ECLI:NL:RBZWB:2021:272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
02-307426-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Broeders
  • M. Schuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en zware mishandeling bij schietincident in Breda

Op 29 december 2019 vond er een schietincident plaats bij café [naam 8] in Breda, waarbij de verdachte, [verdachte], meerdere keren op portiers en uitgaanspubliek schoot. Drie personen raakten gewond, waaronder [slachtoffer 1], die een schotwond in zijn voet opliep, en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], die beide schotwonden in hun bovenbenen kregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee pogingen tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte ontkende te hebben geschoten, maar getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder schotresten op zijn handen, wezen op zijn betrokkenheid. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van zes jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/307426-19 en 99/000244-28 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986, te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Grave, Muntlaan 1, 5361 ME Grave,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Goirle.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 14 oktober 2020 en 12 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: - iemand zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem in de voet te schieten, dan wel dat heeft geprobeerd te doen;
Feit 2: - iemand heeft geprobeerd dood te schieten en hem daarbij in het bovenbeen heeft geraakt, dan wel iemand zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 3: - iemand heeft geprobeerd dood te schieten en hem daarbij in het been en in de knie heeft geraakt, dan wel iemand zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 4: - met anderen op de openbare weg geweld heeft gebruikt tegen personen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 is de officier van justitie van mening dat het verdachte moet zijn geweest die heeft geschoten. Dit baseert zij op het signalement van de schutter dat door getuigen en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is opgegeven en waaraan verdachte bij zijn aanhouding voldeed, alsmede het feit dat [naam 9] , met wie verdachte was op het moment van de aanhouding, heeft verklaard dat verdachte een wapen heeft weggegooid. In het bijzonder baseert zij zich op de getuigenverklaring van [naam 1] ter plaatse die verklaarde dat [verdachte] had geschoten. Verdachte heeft de roepnaam [verdachte] . De officier van justitie is van mening dat verdachte door te schieten op [slachtoffer 1] hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en voorts dat het voorwaardelijk opzet op doodslag kan worden bewezen ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , nu verdachte meermalen in hun richting heeft geschoten. Niet bekend is of hij gericht op de benen heeft geschoten of dat hij in het wilde weg heeft geschoten, maar verdachte heeft met zijn handelen in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij als gevolg van zijn handelen zouden komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 4 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes en de verklaringen bij de rechter-commissaris van [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] , de getuigenverklaringen van [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , de verklaring van [naam 6] bij de rechter-commissaris, de camerabeelden en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , dat hij ruzie heeft gehad met een portier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten en om die reden dient hij te worden vrijgesproken. De verdediging baseert zich daarbij op de verschillende getuigenverklaringen die geen eenduidigheid geven over het aantal schutters en de identiteit van de schutter, de plaats waar de schutter zou hebben gestaan en waar de schutter zijn wapen vandaan haalde. Er zijn schotresten bij verdachte aangetroffen, maar die zijn er ook bij medeverdachte [medeverdachte] en vormen geen doorslaggevend bewijs dat het verdachte moet zijn geweest die heeft geschoten. De huls in het tasje van verdachte kan daar ook terecht zijn gekomen doordat deze huls erin is gevallen bij het schieten door een ander, nu getuige [naam 7] op pagina 239 over vallende hulzen heeft gesproken. Subsidiair, indien de rechtbank wel tot het oordeel komt dat verdachte de schutter was, is betoogd dat de poging doodslag niet kan worden bewezen. De schutter heeft immers op de benen gericht, hetgeen volgt uit de verklaringen over de plaats op de lichamen van het aan de slachtoffers toegebrachte letsel en op het aantreffen van beschadigingen door kogels laag op een tafelpoot en in een deur. Op grond van jurisprudentie kan in zo’n geval, waarbij niet is gericht op vitale onderdelen van het lichaam, geen voorwaardelijk opzet op de dood worden aangenomen. Derhalve dient verdachte van de pogingen doodslag (feiten 2 en 3 primair) te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 kan de primair tenlastegelegde zware mishandeling niet bewezen worden nu de verwonding aan de voet niet als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren is. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat verdachte van feit 4 moet worden vrijgesproken nu hij niet bij het openlijk geweld betrokken is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1, 2 en 3 De gebeurtenissen
Op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 29 december 2019, omstreeks 01.00 uur kwam er een melding bij de politie binnen dat er een schietpartij was bij café [naam 8] in de [adres] in Breda. De politie ging ter plaatse en trof daar drie gewonden aan. Op de plaats delict lagen vijf hulzen.
Op grond van de opgegeven signalementen werd medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in de binnenstad van Breda. Verdachte werd op grond van zijn signalement even later aangehouden, terwijl hij bij getuige [naam 9] achterop de fiets zat. Bij zijn aanhouding bleek verdachte een huls in zijn nektasje te hebben. Die huls is nader onderzocht.
Verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse samen met medeverdachte [medeverdachte] bij café [naam 8] was, maar heeft ontkend te hebben geschoten.
Aan de rechtbank liggen de volgende vragen ter beantwoording voor. De eerste vraag is of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die heeft geschoten. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de vraag beantwoord te worden of hij de enige is die heeft geschoten en vervolgens komt de vraag aan de orde hoe het schieten te kwalificeren is. Ten aanzien van feit 1 dient ook beoordeeld te worden of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Is verdachte de schutter?
