ECLI:NL:RBZWB:2021:3011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
C/02/368138 FA RK 20-378
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. van Oijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake ouderlijk gezag, zorgregeling en kinderalimentatie met verzoek tot verzoening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2021, zijn de verzoeken van partijen met betrekking tot ouderlijk gezag, zorgregeling en kinderalimentatie aan de orde. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Doorakkers, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Akça-Altun, hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen twee minderjarige kinderen. De rechtbank heeft eerder een beschikking gegeven op 13 juli 2020, waarin partijen zijn verwezen naar hulpverlening en een contactregeling is vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2020 is de zaak aangehouden voor onderzoek naar het ouderlijk gezag en de contactregeling. Op 21 mei 2021 vond een verdere behandeling plaats, waarbij partijen aangaven zich te hebben verzoend, maar desondanks verzochten om een beslissing van de rechtbank voor de toekomst.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld. De vrouw trok haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in, terwijl de man verzocht om mede met het ouderlijk gezag belast te worden. De rechtbank concludeert dat het verzoek van de man om met het ouderlijk gezag belast te worden, niet kan worden toegewezen, omdat het belang van de kinderen niet kan worden gewaarborgd in de onzekere toekomst. Evenzo zijn de verzoeken voor een contactregeling en kinderalimentatie afgewezen, omdat de rechtbank niet kan beoordelen wat in het belang van de kinderen is in de toekomst. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
[geboorteplaats]
Zaaknummer: C/02/368138 / FA RK 20-378
beschikking betreffende ouderlijk gezag, contactregeling en kinderalimentatie
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. P. Doorakkers,
en
[man],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Akça-Altun.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 24 januari 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 17 april 2020 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek en een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening met bijlagen van de man;
- het op 5 juni 2020 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek en op het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening met bijlagen van de vrouw;
- de brief van mr. Doorakkers van 2 oktober 2020 met bijlagen;
- de brief van mr. Akça-Altun van 8 oktober 2020 met bijlagen;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie [geboorteplaats] , (hierna: de Raad) van 21 oktober 2020 met als bijlage de eindrapportage van het zorgloket;
- het F9-formulier van mr. Doorakkers van 9 november 2020 met bijlage;
- de brief van de Raad van 12 februari 2021 met als bijlage het raadsrapport;
- de brief van mr. Akça-Altun van 1 maart 2021;
- het F9-formulier van mr. Doorakkers van 1 maart 2021;
- de brief van mr. Doorakkers van 16 april 2021 met bijlagen;
- de beschikking provisionele voorziening van 13 juli 2020.
1.2. Bij beschikking van 13 juli 2020 zijn partijen voor (jeugd)hulpverlening verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-Oost. Aan het desbetreffend loket is gevraagd om in de bodemprocedure een eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Verder is aan de Raad voorwaardelijk verzocht om een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in die beschikking opgenomen vragen. Naar aanleiding van dit onderzoek is de Raad verzocht de rechtbank hierover te rapporteren en te adviseren. De voorzieningenrechter heeft ook een contactregeling vastgesteld tussen de man en de kinderen.
1.3. Op 9 oktober 2020 heeft de Raad een brief gestuurd naar de rechtbank. Uit deze brief
blijkt dat de Raad een melding van het zorgloket heeft ontvangen dat het hulpverleningstraject is vastgelopen. De Raad heeft de melding gescreend en de rechtbank geadviseerd om op een mondelinge behandeling met partijen het verloop te bespreken en op basis daarvan een regeling vast te stellen.
1.4. De mondelinge behandeling in de bodemprocedure heeft op 16 oktober 2020 plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaat. Verder was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad. De volgende verzoeken zijn besproken:
Aan de zijde van de vrouw
- vaststelling van een omgangsregeling;
- vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 250,= per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De vrouw heeft haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over
[minderjarige] op de mondelinge behandeling ingetrokken.
Aan de zijde van de man
- bepaling dat de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige1] wordt belast;
- vaststelling van een zorgregeling.
1.5. Op basis van de stukken en de nadere toelichting van de aanwezigen heeft de rechtbank aangegeven de zaak aan te houden voor de duur van vijf maanden. Verder heeft de rechtbank de Raad verzocht onderzoek te doen naar het ouderlijk gezag en de invulling van een contactregeling.
1.6. Vervolgens is de zaak verder behandeld op de mondelinge behandeling van
21 mei 2021. Bij die gelegenheid waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie zijn geboren de volgende, nu nog minderjarige kinderen:
1. [minderjarige2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , en,
2. [minderjarige4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum1] ;
- de man heeft de kinderen erkend. De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
Op grond van de beschikking van 13 juli 2020 heeft de man contact met de kinderen
op de volgende wijze:
- met ingang van 11 juli 2020 de eerste vier weken op zaterdag van 14.00 uur tot 16.00 uur;
- in de eerste vier weken één keer per week, op woensdag, middels beeldbellen;
- na die vier weken iedere dinsdag van 15.00 uur tot 18.00 uur (inclusief avondeten) en iedere week de zaterdag dan wel de zondag (om en om) van 14.00 uur tot 17.00 uur.

