ECLI:NL:RBZWB:2021:268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2021
Zaaknummer
02/111873-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Dijkman
  • A. Beudeker
  • J. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toerekeningsvatbaarheid en oplegging van TBS-maatregel na poging tot doodslag op politieagenten

Op 25 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 22 april 2020 in Haghorst, gemeente Hilvarenbeek, twee politieagenten met een mes heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, op dat moment (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar was. Dit oordeel is gebaseerd op rapportages van psychologen en een psychiater, die hebben geconcludeerd dat de verdachte leed aan ernstige geestelijke stoornissen, waaronder een depressieve stoornis en een psychotische stoornis, die zijn wilsvrijheid hebben beperkt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag op de eerste agent, maar hem wel schuldig bevonden aan zware mishandeling van deze agent en poging tot doodslag op de tweede agent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op ernstig letsel of de dood van de agenten heeft aanvaard.

De rechtbank heeft, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte, geen andere mogelijkheid gezien dan het opleggen van een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank heeft daarbij de aanbevelingen van de reclassering en de psychologen in acht genomen, die hebben geadviseerd om de verdachte in een psychiatrische instelling te plaatsen en hem te begeleiden naar een terugkeer naar Polen, waar hij de benodigde zorg kan ontvangen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, toegewezen, maar heeft de uitvoering van de gevangenisstraf en de TBS-maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard. De benadeelde partijen, de betrokken politieagenten, zijn ook in hun schadevergoedingsverzoeken ontvangen, waarbij de rechtbank hen een schadevergoeding heeft toegewezen voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de aanvallen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/111873-20
vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Haaglanden, Penitentiair Psychiatrisch Centrum
raadsman mr. A.Ch. Osté, advocaat te Dongen

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1:
verdachte heeft geprobeerd politieagent [slachtoffer 1] met een mes te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft mishandeld;
feit 2:
verdachte heeft geprobeerd politieagent [slachtoffer 2] met een mes te doden, dan wel heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel hem heeft bedreigd;
feit 3:
verdachte politieagent [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem in het gezicht te stompen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 subsidiair, feit 2 primair en feit 3 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij telkens op de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en van verdachte zelf. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft zij in het bijzonder opgemerkt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat verdachte heeft verklaard, dat hij zich niet veel van het incident kan herinneren en wat hij zich wél kan herinneren, heeft hij kenbaar gemaakt. De raadsman verbindt hieraan geen conclusies ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
feit 1:
Feiten en omstandigheden
Op basis van de aangehaalde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld, dat verdachte niet mee wilde werken met de politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die hem wilden boeien en fouilleren omdat hij twee messen bij zich droeg. Verdachte verzette zich hevig en er ontstond een worsteling tussen verdachte en de voornoemde agenten. Tijdens die worsteling viel er een mes op de grond, dat verdachte wist te bemachtigen. Het mes wordt beschreven als een keukenmes of vleesmes. Het lemmet van het mes was ongeveer 13 centimeter lang. Verdachte maakte cirkelende bewegingen met het mes waardoor [slachtoffer 1] snijwonden in zijn linkerhand heeft opgelopen. Vervolgens heeft verdachte een steekbeweging gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] probeerde de pols van verdachte beet te pakken en werd daarbij in zijn rechterhand gestoken.
Uit de geneeskundige verklaring, de aangifte en de foto’s volgt, dat [slachtoffer 1] een ernstige verwonding is toegebracht, te weten een forse snijwond in de rechterhand, welke wond op vier plaatsen is gehecht. De geschatte duur van genezing van het letsel was gesteld op 14 tot 21 dagen, maar blijkens de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding ervaart [slachtoffer 1] nog altijd, bijna negen maanden na het steekincident, beperkingen, pijn en tintelingen aan zijn rechterhand en is er nog altijd geen sprake van een medische eindsituatie.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] worden afgeleid.
Het in onderhavige situatie eenmalig toebrengen van een snijwond aan de hand, is onvoldoende om de slotsom te rechtvaardigen dat de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] als gevolg van deze verwonding zou komen te overlijden.
Tussenconclusie
De rechtbank zal daarom verdachte van het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag, vrijspreken.
(Voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Dat ligt anders voor de verweten zware mishandeling. Door in een worsteling op korte afstand van elkaar een flink mes ter hand te nemen en daarmee draaiende en stekende bewegingen te maken, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de − naar algemene ervaringsregels − aanmerkelijke kans dat hij één van de in zijn nabijheid zijnde agenten met het mes zou raken en ernstig zou kunnen verwonden, welke kans hij welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toe genomen. Met de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen. Er is ook daadwerkelijk letsel ontstaan. De rechtbank stelt vast dat het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen moet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, mede gezien de jurisprudentie hieromtrent (ECLI:NL:HR:2018:1051). Zij heeft daarvoor acht geslagen op de aard van het letsel en de combinatie van omstandigheden dat het letsel nog altijd gepaard gaat met pijn, ongemak en fysieke beperkingen, het herstel langer duurt dan werd verwacht en uitzicht op herstel zelfs in belangrijke mate nog steeds ontbreekt.
