In deze zaak heeft eiser, de partner van de zus van de overleden aanvrager van een faciliterend visum, beroep ingesteld tegen de afwijzing van dat visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag voor het visum was op 24 oktober 2019 ingediend door [verkorte naam 1] voor zichzelf en haar minderjarige dochter, [naam 2]. De minister heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar dat door een gemachtigde van [verkorte naam 1] was ingediend, ongegrond verklaard in een besluit van 3 juli 2020. Na het overlijden van [verkorte naam 1] op 7 juli 2020 heeft eiser beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij pleegouder is van de minderjarige dochter.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat eiser niet de aanvrager is van het visum, maar de referent bij de aanvraag. Volgens de Visumcode hebben alleen aanvragers het recht om beroep in te stellen tegen een afwijzing van een visum. Eiser heeft geen schriftelijke volmacht overgelegd om als gemachtigde voor de minderjarige dochter op te treden, en zijn stelling dat hij pleegouder is, is niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank concludeert dat eiser niet gemachtigd is om beroep in te stellen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, conform de geldende regelgeving.