ECLI:NL:RBZWB:2021:3050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 19_4580
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, die werkzaam was als incassomedewerkster, ontving een Ziektewet-uitkering die per 28 maart 2019 door het UWV werd beëindigd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 31 mei 2021, waar zowel eiseres als haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank heeft overwogen dat het UWV op goede gronden de Ziektewet-uitkering van eiseres heeft beëindigd. Eiseres had verschillende medische klachten, waaronder schildklierproblemen, spier- en gewrichtsklachten en depressieve klachten. De verzekeringsarts van het UWV had vastgesteld dat eiseres geschikt was om haar eigen werk te verrichten, en de rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Eiseres had aangevoerd dat haar vermoeidheid en andere klachten haar werkvermogen beperkten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende medische onderbouwing was voor deze claims.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de Ziektewet-uitkering te beëindigen, werd bevestigd. Eiseres heeft geen proceskostenvergoeding gekregen, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4580 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. E.L. Beuving,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 4 april 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 28 maart 2019 eindigt.
Met het besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van 31 mei 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde. Namens het UWV was aanwezig mr. M.W.G. Bombeeck
.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is werkzaam geweest als incassomedewerkster voor 24 uur per week. Van 16 januari 2017 tot 9 mei 2017 heeft zij een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ontvangen. Aansluitend is aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Na een medisch onderzoek heeft het UWV geoordeeld dat eiseres weer geschikt is om haar eigen werk te verrichten. Vervolgens is haar ZW-uitkering beëindigd.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft
beëindigd per 28 maart 2019.
Wettelijk kader
3. De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn/haar arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Arbeidsmaatstaf
4. De rechtbank stelt vast dat het werk als incassomedewerkster voor 24 uur per week als ‘haar arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Medische beoordeling
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiseres bekend is met een sinds eind 2018 genormaliseerde schildklierfunctie na het doormaken van een Graves hyperthyreoïdie. Verder is sprake van droge ogen, spier- en gewrichtsklachten in het kader van fibromyalgie en depressieve klachten.
De verzekeringsarts b&b rapporteert verder dat bij onderzoek door de primaire verzekeringsarts er geen evidente gewrichtsafwijkingen zijn gevonden. Voor de klachten van eiseres is er geen verklarend somatisch substraat vastgesteld. Omdat de schildklierwaarden eind 2018 genormaliseerd zijn, kunnen deze op de datum in geding, geen klachten en beperkingen meer veroorzaken. Voor de droge ogen gebruikt eiseres oogdruppels/kunsttranen, waardoor er geen visuele beperkingen zijn. De stemmingsklachten waren rond de datum in geding niet meer hinderlijk aanwezig. Bij onderzoek door de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b zijn er geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie.
De verzekeringsarts b&b is van mening dat er bij eiseres te geringe beperkingen aanwezig zijn om haar eigen werk (fysiek licht werk) niet te kunnen doen. Verder zijn er geen medische redenen bekend waarom eiseres niet bestand zou zijn tegen drukte, geluiden en prikkels.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij door de schildklierproblematiek erg vermoeid is. Zij moet dagelijks tussen de middag slapen om haar dag door te komen. Eiseres werkt nu 2 x 2 uur per week, meer dan dit kan zij niet. Haar medicatie is goed ingesteld, zodat zij niet meer onder behandeling is bij de endocrinoloog. De huisarts moet de dossering nog verder verfijnen en hiermee is tijd gemoeid. Verder heeft eiseres last van spierpijn, spierkrampen en verzuring van haar spieren. Ook heeft ze last van haar ogen en ervaart ze depressieve klachten. Eiseres is van mening dat het UWV een urenbeperking had moeten aannemen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres informatie van de internist, de huisarts en algemene informatie over de behandeling van subklinische hypothyreoïdie overgelegd.
5.3
Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of het UWV een urenbeperking had moeten aannemen.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder haar vermoeidheidsklachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten.
De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit die informatie niet blijkt dat de schildklier ten tijde in geding (28 maart 2019) niet goed was ingesteld. Vanaf april 2019 staat eiseres niet meer onder controle van de internist en is zij voor verdere opvolging doorverwezen naar de huisarts. De huisarts heeft weliswaar aangegeven dat eiseres vermoeidheidsklachten heeft, maar daarbij heeft hij ook gesteld dat de schildklier labtechnisch goed is ingesteld. Hoewel het niet uitgesloten is dat er bij eiseres sprake is van een zekere vermoeidheid, kunnen de ernstige vermoeidheidsklachten niet in relatie gebracht worden met de schildklierproblematiek. Verder kan uit de informatie van de huisarts niet worden opgemaakt dat rondom de datum in geding er nog bijstelling van de schildkliermedicatie heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV er nog op gewezen dat de voorgeschreven medicatie van eiseres steeds ongewijzigd is vastgesteld op 75 microgram. Uit wat eiseres ter zitting heeft aangevoerd blijkt ook dat pas afgelopen jaar (dus na de datum in geding) de medicatie is verhoogd naar 100 microgram. Het moet er dus voor gehouden worden dat de medicatie ten tijde in geding niet is gewijzigd.
Nu niet gebleken is dat de medicatie steeds moest worden bijgesteld en de labwaardes goed waren, kan de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen in zijn stelling dat de vermoeidheidsklachten van eiseres niet ter relateren zijn aan de schildklierproblematiek. Verder blijkt uit de weergave van het spreekuurcontact bij de primaire verzekeringsarts dat er bij eiseres gedurende het contact van 80 minuten geen vermoeidheidseffecten zijn waargenomen. Omdat de geclaimde vermoeidheidsklachten niet waargenomen zijn door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b en er ook geen relatie gelegd kan worden met de schildklierproblematiek is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben waarom geen urenbeperking aangenomen hoeft te worden.
De overige door eiseres genoemde klachten zijn niet dusdanig dat zij daardoor haar eigen werk niet zou kunnen verrichten. De verzekeringsartsen hebben dat afdoende toegelicht. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd waaruit opgemaakt zou moeten worden dat haar overige klachten tot meer of andere beperkingen moeten leiden. Mede gelet op het feit dat het eigen werk licht van aard is, is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de verzekeringsartsen dat eiseres geschikt is om haar eigen werk te verrichten gevolgd kan worden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Proceskosten en griffierecht
6. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 16 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.