de GI belasten met de voorlopige voogdij over [minderjarige] , vooralsnog voor de duur van de schorsing.
Verder overweegt de kinderrechter dat ten aanzien van [minderjarige] reeds kort na zijn geboorte een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. Nadat hij uit het ziekenhuis is ontslagen, werd een nieuwe machtiging afgegeven zodat [minderjarige] in een pleeggezin kon gaan wonen. Vanwege de acute medische situatie van [minderjarige] moest hij opnieuw in het ziekenhuis worden opgenomen en daarom is de spoedmachtiging verleend. De kinderrechter overweegt dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken voldoende duidelijk is geworden dat [minderjarige] in de nabije toekomst nog in het ziekenhuis zal moeten blijven voor verdere onderzoeken en medische behandelingen. De kinderrechter overweegt verder nog dat een eventuele terugplaatsing bij de moeder niet aan de orde kan zijn zolang zij en de vader zich dreigend en oncoöperatief blijven opstellen en zij bovendien niet beschikken over een veilige en stabiele woonplek voor [minderjarige] waar hij onbedreigd kan opgroeien. De kinderrechter zal daarom het verzoek voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft voor de resterende duur toewijzen.
De kinderrechter overweegt ten slotte nog dat sprake is van een zeer ongelukkige situatie waarbij elke vorm van samenwerking tussen de ouders en de GI ontbreekt. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij zich blijft inspannen om periodiek met de ouders in overleg te treden. De GI kan daarbij ook de hulp in schakelen van andere personen die nu bij de ouders betrokken zijn waarbij de GI tevens actief op zoek dient te gaan naar effectieve hulpverlening voor de ouders. De kinderrechter acht het zeker niet uitgesloten dat met de juiste behandeling een vorm van samenwerking met de ouders bereikt kan worden. Van de ouders verwacht de kinderrechter dat zij van hun kant zich eveneens inspannen om de samenwerking met de GI te zoeken en zich ten minste absoluut onthouden van bedreigingen richting de GI of andere betrokkenen.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de gedeeltelijke schorsing van de moeder in de uitoefening van het gezag voor zover het betreft de opname en behandeling in het ziekenhuis van [minderjarige] en de voor hem noodzakelijk te achten medische handelingen voor de (resterende) duur van de schorsing, te weten met ingang van 18 mei 2021 en tot 4 augustus 2021;
belast voor dat deel van het gezag de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd te Eindhoven, met de voorlopige voogdij over [minderjarige] voor de (resterende) duur van de schorsing, te weten met ingang van 18 mei 2021 en tot 4 augustus 2021;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een anoniem ziekenhuis in Nederland, met ingang van 18 mei 2021 en tot 4 november 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter op 14 mei 2021 tegenwoordigheid van mr. L. Verheuvel als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is vastgesteld op 25 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.