In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Etten-Leur en verschillende gedaagden over de eigendom van twee stroken grond. De gemeente vorderde schadevergoeding van € 12.000,00, omdat zij meende dat zij de eigendom van de grond door bevrijdende verjaring had verloren. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet in het bewijs was geslaagd dat er een bruikleenovereenkomst was gesloten met de gedaagden, en dat de eigendom van de grond door verjaring was verloren. De rechtbank wees de primaire vordering van de gemeente af en kende de schadevergoeding toe aan de gemeente, die als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de gemeente toegewezen aan de gedaagden, en de kosten werden gespecificeerd. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.