3.De beoordeling

3.1.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen verklaard dat zij zich inmiddels hebben verzoend. Beide advocaten van partijen hebben de rechtbank verzocht om – ondanks de verzoening – alsnog een beslissing te nemen op de voorliggende verzoeken. Ter motivering is aangegeven dat men niet in de toekomst kan kijken. Partijen zijn erbij gebaat om reeds een beslissing van de rechtbank te hebben voor het geval de relatie toch nog mocht worden beëindigd.
De voorliggende verzoeken betreffen:
Aan de zijde van de vrouw
- vaststelling van een omgangsregeling;
- vaststelling van een door de man te betalen kinderalimentatie van € 250,= per maand met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift;
- doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod.
Aan de zijde van de man
- bepaling dat de man mede met het ouderlijk gezag over [minderjarige] en [minderjarige1] wordt belast;
- vaststelling van een zorgregeling.
3.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de verklaringen van partijen op de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat in de verzoening geen aanleiding wordt gezien om de voorliggende verzoeken in te trekken. De rechtbank zal in het hiernavolgende dan ook overgaan tot een inhoudelijke bespreking van de verzoeken.
Uniform Hulpaanbod
3.3.
De vrouw verzoekt om een doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod. De man heeft in het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek aangegeven hiermee in te kunnen stemmen.
3.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn bij beschikking van 13 juli 2020 reeds doorverwezen in het kader van het Uniform Hulpaanbod. Dit traject is zonder resultaat afgesloten, waarna de Raad een raadsonderzoek heeft verricht. Nu het traject vanuit het Uniform Hulpaanbod reeds is beproefd zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
Gezamenlijk gezag
3.5.
Tussen partijen is gebleken dat niet langer in geschil is dat de man voortaan mede met het ouderlijk gezag over de kinderen moet worden belast.
3.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op dit moment hebben partijen zich verzoend en zijn zij het erover eens dat de man mede met het ouderlijk gezag moet worden belast. Om dit te bewerkstelligen kunnen partijen samen het hiervoor bestemde formulier invullen. Partijen wensen alsnog een beslissing van de rechtbank uitgaande van de situatie dat de relatie tussen partijen mogelijk in de toekomst eindigt. De rechtbank dient het verzoek dus te toetsen aan een toekomstige, onzekere omstandigheid. De rechtbank acht zich niet in staat deze toets uit te voeren, omdat bij de beoordeling van het verzoek het belang van de kinderen moet worden betrokken. Het is niet mogelijk om op voorhand te toetsen of het belang van de kinderen ermee is gediend dat de man op het moment dat partijen uit elkaar zouden gaan met het ouderlijk gezag is belast. Het is onduidelijk hoe de verhoudingen tussen partijen op dat moment zullen zijn en hoe het met de kinderen gaat. Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de man zal afwijzen.
Contactregeling
3.7.
Partijen verzoeken allebei een contactregeling vast te stellen. De vrouw wenst een contactregeling waarbij de kinderen eenmaal per week van 14.00 uur tot 16.00 uur bij de man verblijven. De man wenst een contactregeling waarbij de kinderen iedere zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij hem verblijven. Op het moment dat hij over zelfstandige woonruimte beschikt wenst hij een uitbreiding van de contactregeling en een verdeling van de vakanties bij helfte.
3.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Op de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij samen met de kinderen veel tijd doorbrengen in de woning van de vrouw. Verder heeft de man verklaard dat hij zich binnenkort weer zal inschrijven op het adres van de vrouw. Partijen wensen ook omtrent de contactregeling een beslissing van de rechtbank uitgaande van de situatie dat de relatie eindigt. De rechtbank zal ook dit verzoek afwijzen, omdat ook hier geldt dat bij een dergelijke beslissing het belang van de kinderen moet worden betrokken. De rechtbank kan thans niet beoordelen hoe de verhoudingen tussen partijen in de toekomst zijn en waar de kinderen bij gebaat zijn.
Kinderalimentatie
3.9.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat zij overeenstemming hebben over een door de man te betalen kinderalimentatie over de periode van januari 2020 tot aan de datum van deze mondelinge behandeling. In deze periode dient de man met terugwerkende kracht een bedrag van € 60,= per maand per kind te voldoen, maar partijen zullen nog met elkaar bekijken of er aanleiding bestaat tot verrekening.
3.10.
De rechtbank heeft met partijen afgesproken dat zij deze afspraak enkel zal opnemen in de overwegingen en niet in het dictum van de beschikking. Dit leidt ertoe dat het verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie zal worden afgewezen. De rechtbank benadrukt wel dat partijen in hun onderlinge verhoudingen gehouden zijn uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken.
3.11.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst de verzoeken over en weer af;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. van Oijen, en, in tegenwoordigheid van
de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.