ECLI:NL:RBZWB:2021:2804

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
C/02/367711 / HA ZA 20-34
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Schild
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendom en schadevergoeding door bevrijdende verjaring van grond door gemeente

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Etten-Leur en verschillende gedaagden over de eigendom van twee stroken grond. De gemeente vorderde schadevergoeding van € 12.000,00, omdat zij meende dat zij de eigendom van de grond door bevrijdende verjaring had verloren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet in het bewijs was geslaagd dat er een bruikleenovereenkomst was gesloten met de gedaagden, en dat de eigendom van de grond door verjaring was verloren. De rechtbank wees de primaire vordering van de gemeente af en kende de schadevergoeding toe aan de gemeente, die als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de gemeente toegewezen aan de gedaagden, en de kosten werden gespecificeerd. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/367711 / HA ZA 20-34
Vonnis van 26 mei 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ETTEN-LEUR,
zetelend te Etten-Leur,
eiseres,
advocaat mr. B.F.J. Bollen te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te Etten-Leur,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te Etten-Leur,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te Etten-Leur,
gedaagden,
advocaat mr. A.J.M. van der Borst te Etten-Leur.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2020;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 1 april 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 18 november 2020 heeft de rechtbank zowel aan de gemeente als aan [gedaagde sub 2] opgedragen bewijs te leveren.
Bewijsopdracht gemeente
2.2.
De gemeente is – inzake haar vorderingen jegens [gedaagde sub 1] c.s. – toegelaten tot het leveren van het bewijs dat begin jaren negentig, na aanleg van de rotonde grenzend aan het perceel van [gedaagde sub 1] c.s., tussen de gemeente en [gedaagde sub 2] sr. een overeenkomst van bruikleen voor het gebruik van de strook grond aan de voorkant tot stand gekomen is. De gemeente heeft daartoe één getuige, [gedaagde sub 2] sr., doen horen.
2.3.
[gedaagde sub 2] sr. heeft ter gelegenheid van de enquête verklaard dat – kort gezegd – destijds niets met de gemeente is afgesproken over het gebruik van de strook grond aan de voorkant. Uit de enkele omstandigheid dat naar de gemeente stelt – en door [gedaagde sub 1] c.s. is betwist – door of namens [gedaagde sub 2] op dit punt tijdens spreekuur snippergroen tegenstrijdig is verklaard, kan het bestaan van deze afspraak ook niet in voldoende mate worden afgeleid.
2.4.
Gelet op het voorgaande is gemeente niet geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs. Het moet derhalve ervoor worden gehouden dat begin jaren negentig tussen de gemeente en [gedaagde sub 2] sr. geen overeenkomst voor het gebruik van de strook grond aan de voorkant tot stand is gekomen. Op de gronden zoals overwogen in het tussenvonnis heeft dit tot gevolg dat de gemeente de eigendom van zowel de strook grond aan de zijkant als van de strook grond aan de voorkant door bevrijdende verjaring verloren heeft zodat de primaire (tot [gedaagde sub 1] c.s. gerichte) vordering tot revindicatie zal worden afgewezen.
Bewijsopdracht [gedaagde sub 2] sr.
2.5.
Aan [gedaagde sub 2] sr. is opgedragen te bewijzen dat de gemeente hem ten tijde van zijn aanvraag van de vergunning voor het aanleggen van de geluidswal in 1983 heeft geïnformeerd dat het betwiste perceelsgedeelte aan de zijkant van het perceel tot zijn perceel behoorde. Hij heeft daartoe doen horen zijn echtgenote, mevrouw [naam] , en zichzelf.
2.6.
De rechtbank oordeelt dat ook [gedaagde sub 2] sr. niet is geslaagd in het aan hem opgedragen bewijs. [gedaagde sub 2] heeft ter gelegenheid van de enquête weliswaar verklaard dat hij voor de aanleg van de geluidswal bij de gemeente gevraagd heeft waar zijn perceelsgrens lag en dat iemand van de gemeente hem telefonisch gezegd heeft dat die begon waar het trottoir ophield, maar deze verklaring staat op zichzelf. In artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt besloten dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs te zijn voordele kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. De verklaring van [gedaagde sub 2] sr. vindt geen steun in overige bewijsmiddelen en vindt ook geen steun in de verklaring van getuige Smits die slechts verklaard heeft dat zij ongeveer een jaar of een half jaar geleden van [gedaagde sub 2] sr. (haar man) gehoord heeft dat de gemeente hem destijds geïnformeerd heeft dat de grens van het perceel bij de stoeprand lag. Deze verklaring betreft derhalve een 'verklaring van horen zeggen' uit dezelfde bron, en biedt onvoldoende steun aan de partijverklaring van [gedaagde sub 2] sr. om het bewijs geleverd te kunnen achten.
2.7.
Nu noch de gemeente noch [gedaagde sub 2] sr. is geslaagd in het leveren van het aan hen opgedragen bewijs is komen vast te staan dat de gemeente de eigendom van de stroken grond door bevrijdende verjaring verloren heeft en is de door de gemeente gevorderde schadevergoeding ter grootte van € 12.000,00 jegens [gedaagde sub 2] sr. toewijsbaar.
2.8.
Zoals gebruikelijk is bij meerdere gedaagden die door één advocaat zijn vertegenwoordigd en die namens die partijen afzonderlijke processtukken met eigen standpunten in de procedure heeft ingenomen, zal de rechtbank de proceskosten uitsplitsen.
2.9.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht 83,00
- salaris advocaat
1.407,5(2,5 punten × tarief II)
Totaal € 1.490,50
2.10.
[gedaagde sub 2] sr. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de gemeente worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.407,50(2,5 punten × tarief II)
Totaal € 3.550,39
2.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.
2.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente zijn voor toewijzing vatbaar nu daartegen geen verweer is gevoerd en zullen dan ook worden toegewezen op de wijze als in het dictum vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de primaire tot [gedaagde sub 1] c.s. gerichte vordering af,
3.2.
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.490,50,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] sr. om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 12.000,00,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] sr. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 3.550,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] sr. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 2] sr. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.3 tot en met 3.5 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schild en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2021.