De politie kreeg van getuigen op de plaats delict een signalement van de dader van de schietpartij: de dader droeg een blauwe trainingsbroek en zwarte driekwart jas. Verdachte werd later in die nacht van 29 december 2019 door de politie bij [naam 9] achterop de fiets aangetroffen en voldeed aan het gegeven signalement. Hij droeg op dat moment een blauwe trainingsbroek en een zwarte driekwart jas. Verdachte werd vervolgens aangehouden. [naam 9] heeft verklaard dat verdachte een wapen bij zich had toen hij bij hem achterop de fiets zat en dat verdachte dat wapen onderweg heeft weggegooid. In het nektasje van verdachte werd een huls aangetroffen, die volgens onderzoek met hetzelfde wapen verschoten lijkt te zijn als de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen. Door de verdediging is betoogd dat de huls tijdens de schietpartij in het nektasje kan zijn gevallen, maar de rechtbank acht dit ongeloofwaardig nu niet in valt te zien hoe een huls in een nektasje kan vallen. De handen van verdachte zijn onderzocht. De conclusie uit dat rapport is dat het zeer veel waarschijnlijker is dat er schotresten op zijn handen zitten dan dat dat niet het geval is. Uit het rapport is op te maken dat er zowel zogenoemde A- als B-deeltjes op de handen zaten. In dit rapport is hierover gerelateerd dat deze A-deeltjes nog niet eerder zijn aangetroffen bij personen die voor zover bekend op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben. Bij dit alles komt dat getuige [naam 1] meteen na het incident tegen de politie heeft verteld dat hij [verdachte] herkende als de schutter en verdachte de roepnaam [verdachte] heeft. Dat hij later heeft gezegd dat hij erg dronken was die avond en dat hij zich dit niet zo goed herinnert, maakt deze verklaring, die net na het incident werd afgelegd, niet minder betrouwbaar nu duidelijk is dat [naam 1] verdachte al goed kende voor het incident en hij geen enkele plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij verdachte meteen na het incident wel herkende en noemde en dat bij het verhoor bij de rechter-commissaris niet meer zo goed wist
Gelet op al de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zeker in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het buiten redelijke twijfel vaststaat dat verdachte de schutter is geweest.
Waren er meerdere schutters?
Door de verdediging is betoogd dat er mogelijk meer dan één schutter is geweest en in dat kader gewezen op de mogelijkheid dat medeverdachte [medeverdachte] en/of een of meer anderen heeft/hebben geschoten.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens het onderzoek aan de hulzen, zowel de hulzen die op de plaats delict lagen als de huls uit het nektasje van verdachte, lijken deze door één vuurwapen te zijn verschoten. Dit duidt erop dat er één schutter is geweest. Dat dit het geval is geweest, volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de getuigenverklaringen en de aangiftes waarin eensluidend over één dader is verklaard. Aangevers en getuigen hebben een duidelijk onderscheid gemaakt tussen handelingen van de man in het blauwe T-shirt (medeverdachte [medeverdachte] ) en verdachte. Geen van de getuigen heeft [medeverdachte] als mogelijke schutter genoemd. Integendeel, er is door getuige [naam 3] verklaard dat er twee mannen ruzie maakten, waaronder de man met het blauwe shirt en dat de man met de zwarte jas en trainingsbroek plotseling begon te schieten. Ook getuige [naam 5] verklaarde dat de man met het blauwe T-shirt aan het duwen was en dat de andere jongen begon te schieten. [medeverdachte] had een blauw T-shirt aan ten tijde van het incident. Er zaten weliswaar ook schotresten op de handen van [medeverdachte] , maar deze bevatten minder relevante A-deeltjes, terwijl vaststaat dat verdachte samen met [medeverdachte] is weggelopen nadat het schietincident was afgelopen. Voorstelbaar is dat toen schotresten zijn overgedragen op [medeverdachte] . Dat medeverdachte [medeverdachte] de schutter of één van de schutters zou zijn geweest of dat er andere schutters waren, zoals de verdediging heeft betoogd, volgt de rechtbank op grond van het voorgaande dan ook niet.
Dit maakt dat alleen verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk dient te worden gehouden voor de schietpartij.
Hoe is het schieten te kwalificeren?
Feit 1:
Aan de rechtbank ligt ten aanzien van feit 1 de vraag voor of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een zware mishandeling of als een poging daartoe.
De rechtbank is van oordeel dat er bij [slachtoffer 1] sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij is van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [slachtoffer 1] had een schotverwonding in twee tenen. Volgens de medische informatie zou het herstel enige weken duren. [slachtoffer 1] is nog gehoord door de politie in januari 2020 en toen heeft hij verklaard dat hij geen gevoel had in zijn tenen en dat niet duidelijk was of en wanneer het gevoel in zijn tenen terug zou komen. Op 10 juli 2020 heeft [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris verklaard dat dit nog niet was veranderd. Gelet op het voorgaande is het letsel naar het oordeel van de rechtbank te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat feit 1 in de primaire variant wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 2 en 3:
Aan de rechtbank ligt ten aanzien van de feiten 2 en 3 de vraag voor of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging doodslag of als een zware mishandeling.
Voor bewezenverklaring van de aan verdachte primair tenlastegelegde poging tot doodslag moet komen vast te staan dat verdachte het voorwaardelijke opzet moet hebben gehad om aangever van het leven te beroven. In het dossier zijn onvoldoende aanknopingspunten aanwezig dat sprake was van vol opzet. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van het door hem aangewende geweld zou komen te overlijden. Bij de beantwoording van de vraag of dit het geval is geweest, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft gedurende een zeer kort tijdsbestek meerdere keren geschoten, volgens het aantal hulzen dat daar is aangetroffen minimaal vijf keer en gelet op de huls in zijn nektasje mogelijk zelfs zes keer, in de richting van de ingangsdeur en het terras van café [naam 8] . Gelet op het snel achter elkaar meermalen schieten, is er tussen de schoten geen moment van bezinning geweest. Volgens de beelden en de getuigenverklaringen was er op dat moment een behoorlijk aantal mensen op het terras aanwezig en was er sprake van een hectische situatie, waarbij ook mensen waren gevallen. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte overduidelijk op de benen heeft gericht. Onder die omstandigheden heeft verdachte, overigens zelfs als hij op de benen zou hebben gericht, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij in de hectiek van het moment mensen op vitale onderdelen van het lichaam zou raken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangevers. De rechtbank concludeert derhalve dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 en 3 primair tenlastegelegde pogingen tot doodslag.
Feit 4:
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de beschikbare bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte betrokken is geweest bij openlijke geweldpleging zoals dat is ten laste gelegd. Verklaringen van getuigen noch de camerabeelden geven hiervoor concrete aanwijzingen. Om die reden zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Primair:
op29 december 2019 te Breda aan J [slachtoffer 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de voet, heeft toegebracht door
met een vuurwapen in de voet van die [slachtoffer 1] te schieten;
2. Primair:
op 29 december 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij verdachte met een vuurwapen in het bovenbeen van die [slachtoffer 2] , geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. Primair:
op 29 december 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij verdachte met een vuurwapen door een bovenbeen en een knie(holte), van die [slachtoffer 3] , geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken is het primaire standpunt dat geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat de door de officier van justitie geëiste straf dient te worden gematigd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft tijdens een drukke uitgaansavond in het centrum van Breda vijf of zes keer geschoten richting het terras van café [naam 8] waar vele mensen stonden en heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag, op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en een zware mishandeling van [slachtoffer 1] door deze in zijn voet te schieten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben daaraan respectievelijk een doorschotwond in het bovenbeen en twee doorschotwonden, waarvan één in de knie en één in het bovenbeen, overgehouden.
Het handelen van verdachte heeft een zware inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] . Het is algemeen bekend dat dergelijk geweld, naast lichamelijk leed, voor de slachtoffers gedurende lange tijd grote psychische gevolgen met zich kan brengen, zoals ook in deze zaak blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben hulp gekregen van een psycholoog. [slachtoffer 2] heeft een posttraumatische stressstoornis, waarvoor hij met therapie en medicatie wordt behandeld.
De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan. Dat de slachtoffers niet zijn overleden of ernstiger gewond zijn geraakt en dat er niet méér mensen zijn geraakt, is niet aan verdachte te danken. Het terras stond immers vol met mensen die geraakt hadden kunnen worden terwijl verdachte meermalen heeft geschoten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan deze zaak. Zij heeft daarbij in aanmerking genomen welke straffen in vergelijkbare zaken worden opgelegd en heeft in het nadeel van verdachte rekening gehouden met zijn strafblad waarop meerdere geweldsdelicten staan. De rechtbank veroordeelt verdachte derhalve tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij
[naam 2]vordert een schadevergoeding van
€ 5.707,47.Deze vordering ziet op schade die is veroorzaakt door een mishandeling, die aan verdachte niet is ten laste gelegd. Voor zover deze vordering ziet op het vierde feit op de tenlastelegging van verdachte, overweegt de rechtbank dat verdachte hiervan is vrijgesproken. De rechtbank zal daarom voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van
€ 10.043,30voor feit 1.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting is de opgevoerde inkomstenderving betwist. Er zijn 23 dagen in rekening gebracht terwijl is gebleken dat verzoeker in die periode slechts 16 werkdagen was gepland. Ter zitting heeft de raadsman van verzoeker zijn vordering in die zin aangepast dat nu de vergoeding van 16 dagen wordt verzocht, zijnde in totaal € 887,47. Nu verzoeker blijkens de overgelegde informatie ZZP-er was, is het aannemelijk dat hij deze schade daadwerkelijk heeft geleden en is het bedrag van € 887,47 toewijsbaar.
Ten aanzien van het eigen risico is door de verdediging gesteld dat één van de twee opgevoerde posten voor eigen risico de partner van verzoeker betreft. Dit bedrag ter hoogte van € 128,75 zal om die reden worden afgewezen. Het bedrag aan eigen risico van verzoeker zelf voor een bedrag van € 115,24 is toewijsbaar.
Ten aanzien van sportschoolabonnementen is het de rechtbank bekend dat deze doorgaans opzegbaar zijn in geval van langdurige ziekte. Ook deze post wordt derhalve afgewezen.
Ten aanzien van de schoenen is het bedrag van de nieuwwaarde betwist. Opgevoerd is een bedrag van € 189,= terwijl volgens de bijlage de schoenen € 151,20 kosten. Derhalve zal een bedrag van € 151,20 worden toegewezen.
