ECLI:NL:RBZWB:2021:2934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_250
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WIA-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 december 2019, waarin de toekenning van een WIA-uitkering per 17 mei 2019 werd afgewezen op basis van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Na een tussenuitspraak van de rechtbank op 11 februari 2021, heeft het UWV zijn standpunt herzien en op 19 maart 2021 alsnog een IVA-uitkering toegekend aan verzoeker, met terugwerkende kracht per 17 mei 2019. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven de proceskosten en het griffierecht van verzoeker te zullen vergoeden.

De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank overweegt dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.068,00, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Daarnaast merkt de rechtbank op dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een aparte veroordeling hiervoor niet nodig is. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande en openbaar gemaakt op 11 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/250 WIA
uitspraak van 11 juni 2021 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[verzoeker], te [plaatsnaam], verzoeker

gemachtigde: mr. D.A. Schalker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering per 17 mei 2019 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) gebaseerd op een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid .
Naar aanleiding van een tussenuitspraak van deze rechtbank van 11 februari 2021 is het UWV gekomen tot een ander standpunt en is verzoeker bij besluit van 19 maart 2021 alsnog een uitkering toegekend naar volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid per 17 mei 2019 (IVA-uitkering).
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het UWV te veroordelen in de proceskosten. Het UWV heeft in het besluit van 19 maart 2021 gesteld de proceskosten en het griffierecht van verzoeker te zullen vergoeden.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het besluit van het UWV van 19 maart 2021 dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het UWV te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).
3. De rechtbank overweegt ten overvloede dat het UWV op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 11 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.