ECLI:NL:RBZWB:2021:271

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
02/307381-19 en 99/000070-5
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mr. Broeders
  • mr. Schuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met gebroken kaak, oogkas en jukbeen; recidive en gevangenisstraf

Op 26 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 december 2019 in Breda een zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft een ander, [slachtoffer], eenmaal in het gezicht gestompt, wat resulteerde in een gebroken kaak, oogkas en jukbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het letsel bij [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was en dat het letsel niet door één klap kon zijn veroorzaakt, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De verdachte werd vrijgesproken van openlijke geweldpleging in vereniging, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toewijsbaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/307381-19 en 99/000070-5 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 14 oktober 2020 en 12 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1
- verdachte iemand op zijn gezicht heeft gestompt of geslagen, waardoor deze persoon een gebroken kaak, oogkas en jukbeen heeft opgelopen;
feit 2
- met anderen op de openbare weg geweld heeft gebruikt tegen personen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide feiten heeft begaan. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de aangifte [slachtoffer] , de medische stukken in het dossier, de verklaring van [slachtoffer] bij de rechter-commissaris en de verklaring van verdachte, dat hij eenmalig een slaande beweging heeft gemaakt naar een portier. Het letsel bij [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van feit 2 baseert zij zich op de aangiftes en de verklaringen bij de rechter-commissaris van [naam 1] , [slachtoffer] en [naam 2] , de getuigenverklaringen van [naam 3] en [naam 4] , de verklaring van [naam 5] bij de rechter-commissaris, de camerabeelden en de verklaring van verdachte dat hij ruzie heeft gehad met een portier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide feiten.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op de mishandeling, dat hij slechts één keer heeft geslagen en dat hij met die ene klap niet zowel het blauw oog, een gebroken jukbeen en een gebroken onderkaak kan hebben veroorzaakt. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken. De verdediging doet daarnaast ook een beroep op extensief/tardief noodweerexces en verzoekt om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2 is de verdediging van mening dat uit de beelden niet op te maken is dat er geweld is gebruikt door verdachte en derden jegens de portiers, dat de portiers ook hebben geslagen en mogelijk zelfs zijn begonnen met het gebruiken van geweld. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
Op grond van de onder bijlage II genoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte degene was die aangever [slachtoffer] eenmaal in het gezicht heeft gestompt, waarbij letsel is ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat er bij [slachtoffer] sprake was van zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een gebroken kaak, oogkas en jukbeen. Daarbij is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [slachtoffer] is geopereerd aan zijn kaak. Volgens de medische informatie zou het herstel zes weken duren en is er kans op blijvend letsel. Gelet op het voorgaande is het letsel bij [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
Door de verdediging is betoogd dat het lastig voorstelbaar is dat dit genoemde letsel, te weten een gebroken kaak, oogkas en jukbeen door één klap zou zijn veroorzaakt en dat dus niet vaststaat dat dit letsel door verdachte is toegebracht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Een gebroken kaak, oogkas en jukbeen kunnen door één stomp zijn veroorzaakt omdat deze onderdelen van het gezicht dichtbij elkaar liggen.
Voorts is betoogd dat er bij verdachte geen voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling was omdat hij niet de bedoeling had om op het gezicht te mikken. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte is blijkens de camerabeelden en de verklaring van [slachtoffer] achter [slachtoffer] aangelopen en heeft vervolgens een slaande beweging gemaakt op ooghoogte. Door dit handelen heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard en daarmee het voorwaardelijk opzet gehad dat hij [slachtoffer] op het gezicht zou raken.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer] door hem eenmaal in het gezicht te stompen.
Vrijspraak feit 2:
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. Uit diverse verklaringen in het dossier volgt dat er een woordenwisseling is geweest tussen verdachte en de portiers, dat er vervolgens wordt geduwd en getrokken, dat er een chaotische situatie ontstaat waarbij verdachte zich in het gewoel stort. De camerabeelden bevestigen deze verklaringen. Echter, voor openlijke geweldpleging is vereist dat vaststaat dat het geweld
in verenigingis gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat met de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet vast te stellen, zodat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich aan openlijke geweldpleging heeft schuldig gemaakt. Derhalve dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 .
