ECLI:NL:RBZWB:2021:288

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
02/217090-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Wijffels
  • mr. Boelens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag met te hoge snelheid en negeren van verkeerslicht

Op 30 oktober 2018 vond er in Breda een dodelijk verkeersongeval plaats waarbij de verdachte, als bestuurder van een auto, een fietser aanreed. De fietser had groen licht en werd door de verdachte, die met een snelheid van minimaal 79 km/u door rood licht reed, niet opgemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot de dood van de fietser. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de nabestaanden. De uitspraak werd gedaan op 28 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/217090-18
vonnis van de meervoudige kamer van 28 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Smid, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte rijdend in een auto een verkeersongeval heeft veroorzaakt door te hard te rijden en door rood licht te rijden, waarbij hij tegen een fietser is aangereden, waardoor deze fietser, [slachtoffer] , werd gedood.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, nu uit onderzoek is komen vast te staan dat verdachte te hard heeft gereden en door rood licht is gereden. Door én te hard te rijden én door rood licht te rijden heeft verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met zijn auto [slachtoffer] heeft aangereden, waardoor deze is komen te overlijden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Om tot het oordeel te komen dat daarvan sprake is, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Ten tijde van het ongeval was het donker en regenachtig. De weg waarop verdachte reed, de Loevesteinstraat, is een rechte weg. De rijrichting van de verdachte bestond uit twee wegdelen met duidelijke belijning. De weg was op dat moment goed verlicht, er waren op dat moment geen obstakels die het zicht blokkeerden. De kruising tussen de Loevesteinstraat en de Zwijnsbergenstraat, waarover het slachtoffer de Loevesteinstraat van links naderde, was overzichtelijk. Het fietspad op de Zwijnsbergenstraat, bestond uit twee rijrichtingen met duidelijke belijning. De kruising was voorzien van stoplichten, die op dat moment in werking waren.
De maximaal toegestane snelheid op de plaats van het ongeval bedroeg 50 kilometer per uur. Uit onderzoek van de technische recherche is komen vast te staan dat verdachte de kruising met minimaal 79 kilometer per uur heeft genaderd. Daarnaast blijkt uit onderzoek van de technische recherche dat verdachte op het moment dat hij de kruising op reed het verkeerslicht aan zijn zijde minimaal 30.6 sec rood licht uitstraalde.
Uit onderzoek van de technische recherche is tevens gebleken dat het slachtoffer op het moment dat hij de kruising over stak, minimaal 2,4 sec groen licht had en dat het voorlicht op de fiets van het slachtoffer in werking was.
In de herinnering van verdachte was het licht groen, maar dat is niet gebleken uit technisch onderzoek en op zitting heeft verdachte ook verklaard dat het dan wel zo moet zijn dat hij door rood licht is gereden. Ook heeft hij verklaard dat hij inderdaad te hard heeft gereden, maar dat hij niet weet hoe hard hij op dat moment heeft gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft gezien, opeens een klap hoorde en daarna heeft geremd.
Uit technisch onderzoek is ook gebleken dat verdachte voor de aanrijding niet heeft geremd, maar wel daarna.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte het slachtoffer moeten zien. Van omstandigheden waardoor verdachte de fietser niet heeft kunnen opmerken, is de rechtbank niet gebleken. De kruising was overzichtelijk en was op het moment van de aanrijding goed verlicht. De koplamp van de fiets van het slachtoffer werkte bovendien. Verdachte is, door welke reden dan ook, blijkbaar onoplettend geweest, waardoor hij het slachtoffer niet heeft waargenomen en met hem in aanrijding is gekomen.
Verder reed verdachte op dat moment minimaal 79 kilometer per uur in plaats van de toegestane 50 kilometer per uur. Hiermee heeft hij de aldaar toegestane maximumsnelheid in ernstige mate overschreden.