Conclusie
Dit betekent dat er sprake is van zware mishandeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
feit 2:
Feiten en omstandigheden
Voortbordurend op de onder feit 1 genoemde feiten en omstandigheden kan met betrekking tot feit 2 worden vastgesteld dat agent [slachtoffer 2] tijdens de worsteling op een bepaald ogenblik, nadat zijn collega [slachtoffer 1] door verdachte was gestoken, van de grond omhoog kwam. Verdachte, die eerst nog op de grond lag, stond vervolgens ook op. Verdachte bewoog zich verder in de richting van [slachtoffer 2] en maakte met het hiervoor beschreven mes, dat hij nog steeds vasthield, bij het omhoog komen een stekende beweging van onder naar omhoog in de richting van de buik van [slachtoffer 2] . Het mes bevond zich slechts op een halve meter van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] is uiteindelijk niet met het mes geraakt.
Begin van uitvoering en het (mogelijk) intreden van de dood
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van de beschreven gedragingen van verdachte kan worden bestempeld als een begin van uitvoering van het doden van [slachtoffer 2] . De stekende beweging bij het omhoog komen van verdachte, waarbij hij [slachtoffer 2] in zijn buik had kunnen steken is een cruciaal onderdeel van die gedragingen. [slachtoffer 2] droeg weliswaar een steek-werend vest – waarvan algemeen bekend is dat dat vrij kort valt en niet de gehele buikstreek bedekt − maar juist door het omhoog komen had verdachte met het mes langs de onderkant van het vest [slachtoffer 2] in de buikstreek kunnen steken en hem daarbij dodelijk kunnen verwonden. In dit licht is ook de grootte/lengte van het mes in ogenschouw genomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de buikstreek een kwetsbaar deel van het lichaam vormt, omdat zich daarin de buikslagader en vitale organen, zoals de lever en de darmen, bevinden. Dat deze ader of organen geraakt kunnen worden als er met een flink mes in de buik wordt gestoken, is in dit kader een logisch gegeven.
De kans op overlijden bij een messteek in de buik is dus aanmerkelijk te noemen.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood
De gedragingen kunnen bovendien naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de op de dood van het slachtoffer gericht, dat het niet anders kan zijn dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het vorenstaande, de poging tot doodslag − zoals primair is tenlastegelegd − wettig en overtuigend bewezen.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte met versnelde pas op [slachtoffer 2] is afgelopen en vervolgens één of meerdere keren in de richting van de borst heeft gestoken. Weliswaar verklaarde [slachtoffer 2] dit in eerste instantie, maar in zijn latere verklaring komt dit incident niet terug. Evenmin in de verklaring van agent [slachtoffer 1] , die als enige andere persoon bij het incident aanwezig was. Van dit deel van de tenlastelegging zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
feit 3:
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, kan tevens de mishandeling van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair:op 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
aan [slachtoffer 1] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten litteken en tintelingen en beperkingen in het gevoel in/aan de hand en vinger, heeft toegebracht door met een mes in de hand van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden;
feit 2 primair:
op 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk met een mes in zijn hand met dat mes een stekende beweging in de richting van het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
[slachtoffer 2] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft mishandeld door met kracht tegen/in het gezicht heeft gestompt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De officier van justitie is van mening dat verdachte strafbaar is. Verdachte is volgens hem evenwel (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte het navolgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de beschikbare rapportages van psychiater
[naam 3] , d.d. 14 oktober 2020 en 28 december 2020, alsmede van de rapportages van de [naam 4] en [naam 5] d.d. 7 oktober 2020 en 24 december 2020. Deze rapportages zijn tevens door voormelde deskundigen mondeling toegelicht ter zitting.
In de rapportages van de psychiater wordt beschreven dat bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis en een ongespecificeerd schizofreniespectrum of een andere psychotische stoornis, naast stoornissen in het gebruik van cannabis, alcohol en XTC. De psychologen spreken van een depressieve stoornis met spanningsklachten en een psychotisch toestandsbeeld passend bij schizofrenie, welk toestandsbeeld onder invloed van alcohol, softdrugs en harddrugs kan worden verergerd.
In de verschillende rapportages zijn dus enigszins andersluidende stoornissen opgenomen, maar ter zitting is door de gedragsdeskundigen uitgelegd dat dit slechts nuanceverschillen betreft en dat de conclusies klinisch beschouwd met elkaar overeenkomen. Verdachte lijdt aan ernstige, chronische, ziekelijke stoornissen.
De psychologen concluderen dat de tenlastegelegde feiten in het geheel niet aan verdachte zijn toe te rekenen, omdat het handelen van verdachte destijds werd bepaald vanuit zijn stoornissen, het gebruik van middelen de avond tevoren en het gebrek aan voldoende coping mechanismen. Zijn wilsvrijheid was beperkt. Zij hebben daartoe aanwijzingen gevonden in het procesdossier. Ten tijde van het tenlastegelegde zou namelijk sprake zijn geweest van verlies van samenhang van denken, voelen en handelen, desoriëntatie in tijd, plaats en persoon. Ook bleek verdachte niet in staat te zijn om achteraf een volledig geïntegreerd beeld van het gebeuren te kunnen maken. Hij herinnert zich alleen flarden.