op 29 december 2019 te Breda aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en oogkas en jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] eenmaal in zijn gezicht te stompen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op extensief dan wel tardief noodweerexces. Betoogd is dat verdachte een duw en een klap heeft gekregen, tegelijk met de parasol op de grond is terechtgekomen en daar een aantal rake klappen en schoppen heeft gekregen. Op dat moment was er sprake van een noodweersituatie. Verdachte heeft zich kunnen bevrijden en is één van zijn belagers, [slachtoffer] , achterna gelopen en heeft vervolgens één klap uitgedeeld. Er zat slechts een fractie van seconden tussen de aanranding van verdachte en de klap die hij uitdeelde. Dit kan niet anders zijn geweest dan uit een hevige gemoedsbeweging ontstaan na de mishandeling die hij kort daarvoor heeft ondergaan. Daarom is er sprake van extensief dan wel tardief noodweerexces, aldus de verdediging.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende volgorde van gebeurtenissen en feiten en omstandigheden. Verdachte was ter plaatse en er ontstond een discussie met de aanwezige portiers voor het café. Vervolgens werd verdachte geduwd door aangever. Blijkend uit de camerabeelden liep verdachte weg, draaide zich om en sloeg aangever. Dat er achter de parasol nog geweld zou zijn gebruikt, wordt door verdachte verklaard, maar er zijn geen andere verklaringen die dat ondersteunen, zodat voor dat geweld onvoldoende aanwijzingen bestaan.. Wel kan worden vastgesteld dat verdachte werd geduwd. Echter, deze enkele duw was een dermate lichte aanranding dat deze niet noopte tot verdediging van zijn eigen lijf, goed of eerbaarheid. Er is dus geen sprake van noodweer. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer, kan zich niet de situatie voordoen dat verdachte te ver is gegaan in zijn verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op extensief dan wel tardief noodweerexces niet kan slagen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor beide feiten op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op hetgeen de verdediging heeft betoogd, is het primaire standpunt dat geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat verdachte zijn straf reeds heeft uitgezeten en een straf gelijk aan het voorarrest passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door eenmalig te stompen waarbij [slachtoffer] een gebroken kaak, oogkas en jukbeen heeft opgelopen. Dit is een ernstig feit. [slachtoffer] heeft een operatie moeten ondergaan en tot op heden heeft [slachtoffer] geen gevoel aan de linkerkant van zijn gezicht. [slachtoffer] wordt dus nog steeds met de gevolgen geconfronteerd.
Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Behalve de impact van dit soort feiten op de slachtoffers en hun omgeving, dragen misdrijven als deze ook bij aan algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer nu dit geweld plaatsvond buiten op straat tijdens een drukke uitgaansavond, waardoor meerdere mensen hiervan direct getuige waren.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten wordt voor een dergelijk feit bij een eerste keer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie tot zes maanden opgelegd. De rechtbank houdt er in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij een fors strafblad heeft, waarop meerdere ernstige geweldsdelicten staan. Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest passend en zal zij deze ook aan verdachte opleggen.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partijen
[naam 1] , [naam 2] en [naam 6]vorderen een schadevergoeding van respectievelijk
€ 9.861,91, € 10.043,30 en € 17.736,30.Deze vorderingen zien op schade die is veroorzaakt door een schietpartij, die aan verdachte niet is ten laste gelegd. Voor zover deze vorderingen zien op het tweede feit op de tenlastelegging van verdachte, overweegt de rechtbank dat verdachte hiervan wordt vrijgesproken. De rechtbank zal daarom voornoemde benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij
[slachtoffer]vordert een schadevergoeding van
€ 5.707,47voor feit 1, waarvan 1.707,47 terzake van materiële schade en € 4.000 terzake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen als verzocht, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is betoogd dat er sprake is van eigen schuld bij [slachtoffer] . Zijn duw richting verdachte was de oorzaak van de chaos. Het voert te ver om in de strafrechtelijke procedure het percentage “eigen schuld” vast te stellen. Primair is de verdediging daarom van mening dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard of dient te worden gematigd. Subsidiair is betoogd dat de vordering van de vakantiedagen onvoldoende is onderbouwd en vragen oproept en dat de gevraagde immateriële schadevergoeding erg hoog is en dient te worden gematigd.
De rechtbank verwerpt het verweer inzake de “eigen schuld” van [slachtoffer] . Uit het dossier is vast komen te staan dat er is geduwd, dat [slachtoffer] wegliep en verdachte vervolgens nog achter [slachtoffer] aan is gegaan, waarna hij [slachtoffer] heeft gestompt. De rechtbank ziet in dit samenstel van gedragingen geen reden om eigen schuld bij [slachtoffer] aan te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de schade ook voor wat betreft de vakantiedagen voldoende is onderbouwd en een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is ook verder voldoende aannemelijk gemaakt en onderbouwd, zodat de vordering zal worden toegewezen. De vordering zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Door de verdediging is verzocht deze schadevergoedingsmaatregel op te leggen in termijnen. De rechtbank heeft onvoldoende informatie over de betalingscapaciteit van verdachte en zal dit verzoek derhalve afwijzen. Verdachte kan te zijner tijd het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) verzoeken om een betalingsregeling.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 02/307381-19.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 3 januari 2020 is ontvangen op de griffier van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte zich binnen de daarvoor geldende termijn schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de voorwaarden heeft overtreden.
De rechtbank wijst op grond daarvan de gehele vordering toe.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder feit twee tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een T-shirt, kleur lichtblauw;
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 700 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen
[naam 1] , [naam 2] en [naam 6]niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 5.707,47waarvan € 1.707,47 ter zake van materiële schade en € 4.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] (feit 1), € 5.707,47te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
63dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
-heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop deze gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Broeders en mr. Schuur, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
26 januari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1 .
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of oogkas en/of jukbeen, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meermalen in zijn gezicht te slaan/stompen;
2 .