Daarnaast heeft hij door rood licht gereden, dat op dat moment zelfs al minimaal 30 seconden op rood stond.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat deze onoplettendheid en onvoorzichtigheid aan verdachte is te wijten. Gelet op de in de vorige alinea genoemde verwijten die verdachte gemaakt kunnen worden tezamen bezien, kwalificeert de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als ‘zeer onoplettend en onvoorzichtig’ als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 30 oktober 2018 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Loevesteinstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer tussen 79 km per uur en 92 km per uur) en
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat
rood licht uitstraaldewaardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de fiets van
[slachtoffer] is aangereden, waardoor die
[slachtoffer]werd gedood,
zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
Anders dan de richtlijnen vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. De officier van justitie houdt daarbij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een taakstraf bepleit en daarbij verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien van een ontzegging van de rijbevoegdheid is verzocht een zo groot mogelijk gedeelte voorwaardelijk op te leggen, nu verdachte voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 30 oktober 2018 met zijn auto een aanrijding veroorzaakt met een fietser, ten gevolge waarvan deze fietser is overleden. De zoon van het slachtoffer heeft op de zitting gebruik gemaakt van zijn spreekrecht en heeft verklaard hoeveel pijn en verdriet het verlies van hun vader heeft veroorzaakt bij zijn familie en zal blijven veroorzaken, ook in de toekomst bijvoorbeeld bij belangrijke familieaangelegenheden zoals de geboorte van kleinkinderen. Daarnaast heeft het overlijden ook gezorgd voor financiële onzekerheid, omdat hun vader kostwinner was. Deze verklaring maakt duidelijk welke ingrijpende gevolgen een dodelijke aanrijding voor de nabestaanden heeft en daarmee wat voor ernstig feit het betreft, hetgeen de rechtbank meeweegt in haar oordeel.
Met zijn verwijtbare, zeer onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag heeft verdachte zich die dag onvoldoende rekenschap gegeven van de verantwoordelijkheid die hij heeft als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers. Hij heeft daarmee de veiligheid van andere weggebruikers in gevaar gebracht en dat gevaar heeft zich ook verwezenlijkt door de fatale aanrijding met het slachtoffer.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Bij een ernstige mate van schuld met de dood ten gevolge hoort een oriëntatiepunt van zes maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar.
De rechtbank houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn, met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter zitting naar voren zijn gebracht, en met het feit dat verdachte niet eerder wegens enig strafbaar feit is veroordeeld. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte na het ongeval spijt heeft willen betuigen richting de nabestaanden, maar dat dit niet gelukt is, anders dan via een kaartje. Op zitting heeft hij gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn spijt te betuigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 10 november 2020, waaruit blijkt dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van een taakstraf.
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee jaar in beginsel recht doet aan de ernst van het feit.
De rechtbank ziet echter net als de officier van justitie aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken vanwege het tijdsverloop tussen de dag van het ongeval en het wijzen van dit vonnis alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat dit alles in de strafeis van de officier van justitie op juiste wijze is verdisconteerd. De rechtbank zal daarom conform de eis van de officier van justitie aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast legt zij aan verdachte op een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank realiseert zich dat de oplegging van de rijontzegging grote gevolgen kan hebben voor de reistijd van verdachte tussen zijn huis en het werk en dat daarmee mogelijk ook zijn baan in gevaar komt, maar daar moeten oplossingen voor te vinden zijn. Het feit is te ernstig om met een geheel voorwaardelijke ontzegging af te doen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een
ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
vier maanden;
- veroordeelt verdachte tot
gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de
rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd
schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Wijffels en mr. Boelens, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 januari 2021.
De oudste rechter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertkenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
primairhij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Breda, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Loevensteinstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer tussen 79 km per uur en 92 km per uur), in elk geval gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat
rood licht uitstraaldeen/of
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen (de fiets van) [slachtoffer] is aangereden/gebotst, waardoor die
[slachtoffer]werd gedood,
zulks terwijl het feit (mede) is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Breda, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Loevensteinstraat, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd door,
geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers heeft hij, verdachte,
- met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer tussen 79 km per uur en 92 km per uur), in elk geval gereden met een (veel) hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was, en/of
- geen gevolg gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt immers is hij, verdachte, niet gestopt voor een voor zijn, verdachtes, rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat rood licht uitstraalde;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018255675 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 115 (de pagina’s van het Forensisch Onderzoek Verkeersdelict zijn aan de achterzijde niet genummerd. Daar waar nodig zullen deze pagina’s worden aangeduid met nummer a).
-
Proces-verbaal aanrijdingop pagina’s 4 en 5
Op 30 oktober 2018 om 05:30 uur vond op de Zwijnsbergenstraat op de kruising met de Loevesteinstraat te Breda een verkeersongeval plaats tussen de bestuurder van een fiets, [slachtoffer] , en een auto voorzien van kenteken [kenteken] , bestuurd door [verdachte] , waarbij de bestuurder van de fiets ter plaatse is overleden.