De psychiater is ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid minder stellig. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij ervan overtuigd is dat de stoornissen ten tijde van het tenlastegelegde bij verdachte aanwezig waren, dat hij een psychose had en dat het gebruik van middelen de situatie hebben verergerd. Zij weet echter niet in hoeverre dit ziektebeeld heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde. Zij zegt geen goed verband te kunnen leggen tussen het tenlastegelegde en de stoornissen, omdat zij geen gedegen delictanalyse heeft kunnen opstellen vanwege de wisselende verklaringen van verdachte. Daarom kan tot een gehele ontoerekeningsvatbaarheid, maar ook tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid worden geconcludeerd. De psychiater heeft tevens aangegeven dat personen in een psychotische toestand, zoals verdachte ten tijde van het tenlastegelegde, nog in staat kunnen zijn doelgericht handelingen te verrichten. Omdat er keuzemomenten zijn te onderscheiden waarbij verdachte nog controle leek te hebben over zijn gedrag en wist wat hij deed, kan er nog wilsvrijheid aan de orde zijn. Voorts is door de psychiater naar voren gebracht dat het handelen van verdachte richting de agenten kennelijk niet samenhing met wanen die verdachte had met betrekking tot de agenten.
Naast de rapporten van de gedragsdeskundigen heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaringen in het procesdossier. Zo hadden de betrokken agenten niet de indruk dat verdachte in een waan verkeerde of dat hij compleet van de wereld was. Verdachte reageerde zelfs adequaat, gezien het moment dat hem werd bevolen zijn handen omhoog te doen en hij dat bevel opvolgde, hij pas in verzet ging toen hij werd vastgepakt en hij kans zag een mes van de grond op te rapen. Verdachte weet zich nog precies te herinneren dat hij aan het dansen was en een “spelletje” deed met de messen, dat de politie kwam toen hij bij een bruggetje stond en dat hem werd gevraagd om de messen weg te gooien.
Gelet op de bevindingen van de psychiater en psychologen stelt de rechtbank vast dat bij verdachte sprake is van meerdere ziekelijke stoornissen en dat deze tevens van invloed zijn geweest op zijn handelen ten tijde van het tenlastegelegde.
Op grond van de toelichting van de psychiater ter zitting, de keuzemomenten van verdachte die in het procesdossier zijn te herkennen en zijn eigen verklaring, is de rechtbank evenwel van oordeel dat verdachte nog enige mate van keuzevrijheid c.q. wilsvrijheid heeft gehad. Daarom merkt de rechtbank verdachte als (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar aan en niet als geheel ontoerekeningsvatbaar. Deze vaststelling werkt in de straf door.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Verdachte is aldus strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS-maatregel) met voorwaarden, welke voorwaarden door de reclassering zijn geadviseerd. Daarbij wordt verzocht de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de procedure voor een zorgmachtiging op te starten, omdat deze optie meer mogelijkheden zou bevatten om verdachte sneller de benodigde hulpverlening te kunnen bieden dan een TBS-maatregel met voorwaarden, om welke maatregel hij subsidiair heeft verzocht. Een ambulant traject kan volgens de raadsman − aansluitend op een (klinische) opname in een zorginstelling − plaatsvinden in het land van herkomst Polen, indien dit land daaraan meewerkt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 22 april 2020 geprobeerd om een agent om het leven te brengen door in de richting van de buik van de agent met een scherp mes te steken. De andere agent die betrokken was bij zijn aanhouding heeft verdachte zwaar lichamelijk letsel toegebracht met het mes. Deze gebeurtenis heeft op beide agenten een behoorlijke impact gehad. De agent die in zijn hand is gestoken ondervindt daarvan nog steeds lichamelijk hinder, waaronder tintelingen in zijn pink. Beide agenten hebben aangegeven ook psychisch nadeel te hebben ondervonden van het incident. Het gaat om een ernstig en heftig feit, waarbij de agenten hebben gevreesd voor hun eigen leven of het leven van hun collega. Dat dit langdurig effect heeft, bijvoorbeeld bij gelijksoortige incidenten tijdens hun beroepsuitoefening, is dan ook zeker aannemelijk.
Daarnaast neemt de rechtbank mee dat het politieagenten zijn die verdachte uit het niets heeft aangevallen, terwijl zij gewoon hun werk deden.
Zoals hiervoor overwogen, is het feit in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte handelde op het moment van het incident onder invloed van een psychische stoornis en zeer waarschijnlijk ook onder invloed van alcohol en drugs. De vraag is welke straf of maatregel onder deze omstandigheden passend is.
De rechtbank heeft bij deze afweging de adviezen van de psychiater, [naam 3] en van de GZ- [naam 4] en [naam 5] betrokken, alsmede van de reclassering, in de persoon van de heer [naam 1] .
