Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, wonende in België, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.955. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn en had ook een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag afgewezen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn eindigde op 23 april 2020, en dat het als bezwaarschrift aangemerkte stuk van 28 april 2020 te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van de aanslag op de juiste wijze had plaatsgevonden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar maakten. Daarom heeft de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de inspecteur bevestigd.
Ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering oordeelde de rechtbank dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag IB/PVV 2018 terecht had gehandhaafd en het verzoek om vermindering terecht had afgewezen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.