Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een in Duitsland wonende belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.813. De inspecteur had de belanghebbende niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, waardoor hij geen recht had op aftrek van de eigen woning. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 26 mei 2021 in Roermond, waar de gemachtigden van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder onderzocht of Nederland op basis van het Unierecht belastingvoordelen moest toekennen aan de belanghebbende, gezien zijn persoonlijke en gezinssituatie. De belanghebbende beriep zich op de Schumackerdoctrine, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat Duitsland hem geen belastingvoordelen kon toekennen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aftrek eigen woning terecht had geweigerd en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder belastingvoordelen kunnen worden verleend aan niet-ingezetenen en de bewijslast die op de belanghebbende rustte om aan te tonen dat hij recht had op dergelijke voordelen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en maakte de uitspraak openbaar via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.