Volgens de psychologen wordt de kans op recidive voor geweld, ernstig lichamelijk letsel en acuut dreigend geweld als laag ingeschat zolang verdachte psychosevrij is. Indien verdachte destabiliseert door factoren buiten hemzelf, of wanneer hij geen antipsychotica inneemt en opnieuw overmatig drugs- of alcohol gaat gebruiken en daardoor zijn zelfcontrole verliest, is het niet uit te sluiten dat betrokkene psychotisch ontregelt raakt en hij geweld tegen zichzelf of anderen zal gebruiken. In een dergelijke toestand is de kans op recidive hoog. Bij de vraag naar welk kader passend is, gaat het er in de kern om dat verdachte volgens zijn wens terugkeert naar Polen en daar voor zijn psychische klachten wordt behandeld door hem goed in te bedden in een zorgnetwerk aldaar. Afgeraden wordt om betrokkene primair in Nederland te behandelen aangezien hij de taal niet machtig is en juist de kern van het risicomanagement bestaat uit inbedding in een zorgnetwerk. Dat laatste is in Nederland ook niet mogelijk omdat verdachte niet beschikt over een woning, een zorgverzekering en een sociaal netwerk. Als optie noemen de psychologen de mogelijkheid te onderzoeken tot het afgeven van een zorgmachtiging. Indien deze zorgmachtiging wordt afgegeven, kan betrokkene geplaatst worden op een gesloten GGZ-afdeling en vanuit daar gerepatrieerd worden naar Polen. Mocht een zorgmachtiging niet mogelijk zijn dan is de andere optie om aan verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden op te leggen, waarbij verdachte geplaatst wordt in een psychiatrische instelling om vandaaruit vertrek naar Polen te organiseren. Vanuit het oogpunt van de kans op recidive lijkt evenwel de TBS-maatregel niet per se noodzakelijk te zijn. Immers, betrokkene reageert nu goed op medicatie waardoor het recidiverisico nu laag is.
Ook de psychiater vermeldt in haar advies dat niet valt uit te sluiten dat verdachte zonder (medicamenteuze) behandeling en begeleiding opnieuw ontregeld raakt en kan komen tot soortgelijk gewelddadig gedrag. Over hoe groot die kans is, doet de psychiater geen uitspraken. Verdachte is volgens de psychiater kwetsbaar en reageert heftig op stressfactoren. De psychiater adviseert om in eerste instantie een zorgmachtiging voor verdachte te onderzoeken, nu de problematiek van verdachte in principe behandeld kan worden binnen de reguliere GGZ. De verwachting is dat de kans op agressief gedrag afneemt met adequate behandeling. Verdachte is therapietrouw. Wel is de vraag of de relatief korte duur van een zorgmachtiging afdoende zal zijn om de kans op herhaling van agressief gedrag te reduceren, nu er bij verdachte sprake is van een gebrek aan ziekte-inzicht. In het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden kan de benodigde zorg, gelet op de ernst van het feit en de ernst van de psychopathologie, lang genoeg en intensief genoeg worden gewaarborgd. Daartegen pleit dat verdachte nog geen adequate behandeling binnen de reguliere GGZ heeft gehad. Ook naar de mening van de psychiater is verdachte het meest gebaat bij behandeling en begeleiding in een bekende omgeving, in zijn eigen taal en met behulp van zijn eigen steunsysteem. Ter zitting heeft de psychiater aangegeven dat er ook nu nog psychotische denkbeelden zijn bij verdachte, maar dat naar verwachting binnen een jaar tot een psychiatrische stabilisatie kan worden gekomen.
De rechtbank heeft verder nog kennis genomen van het bericht van de geneesheer-directeur, de heer [naam 2] , van 13 december 2020, waarin hij adviseert om geen zorgmachtiging voor te bereiden. In de eerste plaats omdat verdachte zich niet verzet tegen de behandeling met anti-psychotische medicijnen en aanwezigheid van verzet, of minimaal de verwachting dat verzet gaat ontstaan, een wettelijke voorwaarde is voor het afgeven van de zorgmachtiging. Verder zal het opleggen van een zorgmachtiging volgens de geneesheer-directeur hoogstwaarschijnlijk niet doelmatig zijn en niet conform de principes van subsidiariteit en proportionaliteit, nog los van het praktische bezwaar dat verdachte niet verzekerd is voor ziektekosten en reguliere GGZ-instellingen de kosten niet zullen dragen.
Gelet op dit bericht van de geneesheer-directeur, lijkt de optie van een zorgmachtiging uitgesloten, ook al geven de deskundigen ter zitting aan dat deze optie is te verkiezen boven de TBS-maatregel. Te meer, nu de officier van justitie ter zitting heeft aangegeven dat, ook al zou de rechtbank de officier van justitie opdracht geven de zorgmachtiging voor te bereiden, niet kan worden toegezegd dat die opdracht zal worden uitgevoerd. Omdat duidelijk is dat verdachte hulp nodig heeft, ziet de rechtbank – bij het ontbreken van een ander passend en sluitend strafrechtelijk kader – geen andere mogelijkheid ter beveiliging van de maatschappij en het inperken van het gevaar op herhaling, dan het opleggen van de TBS-maatregel met voorwaarden.
