ECLI:NL:RBZWB:2021:2706

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
C/02/375736 / HA ZA 20-475
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • M. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor letsel als gevolg van val tijdens uitstappen uit bus

Op 25 mei 2021 vond een mondelinge uitspraak plaats in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak tussen eiseres, mevrouw [eis], en gedaagde, Arriva Personenvervoer Nederland BV. De zaak betreft de aansprakelijkheid van Arriva voor letsel dat eiseres heeft opgelopen tijdens het uitstappen uit een bus. Eiseres stelt dat zij is gevallen bij het uitstappen omdat zij tussen de bus en de stoeprand stapte. Arriva betwist deze toedracht en heeft foto’s en videobeelden overgelegd ter onderbouwing van hun standpunt. De rechter heeft vastgesteld dat de val heeft plaatsgevonden tijdens het vervoer, maar dat de toedracht van de val niet overeenkomt met de door eiseres gestelde feiten. De rechter concludeert dat de stelplicht en bewijslast bij eiseres ligt, en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat de val in verband staat met het vervoer. De rechter wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van Arriva, die zijn begroot op € 3.168, te vermeerderen met nakosten.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/375736 / HA ZA 20-475
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling, inhoudende de mondelinge uitspraak, van 25 mei 2021
in de zaak van

[eis] ,

wonende te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. H.P.A.J. Kamp te Tilburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARRIVA PERSONENVERVOER NEDERLAND BV,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Mourik te Groningen.
Partijen zullen hierna [eis] en Arriva genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ingevolge het vonnis van deze rechtbank van 18 november 2020.
Tegenwoordig zijn mr. Van 't Nedereind, rechter, en mr. Harteveld, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
  • mevrouw [eis] , bijgestaan door mr. Kamp, voornoemd,
  • mevrouw [eis] , schadebehandelaar bij Arriva, bijgestaan door mr. Van Mourik, voornoemd.
Van het verhandelde ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De rechter sluit de mondelinge behandeling en doet direct mondeling uitspraak, die luidt als volgt.
Beoordeeld moet worden of Arriva aansprakelijk is voor de gevolgen van de val die mevrouw [eis] is overkomen. Om dat vast te kunnen stellen, moet beoordeeld worden of sprake is van een ‘ongeval in verband met en tijdens het vervoer’.
Dat de val heeft plaatsgevonden tijdens het vervoer, zoals bedoeld in de wet, is niet in geschil en dat staat daarmee vast.
De toedracht van de val, en daarmee de vraag of het ook een ongeval betreft ‘in verband met het vervoer’ is wel in geschil. Die feitelijke toedracht is van belang, omdat niet iedere val tijdens het vervoer ook aangemerkt kan worden als ‘in verband met het vervoer’. Dat moet blijken uit de feiten.
De stelplicht en bewijslast van de toedracht en van het feit dat dit ‘in verband met het vervoer’ is, rusten op mevrouw [eis] . Zij stelt dat de toedracht is dat zij is gevallen bij het uitstappen van de bus omdat zij tussen de bus en de stoeprand stapte en dat zij uitstapte met haar linkerbeen.
Die toedracht betwist Arriva, onder andere onderbouwd met foto’s uit de bus. Die foto’s en de videobeelden hebben wij vandaag bekeken.
De bus stond stil.
Op de foto genaamd afbeelding 3 op pagina 11 van de conclusie van antwoord, is de val te zien. Ik zie daarop dat u valt, omdat uw linkeronderbeen gelijk aan de busvloer lijkt te zijn, dus horizontaal, en omdat uw schouder veel lager is dan op afbeelding 2, waarop u nog staat en aanstalten maakt om uit te stappen. Ik zie op afbeelding 3 dat uw linkerknie zich buiten de bus bevindt, maar dat uw linkervoet nog in de bus is. Uw stelling, dat u tussen de bus en de stoeprand bent gestapt, klopt dus niet met die foto.
Dat verschil tussen de stellingen en de foto blijft bestaan, het verschil is niet te verklaren, en daarmee zijn de stellingen onvoldoende in het licht van de gemotiveerde betwisting. Ander bewijs specifiek van die toedracht is er ook niet, zo heeft u aangegeven, en dat betekent dat uw stellingen over de toedracht niet komen vast te staan.
Andere feiten waaruit zou volgen dat sprake is van een ‘ongeval in verband met het vervoer’ zijn niet gesteld. Ik kan dus niet op grond van andere feiten oordelen dat op een andere manier sprake is van een ongeval ‘in verband met het vervoer’.
De conclusie is dan dat er geen grond is om Arriva aansprakelijk te achten, zodat de vorderingen moeten worden afgewezen. Dat doe ik daarom ook, ik wijs de vorderingen af.
Over de proceskosten beslis ik als volgt: [eis] wordt veroordeeld in de proceskosten van Arriva. Deze begroot ik op het griffierecht van € 2.042, en het salaris advocaat op basis van 2 punten van het tarief onbepaalde waarde op € 1.126. Samen is dat € 3.168.
Te vermeerderen met de nakosten van respectievelijk € 163,00 zonder betekening en € 248,00 met betekening.
Ik verklaar de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,