-
De bij het proces-verbaal aanrijding gevoegde foto’sop pagina’s 9 t/m 27
-
Proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelictop pagina 28 t/m 66, waaronder de ongenummerde achterzijdes van deze pagina’s
p 48 Lijkschouw
Op donderdag 30 oktober 2019, te 10:54 uur is door gemeentelijk lijkschouwer [naam] , werkzaam als forensisch arts, bij de GGD de Baronie, de lijkschouw verricht aan [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] . Van deze schouw is door genoemde arts een verslag betreffende een niet natuurlijke dood opgemaakt. In dit rapport stond als doodsoorzaak vermeld: "schedel en schedelbasisbreuk, rechterzijde borstkas volledig gebroken, rechter onderbeen op twee plaatsen gebroken en linker bovenarm gebroken, niet
verenigbaar met het leven.”
p 53 Toedracht
Uit de door ons aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, kan de volgende vermoedelijke toedracht worden geconcludeerd:
De bestuurder van de personenauto heeft oorspronkelijk gereden over de noordelijk gelegen rijbaan van de Loevesteinstraat, komende uit de richting van Bavel en gaande in de richting van Breda.
De bestuurder van de fiets heeft oorspronkelijk gereden over het zuidoostelijk van de rijbaan van de Zwijnsbergenstraat gelegen fietspad, komende uit de richting van de Groot Ypelaardreef en gaande in de richting van de Loevesteinstraat.
De bestuurder van de personenauto was voorafgaand aan het verkeersongeval, de stopstreep van de voor hem geldende rijrichting gepasseerd, terwijl het voor die rijrichting geldende verkeerslicht rood licht uitstraalde.
De bestuurder van de fiets was voorafgaand aan het verkeersongeval, de stopstreep van de voor hem geldende rijrichting gepasseerd, terwijl het voor die rijrichting geldende verkeerslicht groen licht uitstraalde.
De bestuurder van de personenauto was op de noordelijke rijbaan van de Loevesteinstraat, op de fietsoversteekplaats, met de voorzijde van de door hem bestuurde personenauto, tegen de rechterzijde van de fiets en de bestuurder van de fiets gebotst. . De bestuurder van de fiets was ten gevolge van het bij dit verkeersongeval opgelopen letsel, direct aan de gevolgen van dit letsel op de plaats van het verkeersongeval overleden. De fiets was op de door ons aangetroffen eindpositie tot stilstand gekomen.
Er werden geen sporen of aanwijzingen aangetroffen dat de bestuurder van de personenauto, voorafgaand aan de botsing met de fiets en diens bestuurder, had geremd. De bestuurder van de personenauto had zijn voertuig tot stilstand gebracht op de door ons aangetroffen eindpositie.
Oorzaak
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese mens stelden wij het volgende vast:
• De bestuurder van de personenauto had voorafgaand aan de botsing gereden met een gemiddelde snelheid van minimaal 79 km/h en maximaal 92 km/h, althans met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/h.
• De bestuurder van de personenauto was de stopstreep gepasseerd, terwijl het voor zijn rijrichting geldende verkeerslicht reeds gedurende 30,6 seconden rood licht uitstraalde.
• De bestuurder van de fiets was de stopstreep gepasseerd, terwijl het voor zijn rijrichting geldende verkeerslicht reeds gedurende 2,4 seconden groen licht uitstraalde.
• De bestuurder van de personenauto had zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was.
Bij dit onderzoek was uit niets gebleken, dat een ander dan de in dit proces-verbaal genoemde personen, bij dit verkeersongeval betrokken waren, of het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
p 53a Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese voertuig stelden wij het volgende vast:
• Voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, werden geen gebreken c.q. omstandigheden aangetroffen, die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
• De verlichting van beide voertuigen, was ten tijde van het verkeersongeval in werking.
• De bestuurder van de personenauto had waarschijnlijk gebruik gemaakt van de autogordel.
• Het zicht door de voorruit van de personenauto werd niet belemmerd door losse obstakels, of door de constructie van het voertuig.
Ten aanzien van de door ons onderzochte hypothese omgeving stelden wij het volgende vast:
• Ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, werden geen omstandigheden aangetroffen die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
• De verkeersregelinstallatie was ten tijde van het verkeersongeval daadwerkelijk in bedrijf en aan het regelen. Er werden geen storingen in het verkeersregeltoestel aangetroffen. De lantaarns van de betrokken rijrichtingen functioneerden naar behoren en waren goed zichtbaar.
De genoemde toedracht, oorzaak en gevolg werd vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk aangetroffen situatie, de sporen en de op het moment van opmaken van dit proces-verbaal beschikbare informatie.
-
De verklaring verdachte op de zitting van 14 januari 2021
Hij heeft te hard gereden en is door rood licht gereden.