Volgens de reclassering is de TBS-maatregel met voorwaarden ook in de situatie van verdachte uitvoerbaar, ondank de taalbarrière. Verdachte is op de wachtlijst van FPA Reinier van Arkel geplaatst. Aldaar kan verdere psychiatrische stabilisatie plaatsvinden. Als verdachte stabiel is, behoort een repatriëring naar Polen tot de mogelijkheden. De voorwaarden behorende bij de TBS-maatregel kunnen door de reclassering in Polen worden overgenomen na een klinische opname. Ook ter zitting is de heer [naam 1] bij het standpunt gebleven dat de TBS-maatregel uitvoerbaar is, ook in Polen. Dit is, gelet op de inbedding van verdachte in een zorgnetwerk en in de buurt van zijn familie, te verkiezen boven uitvoering van de maatregel in Nederland.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven zich te zullen houden aan de voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsrapport van 5 januari 2021.
Gezien de inhoud van de rapporten van de deskundigen, de ernst van de feiten en de ernst van de problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel met voorwaarden noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- dat op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
- dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die maatregel eist.
De rechtbank zal daarbij aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het eerder genoemde reclasseringsrapport van 5 januari 2021.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Naast het opleggen van de TBS-maatregel is gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder en tegen wie het is begaan, het opleggen van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. Rekening houdende met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 1.250,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
[slachtoffer 1] heeft daaraan ten grondslag gelegd, dat hij als gevolg van het strafbare feit een zwaar gekneusde hand heeft opgelopen en steekverwondingen in zijn hand met blijvende littekens. Er is nog geen sprake van een eindsituatie omdat hij nog tintelingen in zijn pink voelt. Verder heeft hij vier weken niet kunnen werken en is er ook sprake van psychische schade in die zin dat hij last heeft gehad van het voorval bij de uitoefening van zijn werkzaamheden.
De normschending door verdachte heeft er in bestaan dat verdachte de benadeelde tijdens een worsteling op de grond met een mes in zijn hand heeft gestoken/gesneden. De agent heeft zich hierbij bedreigd gevoeld. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat, naast lichamelijk letsel, een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen.
De door [slachtoffer 1] geleden immateriële schade komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de vergoeding van een bedrag van
€ 1.250,00 billijk.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 725,00aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
Aan de gevorderde immateriële schade heeft [slachtoffer 2] ten grondslag gelegd dat hij fysiek letsel heeft gehad als gevolg van het strafbare feit, in de vorm van pijn aan zijn neus en lichaam, waarvoor hij paracetamol heeft gebruikt en waardoor hij anderhalve week niet heeft kunnen sporten. Verder geeft hij aan psychisch letsel te hebben ondervonden, in de vorm van angstige gevoelens en een slechte nachtrust.
De normschending door verdachte heeft er in bestaan dat verdachte tijdens een worsteling met een mes richting de buik van de benadeelde heeft gestoken. De agent heeft zich daarbij bedreigd gevoeld en angst gehad dat hij doodgestoken zou worden. Daarnaast heeft verdachte de benadeelde in het gezicht gestompt. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat, naast lichamelijk letsel, een aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan worden aangenomen.
De door [slachtoffer 2] geleden immateriële schade komt daarmee voor vergoeding in aanmerking. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de vergoeding van een bedrag van
€ 725,00 billijk.
Over de gevorderde bedragen zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 45, 57, 287, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:zware mishandeling;
feit 2 primair:poging tot doodslag;
feit 3:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 279 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
- stelt daarbij als
voorwaarden:
*
geen strafbaar feit plegen:
⸰ verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
*meewerken aan reclasseringstoezicht:
⸰ verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak
dat nodig is.
⸰ verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs
zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
⸰ verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
⸰ verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
⸰ verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling
door andere instellingen of hulpverleners;
⸰ verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
⸰ verdachte werkt mee aan het uitwisselen met personen en instanties die contact hebben
met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
*
opname in een zorginstelling:
verdachte laat zich opnemen bij de FPA Reinier van Arkel of een soortgelijke (eventueel door Poolse autoriteiten aan te wijzen) zorginstelling, te bepalendoor de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk en is gericht op de psychische stabilisatie van verdachte. De opname duurt zolang de reclassering dat in overleg met de behandelaar nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. De maatregel dient gericht te zijn op een terugkeer naar Polen waar een vervolgbehandeling binnen de GGZ aldaar kan plaatsvinden;
*Drugsverbod:
verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. Tijdens het klinisch verblijf zullen door de instelling waar hij verblijft urinecontroles worden afgenomen;
*
Alcoholverbod:
verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. Tijdens het klinisch verblijf zullen door de instelling waar hij verblijft urinecontroles worden afgenomen;
*
Terugkeer naar Polen:
de maatregel TBS met voorwaarden moet gericht zijn op een terugkeer naar Polen;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 1.250,00ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 725,00ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen;
- bepaalt dat bij niet betaling het daarbij vermelde aantal dagen gijzeling kan worden toegepast:
- benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1),
€ 1.250,00, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
25 dagen gijzeling;
- benadeelde partij
[slachtoffer 2](feiten 2 en 3),
€ 725,00, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
14 dagen gijzeling;
- met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
-heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman, voorzitter, mr. Beudeker en mr. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2021.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk van het leven te beroven,
opzettelijk met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in zijn hand(en), een of meer stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of in de hand van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
aan [slachtoffer 1] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens en/of tintelingen en/of beperkingen in/van het gevoel in/aan de hand(en) en/of vingers, heeft toegebracht door met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hand(en) van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met (een) mes(sen) althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), stekende en/of snijdende beweging(en) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt en/of in de hand(en) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
[slachtoffer 1] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft mishandeld door met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de hand(en) van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten littekens en/of tintelingen en/of beperkingen in/van het gevoel in/aan de hand(en) en/of vingers ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2] ((politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk van het leven te beroven,
opzettelijk met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in zijn hand (met versnelde pas) op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of
meermalen, althans eenmaal met dat/die mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), een of meer stekende beweging(en) in de richting van de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant)
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
opzettelijk met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in zijn hand (met versnelde pas) op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of
meermalen, althans eenmaal met dat/die mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), een of meer stekende beweging(en) in de richting van de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
[slachtoffer 2] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door opzettelijk met (een) mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in zijn hand (met versnelde pas) op die [slachtoffer 2] is afgelopen en/of
meermalen, althans eenmaal met dat/die mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), een of meer stekende beweging(en) in de richting van de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Haghorst, gemeente Hilvarenbeek
[slachtoffer 2] (politieambtenaar van politie-eenheid Zeeland-West-Brabant) heeft mishandeld door (met kracht) tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen.