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda openlijk, te weten op/aan de Reigerstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een
voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een onbekende persoon/omstander en/of P [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 5] en/of [slachtoffer]
door die onbekende persoon/omstander en/of die [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 5] en/of die [slachtoffer] vast te pakken en/of te slaan en/of slaande bewegingen naar die onbekende persoon/omstander en/of [naam 1] en/of die [naam 2] en/of die [naam 5] en/of die [slachtoffer] te maken
Bijlage II
De bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgenomen op dossierpagina 137 e.v. van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met nummer 2020057066 / ZB3R019111, inhoudende:
Ik was zaterdag 28 december 2019 om 23:00 uur begonnen bij de Discotheek [discotheek]
gelegen aan de [adres] . Ik was daar werkzaam als portier (…). Volgens mij was omstreeks 01:00 uur ik hoorde wat luidruchtig gerommel bij feestcafé
[naam 7] . De deur van het feestcafé bevind zich op ongeveer 10 meter van de plek
waar ik stond als portier van [discotheek] .
Ik ben daar toen alleen naar toe gelopen. (…)Ik liep naar de deur van [naam 7] en zag links naast mij een groepje mannen die hadden volgens mij een meningsverschil. Ik zag dat één man en andere man van achter vasthield bij zijn nek. Ik kende beide personen niet.
Ik liep naar deze mannen toe. Ik wilde deze mannen uit elkaar halen. Ik zei hierbij op normale toon: Jongens doe even rustig wat is er aan de hand. Toen ik dat had gezegd kwam er een man naar mij toe gelopen. Ik had deze man nog niet eerder gezien. Deze man kwam provocerend naar mij toe gelopen met zijn borst vooruit en ik hoorde hem roepen: "Wat moet jij wat ben jij,"of woorden van gelijke strekking" Deze man kwam zo dicht bij mij staan dat ik hem met beide handen had weggeduwd. Ik duwde deze man hierbij tegen zijn borst. (…)
Ik stond nog steeds bij de feestcafé [naam 7] voor de deur. Ik zie dan een persoon
met zijn arm zwaaien en ik hoor knallen als zijnde knalvuurwerk. Ik zie niet dat de
man die met zijn arm staat te zwaaien iets in zijn hand heeft. De afstand tussen die
man en mij is dan ongeveer vijf meter (…)
Op dat moment hoor ik iemand roepen: " Hé wacht kom eens hier" of woorden van gelijke
strekking. [naam 8] liep door en ik draaide mij om. Op het moment dat ik mij omdraaide
kreeg ik gelijk een harde klap op mijn gezicht. Ik zag niet of de man wat in zijn
handen had. Ik voelde dat er iets brak in mijn gezicht ik had veel pijn in mijn gezicht. Dit
letsel werd veroorzaakt door één klap (…)
Ik kan deze man als volgt omschrijven: Leeftijd ongeveer 20 a 22 jaar oud
lengte ongeveer 175cm/180cm lang beetje naar achter gekamd donker haar. het haar liep een
beetje door in de nek maar niet tot op de schouders.
Het enige wat ik weet van de kleding is dat hij een T-shirt met korte mouwen aan had.
Dit T-shirt was licht groen/blauw van kleur. Het was donker dus een beetje moeilijk te
zien (…). Hoe later het werd hoe meer pijn ik kreeg.
Ik was ter plaatse nog onderzocht door het ambulance personeel. Deze adviseerde mij
om foto's te laten maken. Ik ben de volgende naar de huisartsenpost gegaan. Deze had
mij doorgestuurd naar het ziekenhuis, daar hadden ze foto's gemaakt. Hieruit bleek
dat ik mijn oogkas en kaakbeen waren gebroken en dat mijn jukbeen naar binnen was
geslagen. Op dit moment zie ik wazig. De arts vertelde ook dat zenuwen in gezicht
zijn beschadigd. Ik voel nu niets.
2. De geneeskundige verklaring van [slachtoffer] , opgemaakt op 2 februari 2020, opgenomen op dossierpagina 152 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
(…)
Uitwendig waargenomen letsel:
zwelling rondom oog links (…)
Overige van belang zijnde informatie (operaties en blijvend letsel)
* breuk jukbeen links en breuk onderkaak waarvoor operatie op 2 feb 2020.
Geschatte duur van genezing: 6 weken, mogelijk blijvend letsel.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 193 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Op zaterdag 29 december 2019 omstreeks 01:07 uur, bevond ik mij (…) aan de Vismarktstraat te Breda. Op genoemde locatie, was naar aanleiding van een eerder schietincident (…) een verdachte aangehouden. Deze verdachte, verklaarde later te zijn genaamd: [verdachte] geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] —
Ik zag dat verdachte [verdachte] als volgt gekleed was:
- lichtblauw T-shirt met korte mouwen (…)
4. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 oktober 2020, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik een slaande beweging heb gemaakt.
5. De eigen waarneming van de rechtbank op de zitting van 14 oktober 2020 op de camerabeelden, inhoudende dat te zien is dat verdachte achter de portier aanloopt en uithaalt naar de portier.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.