Ten aanzien van de braces, pleister, wond, spalken en krukken is er twee maal een spalk opgevoerd. Het bedrag van 7,60 dient derhalve op het totaalbedrag in mindering gebracht te worden. Dat maakt dat van deze posten totaal € 90,48 toewijsbaar is. De opgevoerde reiskosten voor het bedrag van € 44,84 zijn niet betwist en zijn integraal toewijsbaar. In totaal is dus toewijsbaar een bedrag van € 1.289,23. De rest dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 6.000,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de toegewezen bedragen dient de vergoeding te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De schademaatregel dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering [slachtoffer 2] :
De benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een schadevergoeding van
€ 9.861,61voor feit 2.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt. De posten eigen risico (€ 385,=), verbindmateriaal ( €86,47), pijnmedicatie (€ 24,30) en pleisters (€ 14,17) zijn niet betwist en komen voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van de facturen voor fysiotherapie is algemeen bekend dat de eerste negen behandelingen gewoonlijk door de aanvullende ziektekostenverzekering worden vergoed en de overige behandelingen niet meer. In totaal heeft verzoeker veertien behandelingen gehad. Dat houdt in dat de gevorderde facturen voor fysiotherapie van de vijf behandelingen voor het bedrag van € 198,75 voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van de kleding en het schoeisel overweegt de rechtbank dat dit bedrag van € 227,85 billijk is en zal dit toewijzen.
Ten aanzien van de Iphone is de nieuwwaarde van € 720,= opgevoerd. Uit de bijgevoegde facturen volgt dat de Iphone twee jaar oud was. Normaliter wordt een Iphone in drie jaren afgeschreven. Dat maakt dat een bedrag van € 240,= toewijsbaar is.
Verzoeker heeft twee dagen in het ziekenhuis verbleven en derhalve is hiervoor een bedrag van € 60,= toewijsbaar. In de daggeldvergoeding is een bedrag voor parkeerkosten opgenomen. Derhalve wordt de post voor parkeerkosten afgewezen.
Ten aanzien van sportschoolabonnementen is het de rechtbank bekend dat deze doorgaans opzegbaar zijn in geval van langdurige ziekte. Ook deze post wordt derhalve afgewezen.
In totaal is toewijsbaar een bedrag van € 1.236,54. Het overige dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 6.000,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de toegewezen bedragen dient de vergoeding te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De schademaatregel dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering [slachtoffer 3] :
De benadeelde partij
[slachtoffer 3]vordert een schadevergoeding van €
17.737,30voor feit 3.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de kleding overweegt de rechtbank dat een bedrag van € 100,00 voor nieuwe kleding redelijk en billijk is en de rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Ten aanzien van de ziekenhuisvergoeding overweegt de rechtbank dat deze vergoeding voor twee dagen toewijsbaar is tot een bedrag van € 60,=. In de daggeldvergoeding is een bedrag voor parkeerkosten opgenomen. Derhalve wordt de post voor parkeerkosten afgewezen.
De reiskosten voor een bedrag van
€ 85,80 zijn toewijsbaar.
Het bedrag van € 70,= voor hulpmiddelen zal eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van de opgevoerde medische kosten is ter zitting aangegeven dat het bedrag voor het ambulancevervoer ad € 748,94. inmiddels is vergoed. Dat maakt dat er nog een bedrag van € 856,28 overblijft. Dit betreft dan de schade die voor rekening van verzoeker komt en dit bedrag is om die reden toewijsbaar.
De post wettelijke rente voor een bedrag van € 150,= wordt afgewezen nu de wettelijke rente wordt berekend in de executiefase.
Het bedrag aan proceskosten voor een bedrag van € 8.140,28 wordt afgewezen nu ter zitting is gebleken dat dit bedrag reeds door de rechtsbijstandsverzekeraar is vergoed.
In totaal is toewijsbaar een bedrag van € 1.172,08. Het overige dient te worden afgewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 7.500,= een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de toegewezen bedragen dient de vergoeding te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De schademaatregel dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.

9.De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer
02/307426-19.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 3 januari 2020 is ontvangen op de griffier van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.
Ter zitting is vast komen te staan dat verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit voor het einde van de proeftijd en daarmee de voorwaarden heeft overtreden.
De rechtbank wijst op grond daarvan de gehele vordering toe.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte vrij van het onder feit 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Zware mishandeling;
feit 2 primair:Poging doodslag;
feit 3 primair: Poging doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een trui;
* een jas merk Peutery;
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe;
- gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 1037 dagen;
Vorderingen benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partijen
[naam 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 7.289,03,waarvan € 1.289, 03 ter zake van materiële schade en € 6.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- wijst de vordering inzake de materiële schade voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1),
€ 7.289,03betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
71 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 7.236,54,waarvan € 1.236,54 ter zake van materiële schade en € 6.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-wijst de vordering inzake de materiële schade voor het overige af
- verklaart de benadeelde partij in het immateriële gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2](feit 2),
€ 7.236,54 tebetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
71 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
ekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3] van € 8.672,08waarvan € 1.172,08 ter zake van materiële schade en € 7.500,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-wijst de vordering inzake de materiële schade voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer J [slachtoffer 3] (feit 3),
€ 8.672,08te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
78 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Broeders en mr. Schuur, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
26 januari 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de voet, heeft toegebracht door
met een vuurwapen in de voet van die [slachtoffer 1] te schieten;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte met een
vuurwapen in een voet, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij verdachte met een vuurwapen in het bovenbeen, in elk geval in het lichaam van die [slachtoffer 2] , geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in het bovenbeen, heeft
toegebracht door met een vuurwapen in het bovenbeen van die [slachtoffer 2] te schieten;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft hij verdachte met een vuurwapen door/in een (boven)been en/of een knie(holte), in elk geval het lichaam van die [slachtoffer 3] geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande onder 3. niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten schotverwondingen in de bovenbenen, heeft toegebracht door met een vuurwapen door/in een (boven)been en/of een knie(holte), althans het lichaam van die [slachtoffer 3] te schieten;
Meer subsidiair, indien al het vorenstaande onder 3. niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met vuurwapen door/in een (boven)been en/of een knie(holte) van die [slachtoffer 3] te schieten.