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020101340 van de politie Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, basisteam Tilburg-centrum, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 101.
feit 1:
I. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 1] , op pagina 49 t/m 51 en 53 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ben werkzaam als politieambtenaar op het bureau Team Tilburg Centrum.
Op woensdag 22 april 2020 was ik belast met incidentenafhandeling en vergezeld door politieambtenaar [slachtoffer 2] . Om omstreeks 12.31 uur kregen wij de melding om te rijden naar de Moergestelseweg te Haghorst, omdat daar een verwarde man zou rondlopen met 2 messen in zijn handen. Vermoedelijk een Poolse man.
Ik zag bij de brug een mannelijke persoon staan welke voldeed aan het opgegeven signalement door de melder.
Ik zag dat de man zijn beide handen in de voorste zak van zijn vest hield waardoor ik zijn
handen niet kon zien. Ik hield er rekening mee dat de messen waar de melder over sprak nog in zijn vest konden zitten.
We besloten om contact te maken met de persoon om deze vervolgens te boeien en te fouilleren. Ik merkte en zag dat het gedrag van de persoon direct veranderde van volledige medewerking naar vol in het verzet.
Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de persoon, mij en opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] .
Ik zag toen dat er twee keukenmessen op de grond vielen, van ongeveer twintig centimeter. Ik zag vervolgens dat de persoon welke zich nog steeds hevig verzette een mes te pakken had kunnen krijgen. Ik zag dat de persoon met dit mes in zijn rechterhand cirkelende bewegingen maakte. Ik denk dat ik hierdoor snijwonden heb opgelopen bij mijn duim aan mijn linkerhand. Doordat ik nog bovenop de man lag en die nu een mes in zijn hand hield en bewegingen naar mij maakte, voelde ik mij ernstig bedreigd. Ik zag terwijl ik zijn hand wilde beet pakken dat de man met zijn rechterhand en het mes een felle steekbeweging maakte richting [slachtoffer 2] .
Doordat ik al in beweging was om de rechterpols van de man beet te pakken om deze onder controle te brengen werd ik hierbij in mijn rechterhand gestoken.
Doordat ik geraakt werd door de punt of snij zijde van het mes, ervoer ik een pijn in mijn rechterhand. Ik zag dat er bloed vloeide uit mijn rechterhand waar ik was gestoken.
Ik ben toen overgebracht naar het [ziekenhuis] in Tilburg. Na controle bleek dat de wond in mijn rechterhand met vier hechtingen gehecht moest worden.
Ik zal foto's van het aangerichte letsel voegen aan dit proces-verbaal van aangifte.
II. De foto’s van het letsel aan de rechterhand van [slachtoffer 1] , op pagina 55 en 58 (als bijlage bij de voormelde aangifte) in het voornoemde eindproces-verbaal.
III. Het geschrift, zijnde de geneeskundige verklaring door een arts te Tilburg d.d. 5 mei 2020, ongenummerd in het voornoemde eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1]
Uitwendig waargenomen letsel: snijwond rechterhand a.g.v. mes
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 22/4/2020
Geschatte duur van genezing: 14 – 21 dagen
IV. Het geschrift, zijnde de toelichting bij de schadevergoeding van [slachtoffer 1] , d.d. 21 oktober 2020, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Letselverloop:
Drie weken na het incident t/m heden:
De weken erna bleven de pijn en tintelingen aanwezig. Benadeelde begon rustig aan met de oefeningen die hij van de handfysio had gekregen. Dit ging redelijk maar was wel gevoelig.
De laatste tijd ervaart benadeelde nog steeds last en hinder naar aanleiding van het
opgelopen letsel aan zijn handen. Zeker nu er wat kouder weer op komst is voelt hij meer pijn en tintelingen.
