ECLI:NL:RBZWB:2021:2768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/6063
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen afwijzing faciliterend visum voor minderjarige dochter

In deze zaak heeft eiser, de partner van de zus van de overleden aanvrager van een faciliterend visum, beroep ingesteld tegen de afwijzing van dat visum door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvraag voor het visum was op 24 oktober 2019 ingediend door [verkorte naam 1] voor zichzelf en haar minderjarige dochter, [naam 2]. De minister heeft de aanvraag afgewezen en het bezwaar dat door een gemachtigde van [verkorte naam 1] was ingediend, ongegrond verklaard in een besluit van 3 juli 2020. Na het overlijden van [verkorte naam 1] op 7 juli 2020 heeft eiser beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij pleegouder is van de minderjarige dochter.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat eiser niet de aanvrager is van het visum, maar de referent bij de aanvraag. Volgens de Visumcode hebben alleen aanvragers het recht om beroep in te stellen tegen een afwijzing van een visum. Eiser heeft geen schriftelijke volmacht overgelegd om als gemachtigde voor de minderjarige dochter op te treden, en zijn stelling dat hij pleegouder is, is niet onderbouwd met bewijs. De rechtbank concludeert dat eiser niet gemachtigd is om beroep in te stellen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open, conform de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/6063

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

K.F. Kummer, eiser

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

Waar gaat deze zaak over?

1. Op 24 oktober 2019 heeft [naam 1] (verder: [verkorte naam 1] ) verzocht om afgifte van een faciliterend visum. [1] [verkorte naam 1] heeft ook om een faciliterend visum verzocht voor haar minderjarige dochter, [naam 2] .
2. De minister heeft de aanvraag afgewezen.
3. [verkorte naam 1] heeft met behulp van een gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de afwijzing, maar dit bezwaar is door de minister in het besluit van 3 juli 2020 ongegrond verklaard.
4. Op 7 juli 2020 is [verkorte naam 1] overleden.
5. Tegen het besluit van 3 juli 2020 heeft eiser op 30 juli 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank. Eiser is de partner van de zus van [verkorte naam 1] en is de referent in de visumaanvraag van [verkorte naam 1] . Eiser heeft beroep ingesteld buiten [verkorte naam 1] om omdat zij is overleden, maar het besluit ook gaat over de minderjarige dochter van [verkorte naam 1] .
6. De rechtbank doet uitspraak zonder een zitting te houden. [2]

Waarover moet de rechtbank beslissen?

7. De rechtbank moet eerst beoordelen of eiser beroep kan instellen tegen het afwijzen van een faciliterend visum.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

8. Van belang is dat eiser niet de aanvrager is van het faciliterend visum, maar degene bij wie de aanvrager wilde verblijven (de referent). In de Visumcode [3] staat:
“aanvragers aan wie een visum is geweigerd, kunnen in beroep gaan”. [4] Dit betekent volgens de rechtbank dat alleen aanvragers de mogelijkheid van beroep hebben en niet iemand anders, zoals een referent. Dit heeft de rechtbank al eens eerder gezegd in de uitspraken van deze rechtbank van onder meer 9 maart 2018 en 3 april 2018. [5]
9. Eiser heeft geen schriftelijke volmacht overgelegd om als gemachtigde voor de minderjarige dochter van [verkorte naam 1] op te treden. Eiser stelt dat hij pleegouder is van de minderjarige dochter. Een pleegouder is geen wettelijk vertegenwoordiger, dat is alleen de ouder of de voogd, daarbij komt dat eiser zijn stelling dat hij pleegouder is, niet heeft onderbouwd met bewijstukken. Er is ook niets overgelegd waaruit blijkt dat eiser erfgenaam zou zijn. Dit betekent dat niet is gebleken dat eiser gemachtigd is, dan wel dat hij de wettelijke vertegenwoordiger is van de minderjarige dochter van [verkorte naam 1] .

Wat is de conclusie van de rechtbank?

10. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is omdat eiser als referent geen beroep kan instellen tegen het weigeren van een visum aan de dochter van [verkorte naam 1] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep. [6]

Voetnoten

1.Op grond van Richtlijn 2004/38/EG.
2.Dit mag op grond van artikel 8:57 van de Awb.
3.Verordening (EG) nr. 810/2009.
4.In artikel 32, eerste lid, van de Visumcode.
5.Dit staat in eerdere rechterlijke uitspraken. Voorbeelden zijn de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 9 maart 2018, (ECLI:NL:RBDHA:2018:4334), van 3 april 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:4328). In deze uitspraken wordt ook verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5342. De uitspraken zijn terug te vinden op rechtspraak.nl, onder de genoemde ECLI-nummers.
6.Op grond van artikel 84, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.