4.
hij op of omstreeks 29 december 2019 te Breda openlijk, te weten op/aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een onbekende persoon/omstander en/of [slachtoffer 2] en/of J [slachtoffer 1] en/of [naam 6] en/of [naam 2] ,
door die onbekende persoon/omstander en/of die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] en/of die
[naam 6] en/of die [naam 2] vast te pakken en/of te slaan en/of slaande bewegingen
naar die onbekende persoon/omstander en/of [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] en/of die
[naam 6] en/of die [naam 2] te maken;
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van alle feiten:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 155 e.v. van het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant met nummer 2020057066/ZB3R019111, inhoudende:
Op zondag 29 december 2019 omstreeks 01.00 uur hoorde ik (…) dat er een
vechtpartij was bij café [naam 8] aan de [adres] te Breda (…)
Op het moment dat ik bij [naam 8] aankwam zag ik de uitbater van deze zaak, [naam 10]
, huilend op mij af komen (…) Hij vertelde mij het volgende:
"Ik heb dit nog nooit meegemaakt, ik stond er gewoon naast en die gast schiet gewoon
mijn portiers neer. Er stonden twee gasten aan de deur, die werden geweigerd en eentje van hen pakt een wapen en begint gewoon te schieten."
Ik zag dat [naam 10] hevig geëmotioneerd was en dat hij lastig uit zijn woorden kon
komen. Ik vroeg hem nogmaals of hij mij een signalement van de verdachte/ verdachten kon
geven. Ik hoorde hem zeggen: "blauwe trainingsbroek, driekwart jas. weggerend
richting Grote Markt. Ik heb dit hierop doorgegeven aan de collega's op straat.
[naam 10] vertelde mij dat een van zijn portiers gewond was en dat hij binnen was in
zijn zaak (…) Ik ben hierop naar collega [naam 11] gelopen, ik zag dat hij bij een
slachtoffer was. Dit slachtoffer was een persoon gekleed in een bruinkleurig shirt.
Bij dit slachtoffer was een persoon eerste hulp aan het verlenen en ik vroeg deze
persoon of het lukte, daarop werd bevestigend geantwoord. Het slachtoffer bleek geen portier, maar een klant van café [naam 8] te zijn. Van [naam 10] hoorde ik dat zijn andere portier, genaamd [naam 12] bij [naam 13] , een naastgelegen horecagelegenheid binnen zou zitten.
Ik ben daarheen gegaan om te zien of ik daar iets kon betekenen, maar ook daar waren
al meerdere mensen die vakkundig eerste hulp aan het verlenen waren.
Ik heb via de meldkamer een verzoek gedaan om 3 ambulances (…)
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 203 e.v. van het hierboven genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Op zondag 29 december 2019, omstreeks 01.00 uur (…) hoorde ik via de mobilofoon dat er door het operationeel centrum te Tilburg een melding van een schietpartij werd uitgegeven aan de eenheden in Breda. Ik hoorde dat er in de [adres] te Breda, bij horecagelegenheid [naam 8] , met een vuurwapen was geschoten richting een portier (…). Ik hoorde dat er een persoon was aangehouden welke mogelijk iets met schietpartij te maken had. De naam van die verdachte betrof [medeverdachte] . Ook hoorde ik dat door een getuige was gezien dat de andere verdachte mogelijk een blauwe trainingsbroek met witte opdruk aan de zijkant en een zwarte jas met een bontkraag droeg.
Omstreeks 01.30 uur (…) zag ik bij het oversteken van Academiesingel met de Belcrumweg twee personen op één fiets. De man welke achterop de bagagedrager van de fiets zat, droeg een blauwe trainingsbroek. Ik zag dat aan de zijkant van deze broek een opdruk stond en de man tevens een zwarte jas droeg (…)
Wij hielden de mannen staande op de Slingerweg (….) Ik vroeg aan de man met de blauwe trainingsbroek een identiteitsbewijs (…). Ik zag dat het identiteitsbewijs op naam stond van
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (…)
Op basis van Artikel 7 van de Politiewet 2012, paste ik bij [verdachte] een veiligheidsfouillering toe (…).
Ik ritste de jas van [verdachte] open en ik zag dat hij daaronder een tasje om zijn nek droeg. Ik opende het tasje en ging met mijn rechterhand in het tasje. Ik voelde een klein voorwerp in het tasje zitten. Aan de hand van wat ik voelde kon ik niet met zekerheid zeggen wat het
voorwerp precies was. Ik pakte het voorwerp en haalde het uit het tasje. Ik zag dat
het voorwerp een huls afkomstig van munitie betrof. Ik liet de huls aan collega [naam 21]
zien. Ik stopte de huls hierna terug in het tasje (…)
3. Het proces-verbaal bevindingen, opgenomen op dossierpagina 201 e.v., voor zover inhoudende:
(…) Omstreeks 01.30 uur reden wij op de Academiesingel in de richting van de Tramsingel.
Ter hoogte van de brug, die over de Mark gaat, zag ik op het fietspad iemand fietsen.
Ik zag dat hij in de richting van de Tramsingel fietste en ik zag dat er iemand bij
hem achterop zat. Ik zag dat er achterop op de fiets een man zat met een blauwe
trainingsbroek met aan de linkerzijkant van de trainingsbroek letters, ik zag dat de
man een donkere jas aan had (…) Wij reden voorbij de personen en stopte ter hoogte van de [straatnaam] om de twee personen staande te houden en te controleren (…)
De bijrijder legitimeerde zich als [verdachte] .
De bestuurder van de fiets legitimeerde zich als [naam 9] (…).
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 391 e.v. van het hierboven genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
(…)
Op woensdag 1 januari 2020, omstreeks 01.50 uur, werd [naam 9] door politiemedewerkers gezien aan de Adriaan van Bergenstraat te Breda bij een preventief fouilleren actie aldaar.
In het kort vertelde [naam 9] de politiemedewerkers dat hij in de nacht na het schietincident in het centrum een man had opgepikt welke betrokken zou zijn geweest bij het schietincident.
Toen ze door het park fietsten hoorde hij de man achterop de fiets een pistool doorladen. Hij heeft tegen de man gezegd dat hij dat pistool in de vuilnisbak moest gooien of
in hier in het water. Uiteindelijk heeft de man het pistool in de vuilnisbak gegooid.
Hierna zijn zij doorgefietst richting de Slingerweg en daar werd de man, welke
achterop zijn fiets zat, aangehouden door de politie (…).
5. Het proces-verbaal verhoor van getuige [naam 1] , opgenomen op dossierpagina 221 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
"Ik was als gast bij [naam 14] in Breda. Ik stond op dat moment voor [naam 14]
. Ik zag vervolgens een 'opstandje' bij [naam 8] . Ik ben daar vervolgens
naar toe gelopen en ik zag daar [verdachte] . (…) Ik zag dat [verdachte] vervolgens uit zijn
broek een wapen pakte en de slede naar achteren haalde (…) op de benen begon
te schieten. Ik zag dat hij hierna wegrende in de richting van de Grote Markt. Ik ken
[verdachte] van het stappen in Tilburg en Breda. Ik kan [verdachte] als volgt omschrijven: man, 32/33 jaar oud, 190 centimeter lang, getint huidskleur, Nederlands, kort opgeschoren haar, kortgeschoren donkere baard, zwarte jas en een donkere broek.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 223 van het eindproces-verbaal, inhoudende:
Het is mij verbalisant [naam 15] ambtshalve bekend dat de roepnaam van [verdachte] , [verdachte] betreft. Dit is tevens terug te vinden in de politiesystemen waarin [verdachte] veelvuldig gekend is en waar hij met de roepnaam [verdachte] in geregistreerd staat.
7. Het proces-verbaal verhoor getuige [naam 3] , opgenomen op dossierpagina 224 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Voor [naam 8] werden twee heren geweigerd vanwege hun kleding, want zij
droegen een trainingspak (…) Ik omschrijf de personen als volgt:
Man 1 (deze persoon heeft ook geschoten): licht getinte huidskleur, ongeveer 180
centimeter lang, ongeveer 45 jaar, tenger postuur, kort opgeschoren haar,
stoppelbaard, zwartkleurige jas (halflang parka model), trainingsbroek van Real
Madrid (rood met blauw/paars), en een geleefd gezicht.
Man 2: normaal postuur, 180 centimeter lang, blauw t-shirt, 41/42 jaar oud, kort
donkerhaar, zwarte jas en een zwarte trainingsbroek (…)
Man 1, schoot met zijn rechterhand ongeveer 5/6 keer, kort na elkaar. Hij hield zijn wapen schuin vast op het moment dat hij schoot. Ik zag dat hij in versnelde pas in de richting van de Grote Markt liep. Hierna had ik geen zicht meer op man 1.
8. Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres] ), opgenomen in het proces-verbaal forensisch onderzoek, behorend bij het voornoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
(…) In de buideltas van verdachte [verdachte] werd bij de insluiting een kogelhuls
aangetroffen. Deze kogelhuls wordt als volgt omschreven: Kogelhuls, merk
CBC, type Lugger, 9mm en is voorzien van SIN AANE6988NL (…)
Onderzoek plaats delict
Wij zagen dat de [adres] te Breda ter hoogte van nummer [adres] was afgezet met
rood-wit politielint. Wij zagen dat de afzetting voor café [naam 8] was (…)
Op straat voor het café, ter hoogte van het blauwe tapijt, zagen wij tegen de trottoirband een kogelhuls liggen. Deze kogelhuls werd door ons gemarkeerd met bordje nummer 1 (SIN AANE7000NL) (…). Wij zagen vanaf de straat gezien op de linkerzijde van het terras twee kogelhulzen liggen. Deze kogelhulzen werden door ons gemarkeerd met bordje nummer 4 en 5 (SIN AANE6987NL) en (SIN AANE6998NL).
Vanaf de straat gezien, uiterst links op het terras, ter hoogte van de trottoirband zagen wij een kogelhuls liggen, die door ons gemarkeerd werd met bordje nummer 6 (SIN AANE6999NL) (…). Vanaf de straat gezien, aan de linkerzijde van het blauwe tapijt, zagen wij een kogelhuls liggen in een poel van bloed. Deze kogelhuls werd door ons gemarkeerd met bordje 9 (SIN AANE6986NL) (…).
De aangetroffen kogelhulzen werden aan de hand van de bodemstempel als volgt omschreven:
-Bij bordje 1 huls merk S&B, type 9xl9, 9mm, voorzien van SIN AANE7000NL.
-Bij bordje 4 huls merk CBC, type Luger, 9mm, voorzien van SIN AANE6987NL.
-Bij bordje 5 huls merk S&B, type 9xl9, 9mm, voorzien van SIN AANE6998NL.
-Bij bordje 6 huls merk S&B, type 9xl9, 9mm, voorzien van SIN AANE6999NL.
