In de strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die op 7 februari 2020 brand heeft gesticht bij een pand in Breda waar een kinderdagverblijf is gevestigd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2021 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van Minderhout. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft bekend en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, ondanks de bezwaren van de verdediging over de vermelding van het kinderdagverblijf in de bewezenverklaring.
De rechtbank overwoog dat de brandstichting ernstige gevolgen had, niet alleen voor het pand en de inboedel, maar ook voor de omwonenden, die zich onveilig voelden. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en de rechtbank hield rekening met zijn zwakke intelligentie en de invloed van zijn verleden op zijn gedrag. De psycholoog concludeerde dat er geen ziekelijke stoornis was, maar dat de verdachte wel kwetsbaar was voor invloeden van buitenaf. De rechtbank besloot om het jeugdstrafrecht toe te passen, ondanks dat de verdachte 20 jaar oud was, omdat de omstandigheden en de persoon van de verdachte dit rechtvaardigden.
De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 180 uur, waarvan 100 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en middelencontrole. De rechtbank benadrukte de ernst van de brandstichting en de impact daarvan op de gemeenschap, maar vond ook dat de opgelegde straf recht deed aan de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval.