ECLI:NL:RBZWB:2021:2666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake AOW door termijnoverschrijding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 27 mei 2021, is het beroep van eiser tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake de AOW niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had op 2 maart 2021 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 19 november 2020. De rechtbank constateert dat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn is ingediend, die eindigde op 31 december 2020. Eiser heeft aangevoerd dat hij het beroepschrift op 4 januari 2021 ter post heeft aangeboden, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet tijdig was. De rechtbank wijst erop dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift van openbare orde is en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiser had ook andere mogelijkheden om het beroepschrift tijdig in te dienen, zoals digitaal of per fax. De rechtbank concludeert dat eiser in verzuim is geweest en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1008 AOW

uitspraak van 27 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank(SVB; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 2 maart 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 19 november 2020 (bestreden besluit) van de SVB over de AOW.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft eiser bij brief van 16 maart 2021 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft eiser aangevoerd dat hij het beroepschrift op 4 januari 2021 via de reguliere post naar de rechtbank heeft laten versturen door de dochter van zijn verhuurder. Dit omdat eiser zijn veilige omgeving zo min mogelijk wenst te verlaten. Voor zover eiser bekend is, heeft de dochter van zijn verhuurder de brief gelijk op de post gedaan.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 19 november 2020. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 31 december 2020.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 2 maart 2021 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift, dat per post is verzonden en binnen een week na verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen, tijdig ingediend indien het vóór het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Het beroepschrift is gedagtekend 2 januari 2021, volgens eiser op 4 januari 2021 ter post aangeboden en daarmee niet tijdig verzonden. Het beroepschrift is dus ook gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-
ontvankelijk verklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten.
Daartoe overweegt de rechtbank dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft als redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat eiser, ten aanzien van de te late indiening van het beroepschrift, in verzuim is geweest.
De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden dat het beroepschrift niet binnen de beroepstermijn ingediend had kunnen worden. Eiser heeft om hem moverende redenen gewacht met het indienen van het beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn. Eiser had het beroepschrift ook tijdig kunnen (laten) indienen op een eerder moment. Tevens had eiser het beroepschrift kunnen (laten) indienen per fax of digitaal, al dan niet met hulp van een gemachtigde of een derde. De rechtbank beschouwt de door eiser aangevoerde omstandigheden dan ook niet als overmacht. Eiser is in verzuim ten aanzien van de te late indiening van het beroepschrift. Dit komt voor rekening en risico van eiser.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 27 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.