Benadeelde heeft een aantal littekens overgehouden aan het incident. Omdat hij nog steeds tintelingen in zijn pink ervaart is er nog geen medische eindsituatie.
V. Het geschrift met foto’s van twee messen, als eerste ongenummerde bijlage bij het voornoemde eindproces-verbaal (digitaal genummerd, pagina 103 t/m 105), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Onderstaande messen aangetroffen op de plaats delict Moergestelseweg te Haghorst. In beslagname uitgevoerd door Forensische Opsporing Brabant Zuid-Oost.
VI. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 2] op pagina 64 en 65 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
22 april 2020, omstreeks het middag uur. Wij reden met spoed richting Haghorst.
Toen wij aankwamen zag ik dat er een man bij de ophaalbrug stond. Ik ging er vanuit dat dit de persoon was waar de melder over sprak aangezien de man een donkere hoodie droeg, een zwarte trainingsbroek aan had en blank was.
De man luisterde naar onze aanwijzingen.
Op het moment dat ik de man met twee handen vast pakte, voelde ik dat de man zijn arm richting zijn buik/zakken van hoodie wilde bewegen. De man ging helemaal los, hij ging maximaal in verzet.
Ik zag tijdens de worsteling dat er een mes op de grond viel. Ik zag dat dit mes, op een groot scherp vleesmes leek, met een totale lengte van twee politiebalpennen achter elkaar. Het mes was lang en dun. De man kreeg toch mes te pakken.
Ik zag dat de man het mes in onze richting stak. Het mes kwam heel dicht bij, omdat wij nog steeds in een worsteling zaten met de man, waarbij de man vol in het verzet ging. Inmiddels lagen wij samen met de man op de grond te worstelen. Vanaf het moment dat de man het mes pakte, heb ik constant naar het mes gekeken. Ik zag dat de man met zijn pols draaiende bewegingen maakte, terwijl hij het mes in zijn hand hield. Ik zag dat de pols van collega [slachtoffer 1] begon te bloeden. Ik zag veel bloed bij zijn hand.
VII. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 mei 2020 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , op pagina 45 en 47 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ging naar huis, haalde twee messen. Ik ging weer naar buiten. Ik was bij de brug, achter de brug, en toen kwam de politie er aan. Twee agenten stapten uit.
VIII. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 11 januari 2020:
Het klopt dat ik op 22 april 2020 twee keukenmessen had meegenomen naar buiten en bij me had toen de politie kwam. U toont mij twee messen die op de plaats delict zijn aangetroffen en zijn afgebeeld op de (digitale) pagina’s 104 en 105, als bijlage bij het eindproces-verbaal. Ik herken die messen, die had ik toen bij me.
feit 2:
I. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 2] op pagina 63 t/m 66 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik werk bij de politie, als hoofdagent op basisteam centrum te Tilburg. Ik was gisteren in dienst samen met [slachtoffer 1] . Omstreeks het middag uur, hoorden wij de volgende melding. In Haghorst zou een man, met twee grote messen rondlopen. Wij reden met spoed richting Haghorst. Toen wij aankwamen zag ik dat er een man bij de ophaalbrug stond. Ik ging er vanuit dat dit de persoon was waar de melder over sprak aangezien de man een donkere hoodie droeg, een zwarte trainingsbroek aan had en blank was.
De man luisterde naar onze aanwijzingen.
Op het moment dat ik de man met twee handen vast pakte, voelde ik dat de man zijn arm richting zijn buik/zakken van hoodie wilde bewegen. De man ging helemaal los, hij ging maximaal in verzet.
Ik zag tijdens de worsteling dat er een mes op de grond viel. Ik zag dat dit mes, op een groot scherp vleesmes leek, met een totale lengte van twee politiebalpennen achter elkaar. Het mes was lang en dun. De man kreeg toch het mes te pakken.
.
II. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 8 januari 2021 door verbalisant [verbalisant 5] , separaat gevoegd in het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Wij liggen dan op de grond met hem. [slachtoffer 1] heeft zijn ene arm vast en ik de andere. Maar alles wat hij probeert is ons te raken met dat mes. Hij lag op de grond, en ik kwam omhoog. Hij kwam omhoog richting mij. .
Hij maakte een stekende beweging, van onder omhoog, met het mes richting mij. Er zat ongeveer een halve meter tussen zijn gestrekte arm bij het omhoog komen, tot mij toen ik naar achter stapte om mijn wapen te pakken. Hij was super gefocust om mij aan te vallen.
Vraag: had je een schietvest aan?
Antwoord: Mijn normale steek-werend vest. Dit houdt messteken en 9mm patronen tegen.
Het beschermt je vitale organen. Alleen je nek, oksels en buik niet.
Vraag: Stel dat hij je geraakt had, had hij je op dat vest geraakt?
Antwoord: Hij kwam van laag naar hoog, in een opstaande beweging, dus het zou rondom mijn buik gekomen zijn.
III. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 1] , op pagina 49 t/m 52 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 22 april 2020 was ik belast met incidentenafhandeling en vergezeld door politieambtenaar [slachtoffer 2] . Om omstreeks 12.31 uur kregen wij de melding om te rijden naar de Moergestelseweg te Haghorst, omdat daar een verwarde man zou rondlopen met 2 messen in zijn handen. Vermoedelijk een Poolse man.
Ik zag bij de brug een mannelijke persoon staan welke voldeed aan het opgegeven signalement door de melder.
We besloten om contact te maken met de persoon om deze vervolgens te boeien en te fouilleren. Ik merkte en zag dat het gedrag van de persoon direct veranderde van volledige medewerking naar vol in het verzet.
Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de persoon, mij en opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] .
Ik zag toen dat er twee keukenmessen op de grond vielen, van ongeveer twintig centimeter. Ik zag vervolgens dat de persoon welke zich nog steeds hevig verzette een mes te pakken had kunnen krijgen.
Ik zag dat de man bijna samen tegelijk met mij op stond en zich direct naar [slachtoffer 2]
bewoog. Ik zag dat de afstand tussen de man en [slachtoffer 2] nog geen meter was, ik gok
een halve meter.
IV. Het geschrift met foto’s van twee messen, als eerste ongenummerde bijlage bij het voornoemde eindproces-verbaal (digitaal genummerd, pagina 103 t/m 105), onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Onderstaande messen aangetroffen op de plaats delict Moergestelseweg te Haghorst. In beslagname uitgevoerd door Forensische Opsporing Brabant Zuid-Oost.
V. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 mei 2020 door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , op pagina 45 en 47 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik ging naar huis, haalde twee messen. Ik ging weer naar buiten. Ik was bij de brug, achter de brug, en toen kwam de politie er aan. Twee agenten stapten uit.
VIII. De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 11 januari 2020:
Het klopt dat ik op 22 april 2020 twee keukenmessen had meegenomen naar buiten en bij me had toen de politie kwam. U toont mij twee messen die op de plaats delict zijn aangetroffen en zijn afgebeeld op de (digitale) pagina’s 104 en 105, als bijlage bij het eindproces-verbaal. Ik herken die messen, die had ik toen bij me.
feit 3:
I. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer 2] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 2] , op pagina 63 t/m 66 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik werk bij de politie, als hoofdagent op basisteam centrum te Tilburg. Ik was gisteren in dienst samen met [slachtoffer 1] . Omstreeks het middag uur, hoorden wij de volgende melding. In Haghorst zou een man, met twee grote messen rondlopen. Wij reden met spoed richting Haghorst. Toen wij aankwamen zag ik dat er een man bij de ophaalbrug stond. Ik ging er vanuit dat dit de persoon was waar de melder over sprak aangezien de man een donkere hoodie droeg, een zwarte trainingsbroek aan had en blank was.
De man luisterde naar onze aanwijzingen.
Op het moment dat ik de man met twee handen vast pakte, voelde ik dat de man zijn arm richting zijn buik/zakken van hoodie wilde bewegen. De man ging helemaal los, hij ging maximaal in verzet.
Ik wilde de man loslaten om vervolgens afstand te nemen. Op het moment dat ik de man losliet, kreeg ik direct een vuistslag tegen mijn neus. Ik voelde wel dat het een harde klap was. Er zit nu een flinke bloeduitstorting op mijn neus. Precies op de plek waar de man mij sloeg. Nu heb ik er wel veel pijn aan.
Ik hoorde van een ambulance medewerker dat ik bloed op mijn gezicht had. De ambulance medewerker zag ook dat er een rode streep op mijn neus zat en een verdikking aan mijn
neus. De ambulance medewerker zag tevens dat een bloeduitstorting tussen mijn wenkbrauwen zat.
Er werden foto’s van mijn letsel gemaakt, deze mogen bij mijn aangifte worden gevoegd.
II. De foto’s van het letsel aan/op de neus van [slachtoffer 2] , op pagina 68 t/m 70 (als bijlage bij de voormelde aangifte) in het voornoemde eindproces-verbaal.
III. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 23 april 2020 door verbalisant [verbalisant 1] , op pagina 49 t/m 52 van het voornoemd eindproces-verbaal, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op woensdag 22 april 2020 was ik belast met incidentenafhandeling en vergezeld door politieambtenaar [slachtoffer 2] . Om omstreeks 12.31 uur kregen wij de melding om te rijden naar Haghorst, omdat daar een verwarde man zou rondlopen met 2 messen in zijn handen. Vermoedelijk een Poolse man.
Ik zag bij de brug een mannelijke persoon staan welke voldeed aan het opgegeven signalement door de melder.
We besloten om contact te maken met de persoon om deze vervolgens te boeien en te fouilleren. Ik merkte en zag dat het gedrag van de persoon direct veranderde van volledige medewerking naar vol in het verzet.
Er ontstond vervolgens een worsteling tussen de persoon, mij en opsporingsambtenaar [slachtoffer 2] .
Ik merkte en zag dat de persoon zich bleef verzetten. Ik zag na het incident dat collega
[slachtoffer 2] een rode neus had welke hij voor het incident nog niet had. Het leek alsof
hij een harde klap of trap tegen zijn neus had gekregen.