-Bij bordje 9 huls merk S&B, type 9xl9, 9mm, voorzien van SIN AANE6986NL.
9. Het rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Breda op 29 december 2019, opgenomen in het proces-verbaal forensisch onderzoek, behorend bij het voornoemde eindproces-verbaal, inhoudend:
(…) De resultaten van het indicatief onderzoek worden verwacht wanneer de zes hulzen (AANE6986NL, -6987NL, -6988NL, -6998NL, -6999NL en -7000NL] zijn verschoten met één vuurwapen (…)
10. Schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Breda op 29 december 2019 d.d. 1 april 2020 , opgenomen in het proces-verbaal forensisch onderzoek, behorend bij het voornoemde eindproces-verbaal, inhoudend:
(…) Vraagstelling:
In de onderzoeksaanvraag 001 van 7 februari 2020 staat met betrekking tot het
schotrestenonderzoek voor beide onderzoekssets schiethanden vermeld:
"Zijn er op de bemonstering schiethanden schotresten aanwezig?"
Bovenstaande vraagstelling wordt beantwoord aan de hand van een set hypothesen:
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn géén schotresten
aanwezig.
Onderzoek (…)
Onderzoeksset schiethanden
Een onderzoeksset schiethanden bestaat uit stubs. Deze stubs van de ontvangen
onderzoeksset schiethanden zijn door de Forensische Opsporing gebruikt voor het
bemonsteren van de handen van de verdachten.
Anorganische deeltjes
Op de onderzochte stubs zijn met de elektronenmicroscoop verschillende
anorganische deeltjes aangetroffen. In tabel 2 zijn de deeltjes opgenomen die op
basis van hun morfologie en elementsamenstelling in aanmerking komen voor
schotresten
Overzicht van categorie A en B deeltjes die zijn aangetroffen op de onderzochte stubs
Stuk van overtuiging
Elementsamenstelling
Aantal
Categorie
Onderzoeksset schiethanden [AAIQ4956NL]
verdachte [medeverdachte]
PbBaSb
GdZnTi (…)
11
2
A
A (…)
onderzoeksset schiethanden [AAKG9125NL]
verdachte [verdachte]
PbBaSb
PbSb
BaAl
PbBa
Pb
Sb
Sr
86
25
5
3
47
12
2
A
B
B
B
B
B
B (…)
Op de stubs waarmee de handen van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte]
zijn bemonsterd, zijn categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen, zie
tabel 2. De categorie A deeltjes voldoen aan de door het NFI voor deze categorie
gehanteerde criteria. Deze deeltjes zijn tot op heden niet aangetroffen bij personen
die voor zover bekend op geen enkele wijze met een schietproces te maken hebben.
Het merendeel van de categorie B deeltjes past bij de aangetroffen categorie A
deeltjes. Bij het beschouwen van de aangetroffen deeltjes worden deze ingedeeld in twee categorieën: A en B. Categorie A deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie karakteristiek zijn voor schotresten. Van deze deeltjes zijn tot op heden geen andere bronnen van herkomst bekend dan een schietproces. Categorie B deeltjes zijn deeltjes die op basis van hun elementsamenstelling en morfologie in aanmerking komen voor schotresten. Van deze deeltjes zijn echter ook andere bronnen van herkomst bekend (…)
Conclusie:
(…) De bevindingen van het onderzoek naar de aanwezigheid van schotresten op de
onderzoeksset schiethanden [AAKG9125NL] waarmee de handen van [verdachte]
zijn bemonsterd, zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar
is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Waarbij,
Hypothese 1: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn schotresten aanwezig.
Hypothese 2: Op de bemonsteringen van de verdachte zijn géén schotresten
aanwezig.
11. De eigen waarneming van de rechtbank ter zitting van 14 oktober 2020, inhoudende dat verdachte om 01.03.57 uur met [medeverdachte] na de schietpartij samen wegloopt richting de hoek.
Ten aanzien van feit 1 en 2
12. Het proces-verbaal verhoor aangever van [slachtoffer 1] , opgenomen op dossierpagina 129 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Ik ben als portier werkzaam bij [naam 8] in Breda. Dit zit in de [adres] te Breda (…) Ik weet niet meer precies hoe laat het was toen er een groep aan kwam gelopen van 4 mannen en 2 vrouwen. (…) Degene in trainingspak mochten niet naar binnen vanwege ons beleid (…) Ik merkte aan de situatie dat de spanning omhoog liep. Die mannen kwamen agressief over. Degene met het blauwe shirt was aan het schelden. Dit was echt de aanstichter. Hij zei ook dat hij niet accepteerde dat hij niet naar binnen mocht. Ik denk zelf dat als hij zijn gemak had gehouden de situatie anders was verlopen.
Op een gegeven moment kwam de latere schutter ook naar [naam 12] . Ze stonden toen met drieën bij [naam 12] . Ik ben toen naar de groep gelopen en ben tussen [naam 12] en de jongen met het zwarte trainingspak gaan staan. Ik stond toen tegenover de jongen met het blauwe shirt (…) De man met het blauwe shirt en de schutter kwamen er ook meteen bij waarop de jongen een klap kreeg van de man met het blauwe shirt. (…) De man met blauw shirt stond nog een beetje centraal van de schutter. Ik hoorde toen de schutter zeggen de woorden:”Oke is dit wat jullie willen”. Ik zag dat hij het tasje wat om zijn nek hing opendeed en er een vuurwapen uithaalde. Ik weet niet meer hoe dat vuurwapen er precies uit zag. Hij pakte het met zijn rechter hand. Hij hiel het wapen op een gangster manier vast plat in plaats van omhoog. Hij richtte eerst op mij en daarna bewoog hij met zijn hand met een bocht van 45 graden en bewoog zo langs ons allemaal.
Er stonden op dat moment ook nog andere klanten op het terras. Ik denk vijf à zes mensen. Ze stonden over het terras verdeeld. Ik was de eerste die werd geraakt. Ik hoorde de klappen van de schoten. Ik voelde pijn in mijn linker voet. Ik zag toen [naam 12] neervallen en zag achter me een van die andere Belgische jongens in elkaar zakken. Ik hoorde vijf à zes knallen. Daarna kan ik me er niet zo veel meer van herinneren.
13. De geneeskundige verklaring van het [naam 16] inzake [slachtoffer 1] , opgenomen op dossierpagina 148 van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Uitwendig waargenomen letsel: schotwond voet links (…)
Geschatte duur van de genezing: enkele weken
14. Het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op dossierpagina 149 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
Tijdens de schietpartij werd aangever [slachtoffer 1] , op dat moment werkzaam als beveiliger
horecaportier, door een kogel geraakt in zijn linkervoet.
Na eerste hulp van omstanders te hebben gekregen werd aangever overgebracht naar het [naam 16] . Daar werd geconstateerd dat hij een schotwond tussen zijn derde en vierde teen had (…)
Op 2 januari 2020 had politieambtenaar [naam 17] telefonisch contact met aangever. Hij vertelde [naam 17] dat hij nog veel last had van zijn linkervoet. Zijn kleine teen en de teen daarnaast waren gevoelloos, hij kon de tenen niet bewegen en deze voelden koud aan. Aangever had op 3 januari 2020 een afspraak in het ziekenhuis.
Op 15 januari 2020 had ik telefonisch contact met aangever [slachtoffer 1] .
Aangever vertelde dat hij zich inmiddels wat kon voort bewegen door op zijn hiel te lopen.
Hij had nog steeds geen gevoel in de twee tenen. Zenuwschade, zwelling of korstvorming konden hier de oorzaak van zijn. Wanneer dit gevoel zou terugkeren konden artsen hem niet zeggen.
15. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] d.d. 10 juli 2020, opgemaakt door de rechter-commissaris mr. M.E.H. Janssen, inhoudende:
U vraagt mij hoe het nu met mij gaat. Met mijn voet gaat het redelijk. Alleen 2 tenen doen
het nog niet, maar ik kan wel functioneren en gewoon lopen. Ze gaan over een jaar verder
kijken. Ze kunnen nu nog niet zeggen of het goed komt.
16. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , opgenomen op dossierpagina 121 e.v., inhoudende:
Ik ben als beveiliger werkzaam in Breda. Ik werk bij [naam 18] uit den Bosch. Ik ben horeca portier. Ik ben op zaterdag 28 december 2019 in de avond begonnen met mijn dienst bij horecagelegenheid [naam 8] (…). Ik zag dat de man met het baby blauwe shirt met zijn gebalde rechter vuist [naam 19] in zijn gezicht sloeg. De man met de bontkraag liep diagonaal het terras over de straat op. Hij stond in het midden van de straat meer in de richting van [naam 22] Ik keek naar de man met de bontkraag omdat ik het vreemd vond dat hij weg liep en de groep niet achter hem aan ging.
Ik zag toen dat hij, in mijn beleving, met zijn rechter hand naar de binnenkant van zijn jas ging en zag hem toen ook echt zijn vuurwapen trekken. Ik zag dat het vuurwapen in onze richting was en zag toen dat hij begon te schieten. Ik hoorde harde knallen, in mijn beleving 6 à 7 knallen. Ik zag dat mijn collega [slachtoffer 1] in zijn voet werd geraakt. Ik zag hem in elkaar zakken en naar zijn voet grijpen.
Ik voelde toen in mijn rechter bovenbeen iets knappen. Ik voelde op dat moment geen pijn. (…)
Toen we beiden in de gang waren was ik klaar. Ik voelde toen een hevige pijn (…). Ik zag dat ik hevig bloedde uit mijn rechter bovenbeen. Ik kon niks meer (…) Ik voelde dat ik bloedde. Ik pakte mijn telefoon uit mijn zak. Ik zag toen het kogelgat in mijn telefoon zitten (…).
Ten aanzien van feit 3:
17. Het proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer 3] , opgenomen op dossierpagina 133 e.v. van het hiervoor genoemde eindproces-verbaal, inhoudende:
"Vannacht 29 december 2019 was ik (…) in café [naam 8] in Breda. (…) Op een gegeven moment merkte ik dat er in een hoek op het terras ruzie was. (…) Op een gegeven moment hoorde ik vier of vijf knallen. Ik dacht aan vuurwerk. Ik voelde een steek bij mijn linker bovenbeen. Ik had geen idee wat er gebeurd was en had niet echt pijn. Wel voelde ik steken in mijn been en ben toen naar de ingang van [naam 8] gelopen en ben daar op de drempel van de ingang gaan zitten (…) Ik hoorde [naam 20] zeggen dat er geschoten was. Toen pas had ik in de gaten dat ik waarschijnlijk ook beschoten was (…).
Wat mijn verwondingen betreft heeft de arts mij verteld dat er een kogel dwars door mijn beide bovenbenen is gegaan vanaf de linker buitenkant. Er is gelukkig geen slagader of bot geraakt. De arts denkt niet dat ik er blijvend letsel aan over ga houden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.